ECLI:NL:RBAMS:2025:370

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
13/248790-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door vrijwilliger-chauffeur leidt tot overlijden van oudere passagier

In deze strafzaak tegen een vrijwilliger-chauffeur, die werkzaam was voor een zorginstelling, staat de schending van de zorgplicht centraal. Op 26 januari 2024 haalde de verdachte een 84-jarige vrouw op met een taxibus, maar vergat haar rolstoel goed vast te zetten. Tijdens de rit viel de vrouw achterover en liep ernstig letsel op, wat uiteindelijk leidde tot haar overlijden op 28 januari 2024. Het Openbaar Ministerie beschuldigt de verdachte van dood door schuld, omdat hij zijn zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat er een schending van de zorgplicht heeft plaatsgevonden, maar kan op dat moment geen definitieve uitspraak doen over de causaal verband tussen de schending en het overlijden. De rechtbank besluit het onderzoek te heropenen en een forensisch deskundige te horen over de vraag of het letsel van de vrouw ook door andere omstandigheden kan zijn veroorzaakt. De zaak is gecompliceerd door de tijdsperiode tussen de val en de medische behandeling, waarin verschillende factoren een rol hebben gespeeld. De rechtbank heeft de zaak op 21 januari 2025 behandeld en zal verder onderzoek laten verrichten om de causaliteit te verduidelijken.

Uitspraak

Tussenvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/248790-24
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 7 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij op 26 januari 2024 in Diemen zodanig heeft gehandeld en/of nagelaten dat de dood van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten is.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte werkte sinds mei 2023 als vrijwilliger-chauffeur bij Cordaan, een instelling die onder meer zorg aan ouderen verleent. Op 26 januari 2024 haalde verdachte de destijds 84 jaar oude mevrouw [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) op bij [adres] . Verdachte zette [slachtoffer] in de bus en deed hierna direct de deuren dicht, vanwege de tocht en het gevaar voor openwaaiende deuren. Op het moment dat verdachte via de andere deur de bus weer in wilde om de rolstoel van [slachtoffer] vast te zetten, kwam hij twee rollators tegen. Die bevestigde hij aan de achterzijde van het rek bij de lift. Verdachte vergat hierdoor de rolstoel van [slachtoffer] vast te zetten. Hij startte de bus en reed weg. Op het moment dat verdachte, na twee bochten gemaakt te hebben, optrok bij de kruising Diemerbrug met de Harteveldseweg in Diemen, hoorde hij een hoop kabaal in de bus. [slachtoffer] was achterover gevallen met de rolstoel. Verdachte stopte en zette zijn alarmlichten aan. Hij zette de rolstoel overeind, zekerde alsnog de rolstoel en bracht de veiligheidsgordel aan bij [slachtoffer] . Verdachte bracht [slachtoffer] vervolgens naar de eerste hulp. [2]
In het ziekenhuis vertelde [slachtoffer] achterover op haar achterhoofd te zijn gevallen tijdens de taxirit. Ze had pijn en geen gevoel meer in haar handen en benen. Uit de CT-scan bleek dat [slachtoffer] een verschuiving in haar nekwervels had (een dwarslaesie). Op basis van alle intussen bekende informatie werd op 27 januari 2024 door het behandelend team aangegeven dat er geen behandelingsmogelijkheden waren die herstel van [slachtoffer] tot een aanvaardbare kwaliteit van leven zouden kunnen opleveren. Naar verwachting zou zij uiteindelijk, in het beste scenario, ernstig gehandicapt naar een verpleeghuis kunnen worden overgeplaatst. Op kortere termijn bestond daarbij echter een grote kans op het ontstaan van levensbedreigende complicaties voor de ademhalingsfunctie en de bloedcirculatie. Doorgaan met de in eerste instantie ingezette behandeling zou uitsluitend een langere lijdensweg tot gevolg hebben. Op grond van bovenstaande overwegingen en in overleg met de familie werd besloten tot niet verder behandelen. Op 28 januari 2024 is [slachtoffer] overleden. [3]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit (dood door schuld) kan worden bewezen. Door de officier van justitie is, samengevat, aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht die op hem rustte. Hij diende als vrijwilliger-chauffeur ervoor te zorgen dat [slachtoffer] en haar rolstoel voldoende gezekerd en vast zaten, voordat hij met de bus wegreed. Dit heeft hij nagelaten.
Uit het schouwverslag en het forensisch geneeskundig onderzoek van dhr. Van Venrooij volgt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een traumatische dwarslaesie, welke het rechtstreekse gevolg is geweest van een heftige geweldsinwerking op/tegen het achterhoofd van [slachtoffer] . Gezien het ontbreken van een alternatief scenario kan het niet anders dan dat deze geweldsinwerking de val betreft, met de rolstoel. De keuze om verdere behandeling van [slachtoffer] te staken, stond in directe relatie tot het letsel dat door de val was veroorzaakt. Gelet hierop is sprake van een causaal verband tussen het nalaten van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] , waardoor haar overlijden aan verdachte moet worden toegerekend. Bewezen kan worden dat sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Primair moet verdachte worden vrijgesproken, omdat hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Duidelijk is dat verdachte is vergeten om de rolstoel van [slachtoffer] vast te zetten. Verdachte werkte die middag echter alleen en was dus ook alleen verantwoordelijk voor vijf kwetsbare passagiers. Er stond daarnaast een harde wind waardoor verdachte, in opdracht van Cordaan en anders dan normaal, eerst de deuren van de bus dichtdeed om daarna de rolstoel van [slachtoffer] vast te kunnen zetten. Dat was op zich geen verkeerde keuze, maar hij raakte vervolgens afgeleid door andere handelingen, die ook moesten gebeuren en die hij ook heeft verricht, waardoor hij het vastzetten vergat. Het feit dat verdachte iets vergeten is, kan hem niet strafrechtelijk worden verweten.
Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Gelet op de verschillende omstandigheden die na de val hebben plaatsgevonden kan niet meer vastgesteld worden of er direct na de val al sprake was van een dwarslaesie en/of gebroken nekwervels, of dat het letsel daarna is ontstaan en/of verergerd nu uit het dossier wel blijkt dat op diverse momenten een verkeerde inschatting is gemaakt van de ernst van het letsel. Dit is verder ook niet onderzocht.
Meer subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake was van schuld in de zin van aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid, dan was er sprake van onbewuste schuld en niet van bewuste schuld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Inleiding
Voor schuld als bestanddeel van de delictsomschrijving in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient sprake te zijn van een grove of aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (zoals in dit geval het overlijden) evident niet heeft willen veroorzaken, maar het gevolg toch aan verdachte kan worden verweten, omdat deze anders had moeten en kunnen handelen. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van het gevolg van de gedragingen is niet redengevend. De bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt kan wel meewegen bij de beoordeling van schuld. De zogenoemde Garantenstellung houdt in dat op bepaalde personen in een specifieke hoedanigheid een grotere mate van verantwoordelijkheid rust, waarbij het handelen in het specifieke geval bijvoorbeeld wordt afgezet tegen dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot. Als iemand functioneel handelt met een bepaalde verantwoordelijkheid, worden de maatstaven van (on)voorzichtig gedrag mede daardoor bepaald.
In dit geval bestaat de schuld volgens de tenlastelegging, kort gezegd, uit het niet vergrendelen en vastzetten van de rolstoel in de rolstoelbus. Verdachte heeft bekend vergeten te zijn de rolstoel van [slachtoffer] in de rolstoelbus te vergrendelen. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte heeft nagelaten de rolstoel te vergrendelen en vast te zetten met het daarvoor bestemde gordelsysteem.
De vraag is vervolgens of dit handelen van verdachte schuld in de zin van artikel 307 Sr oplevert. Bij de beoordeling van de vraag of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is overleden, dient de rechtbank de volgende vragen te beantwoorden:
Had verdachte een zorgplicht ten opzichte van [slachtoffer] en zo ja, heeft hij deze geschonden?
Bestaat er voldoende oorzakelijk verband tussen het schenden van die zorgplicht en het overlijden van [slachtoffer] (de causaliteitsvraag)?
Kan van het schenden van de zorgplicht aan verdachte ten minste een aanmerkelijk verwijt worden gemaakt?
4.4.2
Schending zorgplicht
Naar het oordeel van de rechtbank rustte op verdachte als vrijwilliger-chauffeur bij Cordaan, de zorgplicht om er voor te zorgen dat de rolstoel van [slachtoffer] volledig vast gezet was voordat hij ging rijden. De gebruikte mindervalide bus had verschillende zekeringsonderdelen die ertoe dienden de veiligheid van rolstoelgebruikers in het verkeer te waarborgen. Verdachte heeft hiervoor ook een cursus gevolgd, te weten de cursus Veilig vastzetten rolstoel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de bijzondere zorgplicht had om de rolstoel juist vast te zetten. Verdachte diende in dit geval vier gordels aan de rolstoel te bevestigen en een driepuntsgordel bij [slachtoffer] om te doen. Dit heeft verdachte op 26 januari 2024 niet gedaan. Daarmee heeft hij de op hem rustende zorgplicht geschonden.
4.4.3
Causaliteit
De rechtbank moet beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen het nalaten van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] . Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of het overlijden redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend. (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362). Als een gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet.
De rechtbank heeft op de zitting van 7 januari 2025 de zaak inhoudelijk behandeld en op dezelfde dag het onderzoek gesloten. Tijdens de beraadslaging in raadkamer is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en zij op dit moment de causaliteitsvraag niet kan beantwoorden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De forensisch arts, dr. Van Venrooij, heeft op grond van een kopie van het elektronische patiëntendossier betreffende de (para)medische behandeling van [slachtoffer] het volgende beschreven:
“Op grond van de beschikbare medische informatie overleed [slachtoffer] op 28-01-2024 om 02.45 uur door een onvermogen om haar bloedsomloop, en daarmee de zuurstofvoorziening van vitale organen, zelfstandig en dus zonder medicamenteuze ondersteuning en intensieve medische behandeling op peil te houden. De keuze om van een beleid van medicamenteuze ondersteuning en een behandeling gericht op herstel af te zien en over te gaan op een beleid dat gericht was op het verlichten van lijden was gebaseerd op de sombere prognose en conform de onder medici in Nederland algemeen geldende professionele inzichten ten aanzien van handelen volgens de regels van de geneeskunde (…) Het onvermogen om zelfstandig, in casu zonder intensieve medische behandeling, de bloedsomloop op een voor het leven noodzakelijk niveau te laten functioneren was het rechtstreekse gevolg van het intreden van een toestand van neurogene shock als gevolg van een dwarslaesie op het ruggenmerg- niveau C5, met een plaatselijke (functionele) onderbreking van de zenuwbanen en overige structuren op dat ruggenmergniveau. Deze dwarslaesie op het ruggenmergniveau C5 was een rechtstreeks gevolg van een letsel van de halswervelkolom op het niveau van de vijfde en zesde wervel. Dit letsel bestond uit diverse bot­breuken en een verplaatsing van die wervels ten opzichte van elkaar. Als gevolg daarvan was de ruimte waarin zich het ruggenmerg bevindt, het wervelkanaal, met circa 50% in omvang afgenomen en was het ruggenmerg ter plaatse van deze breuken beschadigd, met bijpassend levensbedreigend functieverlies tot gevolg. Het oplopen van het letsel van de halswervelkolom, inclusief de dwarslaesie op het ruggenmerg­niveau C5, was het rechtstreekse gevolg van een heftige geweldsinwerking op/tegen het behaarde achterhoofd van [slachtoffer] (…)” [4] Vervolgens heeft de forensisch arts de gestelde vraag naar het causaal verband beantwoord: “
Op basis van de beschikbaar gestelde medische informatie is er een rechtstreeks causaal verband tussen het hoofd- en nekletsel van mevrouw [slachtoffer] en haar overlijden op 28-01-2024. Dit letsel kan zijn opgelopen door (een) val(len) met/uit haar rolstoel in een taxibus op 26-01-2024. Daarmee zijn alternatieve scenario's voor het ontstaan/oplopen van dit letsel niet uitgesloten.”
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de forensisch arts volgt dat [slachtoffer] op 26 januari 2024 (om 18:53 uur) op de afdeling Spoedeisende Hulp van het VUmc via de huisartsenpost werd gepresenteerd. Uit het dossier volgt verder dat de val met de rolstoel omstreeks 15:55 uur plaatsvond en nadien de volgende feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan.
Verdachte heeft [slachtoffer] nadat de rolstoel omviel zelf overeind gezet. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] zelf naar het ziekenhuis gebracht, en onderweg naar het ziekenhuis omstreeks 16:10 uur heeft hij twee andere passagiers afgezet die op de route naar het ziekenhuis woonden. Verder blijkt uit de verklaring van verdachte en de beelden van het AMC ziekenhuis dat verdachte niet meteen de plek van bestemming bereikte. Op de beelden is vanaf 16:14 uur te zien dat verdachte zoekende was, onder andere reed verdachte met de rolstoelbus een paar keer achteruit, reed hij over een verhoogde middenberm en moest hij een keer hard remmen. Verder blijkt uit de beelden in het ziekenhuis dat verdachte en [slachtoffer] zich omstreeks 16:49 uur meldden bij de balie van de Spoedeisende hulp. [slachtoffer] werd omstreeks 16:57 uur richting de ‘Lobby Triage’ gereden en omstreeks 17:17 uur knielde verdachte naast [slachtoffer] . Uit de beelden die door de zoon van [slachtoffer] zijn gemaakt blijkt dat verdachte hierbij zijn rechterhand op de linker schouder/nek van [slachtoffer] legde en wreef.
Verder is op de beelden van het ziekenhuis te zien dat zowel de zoon van [slachtoffer] als medepassagier [naam] , de mitella van [slachtoffer] , die om haar linkerarm zat, omstreeks 17:19 uur af lijken te doen en dan weer terug plaatsen. Een medewerker van het AMC haalde [slachtoffer] omstreeks 17:24 uur op. De zoon van [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zijn moeder zelf naar de huisartsenpost heeft gebracht. Om 18:53 uur is [slachtoffer] via de huisartsenpost gepresenteerd op de afdeling Spoedeisende Hulp van het VUmc. Volgens de zoon kreeg [slachtoffer] na veel aandringen uiteindelijk een scan.
Uit het rapport van de forensisch arts leidt de rechtbank af dat hij niet beschikte over informatie over alle omstandigheden die zich in de periode van ongeveer drie uur tussen de val van de rolstoel en de presentatie van [slachtoffer] op de afdeling SEH van het VUmc hebben voorgedaan. Hij heeft die omstandigheden dan ook niet kunnen betrekken bij de beantwoording van de vraag naar het causaal verband tussen de val van de rolstoel en het overlijden van [slachtoffer] . De forensisch arts had ten tijde van het opstellen niet het (volledige) dossier tot zijn beschikking. De rechtbank vindt niet uitgesloten dat deze omstandigheden wel van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het ten laste gelegde handelen door verdachte en het overlijden van [slachtoffer] , Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de forensisch arts heeft gerapporteerd dat het onvermogen van [slachtoffer] om zonder intensieve medische behandeling te overleven het rechtstreekse gevolg was van een dwarslaesie op het ruggenmerg niveau C5. Verder blijkt dat deze dwarslaesie is veroorzaakt door een verschuiving tussen de vijfde en zesde halswervel. Mede gelet op het overige geconstateerde letsel, te weten een schaafwond op het behaarde achterhoofd van [slachtoffer] en bij radiologisch onderzoek geconstateerde bloeduitstortingen linksachter en zijwaarts aan het hoofd, is de forensisch arts tot de conclusie gekomen dat het letsel van de halswervelkolom, inclusief de dwarslaesie, het rechtstreekse gevolg was van een heftige geweldsinwerking op/tegen het behaarde achterhoofd van [slachtoffer] . Dit letsel kan volgens de forensisch arts zijn opgelopen door (een) val(len) met/uit haar rolstoel in een taxibus op 26-01-2024, maar daarmee zijn alternatieve scenario's voor het ontstaan/oplopen van dit letsel niet uitgesloten. Dit roept bij de rechtbank de vraag op of het letsel, en dan met name de verschuiving tussen de vijfde en zesde wervelkolom, niet ook veroorzaakt zou kunnen zijn door al hetgeen zich heeft voorgedaan tussen de val van de rolstoel omstreeks 15:55 uur en de start van de behandeling op de spoedeisende hulp om 18:53 uur, in welke tussenliggende periode van ongeveer drie uren er geen sprake is geweest van enige stabilisatie van de halswervelkolom.
Gelet op voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rapporterend forensisch deskundige nader te horen. De rechtbank ziet zich daardoor genoodzaakt het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en te bevelen dat de deskundige wordt opgeroepen op de volgende zitting. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat de deskundige op voorhand inzage krijgt in het volledige dossier, alsook dat de deskundige een afschrift van dit tussenvonnis verstrekt krijgt.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Heropent en schorsthet onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijd.
De rechtbank:
-
beveelt de oproeping van de rapporterend forensisch deskundige, H.N.J.M. van Venrooij, tegen een nader – in overleg met de raadsvrouw, de officier van justitie en de deskundige – te bepalen dag en tijdstip;
- geeft de officier van justitie de opdracht om aan de rapporterend forensisch deskundige het volledige dossier, alsook dit tussenvonnis, te verstrekken;
- beveelt de
oproeping van verdachtetegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan de
raadsvrouwvan verdachte;
- beveelt dat de
nabestaandenvan de nader te bepalen dag en tijdstip tijdig op de hoogte worden gesteld;
- bepaalt dat voor de behandeling van de zaak op de volgende zitting ten minste
60 minutenmoeten worden gereserveerd.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. J.E. van Bruggen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 januari 2024, doorgenummerde p. 200-201.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 januari 2024, doorgenummerde p. 48-49.
4.Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] op 28-01-2024 van 9 augustus 2024, opgesteld door H.N.J.M. van Venrooij (niet doorgenummerd).