ECLI:NL:RBAMS:2025:3798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
8129625022
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door cosmetisch arts met verzwijging van inkomsten

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende zes jaar schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte ontving ten onrechte een bedrag van € 133.282,71 aan WIA-uitkering, terwijl hij inkomsten genereerde als cosmetisch arts. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om relevante informatie over zijn inkomsten aan het UWV door te geven, wat in strijd is met zijn inlichtingenplicht volgens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Tijdens de zitting op 8 mei 2025 was de verdachte aanwezig en heeft hij wisselend verklaard over zijn financiële situatie en de contante stortingen op zijn bankrekeningen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich bewust was van zijn verplichtingen en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank heeft een taakstraf van 80 uren opgelegd, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/296250-22
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Hart, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. de Haas, advocaat te Noord-Holland, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich tussen 2012 en 2018 heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van gegevens die invloed zouden kunnen hebben op (de hoogte en duur van) zijn WIA-uitkering.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader: inlichtingenplicht
Verdachte is op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) verplicht op verzoek of uit eigen beweging, zo spoedig mogelijk alle informatie aan het UWV te verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Het in strijd handelen met deze verplichting is strafbaar gesteld op grond van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, indien het feit kan strekken tot bevoordeling.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte opzettelijk aan het UWV heeft verzwegen dat hij in de tenlastegelegde periode inkomsten heeft gehad, terwijl dat kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij wist dat de gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering.
Werkzaamheden als cosmetisch arts
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte genoot vanaf 2011 een WIA-uitkering. Op 17 juli 2017 is ontdekt dat verdachte op internet adverteerde als cosmetisch arts. In de advertenties bood verdachte onder andere botox- en fillerbehandelingen tegen bepaalde tarieven aan. Naar aanleiding hiervan is de inspecteur van UWV Handhaving een onderzoek gestart. Op 17 januari 2018 heeft de inspecteur verdachte gekleed in operatiekleding aangetroffen in zijn tuinhuis. Het tuinhuis was ingericht als een professionele praktijkruimte en in de behandelruimte lag een vrouw op een behandelstoel.
De inspecteur heeft de bankgegevens van verdachte opgevraagd. Daaruit bleek dat hij in 2017 en 2018 op zijn bankrekeningen bedragen met de omschrijvingen “hyaluron facelift”, “behandeling” en “behandeling met juvederm” heeft ontvangen. In de periode 2012 tot en met2017 heeft verdachte aankopen gedaan bij bedrijven die medische producten verkopen. In 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 betaalde verdachte een totaalbedrag van € 9.248,- aan een persoon waarbij omschrijvingen staan zoals “Botox” en “betreft factuur”. Verder heeft verdachte in de tenlastegelegde periode met 175 verschillende stortingen in totaal € 215.380,- aan contant geld op zijn bankrekeningen gestort.
Over het tuinhuis verklaart verdachte dat dit een ruimte was die hij voor zichzelf gebruikte. Hij heeft een aantal keer aan kennissen een consult verleend of voor hen een crème gemaakt, maar van betaalde dienstverlening is nooit sprake geweest. Waarom hij internetadvertenties heeft geplaatst, kan hij zich niet meer herinneren.
Over de contante stortingen heeft verdachte verschillende verklaringen afgelegd. In eerste instantie verklaarde hij € 30.000,- te hebben geleend van zijn ex-partner. Ook zou hij elk jaar geld geschonken hebben gekregen van zijn familie. Later verklaarde hij dat hij dit geld van hen heeft geleend. Ter onderbouwing van die verklaring heeft hij vier leningsovereenkomsten met zijn halfbroer overgelegd, te weten vier leningen van contante geldbedragen van € 25.000,- en € 30.000,- in 2015, € 30.000,- in 2016 en € 30.000,- in 2017. In het tweede gesprek met het UWV verklaarde verdachte dat het geld dat hij contant op zijn rekeningen heeft gestort, geld is dat hij via leningen van zijn halfbroer heeft gekregen. Verder verklaarde verdachte dat hij leningen had bij andere personen. Na het tweede gesprek met het UWV mailde de ex-partner van verdachte namens verdachte over nog een opgedoken handgeschreven schuldbekentenis van de stiefbroer van verdachte, namelijk een lening van een geldbedrag van € 60.000,-. Ter terechtzitting heeft verdachte aan zijn verklaring toegevoegd dat een deel van de contante stortingen bestond uit contant geld dat hij van zijn familie kreeg en uit huuropbrengsten van onroerend goed dat hij bezit in Rusland. Dit geld zou zijn langsgebracht bij een vriendin van hem. Deze vriendin heeft dat eerder als getuige verklaard bij de rechter-commissaris. Daarnaast heeft verdachte op zitting verschillende berichten van personen overgelegd waarin zij verklaren dat zij geld aan hem hebben uitgeleend.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend en inconsistent heeft verklaard over de contante stortingen. Dat verdachte zich niet zou kunnen herinneren waarom hij de internetadvertenties heeft geplaatst, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Gelet op de wisselende en inconsistente verklaringen van verdachte, alsmede het gebrek aan overtuigend en verifieerbaar bewijs dat zijn verklaringen ondersteunt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die verdachte heeft gegeven voor de contante stortingen niet aannemelijk zijn geworden. Daartegenover is op basis van de bewijsmiddelen overtuigend vast te stellen dat verdachte in de tenlastegelegde periode inkomsten uit het doen van cosmetische behandelingen heeft gehad. Het verweer van de verdediging dat verdachte slechts hobbymatig te werk is gegaan, wordt gelet op voornoemde verworpen.
Bevoordeling
Door het verzwijgen van zijn extra inkomsten heeft verdachte zichzelf kunnen bevoordelen, aangezien het UWV het recht op uitkering door deze schending van de inlichtingenplicht niet heeft kunnen vaststellen.
Opzettelijk schenden inlichtingenplicht
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte meerdere brieven van het UWV heeft ontvangen waarin hij op zijn inlichtingenplicht is gewezen. Daarbij heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust was van zijn plicht om wijzigingen omtrent zijn inkomen door te geven aan het UWV. Het kan dan ook niet anders dat verdachte wist dat zijn inkomsten uit de cosmetische behandelingen relevant waren voor het bepalen van zijn uitkering. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten deze inkomsten niet aan het UWV door te geven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 18 januari 2018, te Amsterdam, in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting uit artikel 27 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten verdachtes recht op een uitkering krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk nagelaten om onverwijld/zo spoedig mogelijk uit eigen beweging het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mede te delen dat hij gedurende bovengenoemde periode werkzaamheden heeft verricht en inkomsten genoot.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn. Primair is het verzoek om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, subsidiair is het verzoek om te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar beslissing het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten door rechters worden opgelegd.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende ruim zes jaar schuldig gemaakt aan het plegen van uitkeringsfraude. Het UWV heeft berekend dat hij hierdoor ten onrechte een bedrag van € 133.282,71 aan uitkeringsgelden heeft ontvangen. Het is belangrijk dat mensen die een uitkering ontvangen, alle relevante gegevens doorgeven, zodat correct kan worden bepaald of men recht heeft op een uitkering (en zo ja, hoe hoog deze zou moeten zijn). Wanneer mensen een (te hoge) uitkering ontvangen, terwijl zij daarop geen recht hebben, wordt dit betaald door de samenleving.
De rechtbank heeft in strafmatigende zin meegewogen dat het UWV het bedrag van € 133.282,71 aan uitkeringsgelden heeft teruggevorderd. Verdachte heeft daardoor forse schulden en ondervindt dus dagelijks de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van verdachte
Verdachte is gediagnosticeerd met PTSS, hetgeen hij heeft opgelopen als gevolg van traumatische ervaringen in een gevangenis in Rusland. Vanwege zijn psychische klachten is verdachte deels arbeidsongeschikt verklaard. In navolging van het advies van de psychiatrisch behandelaar van verdachte, adviseert de reclassering negatief over het opleggen van een gevangenisstraf of werkstraf. Vanwege de schulden die verdachte heeft, wordt ook negatief geadviseerd over de oplegging van een geldboete. Anders dan de reclassering, acht de rechtbank verdachte in staat een werkstraf uit te voeren. Hij heeft immers gedurende ruim zes jaar kunnen werken als cosmetisch behandelaar. De reclassering kan bij het bepalen van de werkstraf rekening houden met de (psychische) beperkingen van verdachte.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 9 mei 2022, de datum van het eerste politieverhoor van verdachte. Van bijzondere omstandigheden voor het later behandelen van de zaak is niet gebleken. Dit betekent dat de zaak in beginsel op 9 mei 2024 afgerond had moeten zijn. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn van 1 jaar rekening houden door een lagere straf op te leggen dan zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Conclusie: de strafoplegging
De rechtbank acht een taakstraf van 100 uren en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Door de overschrijding van de redelijke termijn zal de duur van de aan de verdachte op te leggen taakstraf worden gematigd tot 80 uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming en de hoogte of de duur ervan, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.H. Broesterhuizen, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.
[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

.