3.3.Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader: inlichtingenplicht
Verdachte is op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) verplicht op verzoek of uit eigen beweging, zo spoedig mogelijk alle informatie aan het UWV te verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Het in strijd handelen met deze verplichting is strafbaar gesteld op grond van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, indien het feit kan strekken tot bevoordeling.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte opzettelijk aan het UWV heeft verzwegen dat hij in de tenlastegelegde periode inkomsten heeft gehad, terwijl dat kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij wist dat de gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering.
Werkzaamheden als cosmetisch arts
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte genoot vanaf 2011 een WIA-uitkering. Op 17 juli 2017 is ontdekt dat verdachte op internet adverteerde als cosmetisch arts. In de advertenties bood verdachte onder andere botox- en fillerbehandelingen tegen bepaalde tarieven aan. Naar aanleiding hiervan is de inspecteur van UWV Handhaving een onderzoek gestart. Op 17 januari 2018 heeft de inspecteur verdachte gekleed in operatiekleding aangetroffen in zijn tuinhuis. Het tuinhuis was ingericht als een professionele praktijkruimte en in de behandelruimte lag een vrouw op een behandelstoel.
De inspecteur heeft de bankgegevens van verdachte opgevraagd. Daaruit bleek dat hij in 2017 en 2018 op zijn bankrekeningen bedragen met de omschrijvingen “hyaluron facelift”, “behandeling” en “behandeling met juvederm” heeft ontvangen. In de periode 2012 tot en met2017 heeft verdachte aankopen gedaan bij bedrijven die medische producten verkopen. In 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 betaalde verdachte een totaalbedrag van € 9.248,- aan een persoon waarbij omschrijvingen staan zoals “Botox” en “betreft factuur”. Verder heeft verdachte in de tenlastegelegde periode met 175 verschillende stortingen in totaal € 215.380,- aan contant geld op zijn bankrekeningen gestort.
Over het tuinhuis verklaart verdachte dat dit een ruimte was die hij voor zichzelf gebruikte. Hij heeft een aantal keer aan kennissen een consult verleend of voor hen een crème gemaakt, maar van betaalde dienstverlening is nooit sprake geweest. Waarom hij internetadvertenties heeft geplaatst, kan hij zich niet meer herinneren.
Over de contante stortingen heeft verdachte verschillende verklaringen afgelegd. In eerste instantie verklaarde hij € 30.000,- te hebben geleend van zijn ex-partner. Ook zou hij elk jaar geld geschonken hebben gekregen van zijn familie. Later verklaarde hij dat hij dit geld van hen heeft geleend. Ter onderbouwing van die verklaring heeft hij vier leningsovereenkomsten met zijn halfbroer overgelegd, te weten vier leningen van contante geldbedragen van € 25.000,- en € 30.000,- in 2015, € 30.000,- in 2016 en € 30.000,- in 2017. In het tweede gesprek met het UWV verklaarde verdachte dat het geld dat hij contant op zijn rekeningen heeft gestort, geld is dat hij via leningen van zijn halfbroer heeft gekregen. Verder verklaarde verdachte dat hij leningen had bij andere personen. Na het tweede gesprek met het UWV mailde de ex-partner van verdachte namens verdachte over nog een opgedoken handgeschreven schuldbekentenis van de stiefbroer van verdachte, namelijk een lening van een geldbedrag van € 60.000,-. Ter terechtzitting heeft verdachte aan zijn verklaring toegevoegd dat een deel van de contante stortingen bestond uit contant geld dat hij van zijn familie kreeg en uit huuropbrengsten van onroerend goed dat hij bezit in Rusland. Dit geld zou zijn langsgebracht bij een vriendin van hem. Deze vriendin heeft dat eerder als getuige verklaard bij de rechter-commissaris. Daarnaast heeft verdachte op zitting verschillende berichten van personen overgelegd waarin zij verklaren dat zij geld aan hem hebben uitgeleend.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend en inconsistent heeft verklaard over de contante stortingen. Dat verdachte zich niet zou kunnen herinneren waarom hij de internetadvertenties heeft geplaatst, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Gelet op de wisselende en inconsistente verklaringen van verdachte, alsmede het gebrek aan overtuigend en verifieerbaar bewijs dat zijn verklaringen ondersteunt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die verdachte heeft gegeven voor de contante stortingen niet aannemelijk zijn geworden. Daartegenover is op basis van de bewijsmiddelen overtuigend vast te stellen dat verdachte in de tenlastegelegde periode inkomsten uit het doen van cosmetische behandelingen heeft gehad. Het verweer van de verdediging dat verdachte slechts hobbymatig te werk is gegaan, wordt gelet op voornoemde verworpen.
Bevoordeling
Door het verzwijgen van zijn extra inkomsten heeft verdachte zichzelf kunnen bevoordelen, aangezien het UWV het recht op uitkering door deze schending van de inlichtingenplicht niet heeft kunnen vaststellen.
Opzettelijk schenden inlichtingenplicht
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte meerdere brieven van het UWV heeft ontvangen waarin hij op zijn inlichtingenplicht is gewezen. Daarbij heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust was van zijn plicht om wijzigingen omtrent zijn inkomen door te geven aan het UWV. Het kan dan ook niet anders dat verdachte wist dat zijn inkomsten uit de cosmetische behandelingen relevant waren voor het bepalen van zijn uitkering. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten deze inkomsten niet aan het UWV door te geven.