ECLI:NL:RBAMS:2025:3643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/13/766351 / FA RK 25-2042
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder heeft verzocht om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen, terwijl de vader hiertegen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift van de moeder en het verweerschrift van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2025 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen en dat in beginsel de instemming van de andere ouder nodig is voor een wijziging van de woonplaats van de minderjarige. De rechtbank heeft de belangen van alle betrokkenen afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat. De rechtbank oordeelt dat de wens van de moeder om te verhuizen naar [plaats 2] begrijpelijk is, maar dat de ingrijpende gevolgen voor [minderjarige] en de vader niet gerechtvaardigd zijn. De huidige co-ouderschapsregeling zou door de verhuizing ernstig verstoord worden, wat niet in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de moeder af, evenals het voorwaardelijke verzoek van de vader. De rechtbank concludeert dat de noodzaak tot verhuizing ontbreekt en dat de belangen van [minderjarige] en de vader zwaarder wegen dan die van de moeder.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/766351 / FA RK 25-2042
Beschikking van 15 mei 2025 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M. Krijger te Middelburg,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. R.A.C.M. Jansen te Middelharnis.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de moeder, ingekomen op 13 maart 2025;
  • het verweerschrift met voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de vader, ingekomen op 15 april 2025;
  • het F9-formulier van 16 april 2025 van de moeder, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Namens de vader is op de zitting een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft op 22 april 2025 afzonderlijk met de kinderrechter, tevens voorzitter, gesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke eind 2015 is geëindigd.
2.2.
Uit deze relatie is geboren: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
2.3.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.4.
De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
2.5.
Bij beschikking van 17 mei 2017 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang –:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder vastgesteld;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aldus bepaald:
  • zolang [minderjarige] nog niet (op donderdag of vrijdag) naar de (voor)school gaat, de vader [minderjarige] bij zich heeft van woensdag 13.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] bij de vader brengt en ophaalt; en
  • vanaf de datum dat [minderjarige] (op donderdag of vrijdag) naar de (voor)school gaat, hij de ene week van donderdagmiddag uit school tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijft en de andere week van donderdagmiddag uit school tot zaterdagmiddag 16.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen in onderling overleg tussen partijen te verdelen, waarbij de vader [minderjarige] op donderdag uit school haalt en de moeder [minderjarige] op zaterdag dan wel zondagmiddag bij de vader ophaalt.
2.6.
Op 7 november 2020 hebben partijen een ouderschapsplan ondertekend. Uit dit ouderschapsplan volgt – voor zover hier van belang –:
- “ “
Artikel 2.3. Ouders zijn overeengekomen binnen een straal van 30 kilometer van de school woonachtig te zijn, teneinde de omgangsregeling en het gedeelde ouderschap zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen.
(…)
-
Artikel 2.7. Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Uitgangspunt daarbij is dat de ouders binnen een straal van maximaal 30 kilometers van de school blijven wonen om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet ernstig te verstoren. Waarbij uitgangspunt is het kind op te laten groeien in hun huidige leefomgeving, [plaats 1] , dan wel een andere basisschool in de nabije omgeving”.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • vervangende toestemming aan de moeder te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen;
  • vervangende toestemming aan de moeder te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op één van de volgende scholen:
  • [naam school 1] , gevestigd aan de [adres 1] [plaats 2] ;
  • [naam school 2] , gevestigd aan de [adres 2] [plaats 2] ;
  • [naam school 3] , gevestigd aan de [adres 3] [plaats 2] .
3.2.
De vader voert verweer. Daarnaast verzoekt de vader de rechtbank – bij voorwaardelijk zelfstandig verzoek, voor het geval de moeder zonder toestemming naar [plaats 2] verhuist – te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt vastgesteld, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat zij sinds 2017 een bestendige relatie heeft met haar partner, met wie zij inmiddels twee kinderen heeft. De partner van de moeder heeft sinds zijn verhuizing vanuit Zeeland naar [woonplaats 1] , in 2018, steeds meer heimwee gekregen naar Zeeland en kan niet aarden in de randstad. Hij kampt al enige tijd met een burn-out en depressieve klachten. Na geruime tijd therapie is gebleken dat terugverhuizen naar Zeeland voor de nieuwe partner van de moeder de enige optie is om te kunnen blijven functioneren. De moeder ziet een verhuizing naar Zeeland ook als enige optie om de relatie van de moeder en haar partner te redden.. Het kan naar het oordeel van de moeder niet zo zijn dat haar gezin uit elkaar moet vallen omdat de vader de verhuizing tegenhoudt. Daarbij stelt de moeder dat de woning van de moeder en de partner inmiddels ongeschikt is voor het gezin van de moeder. Samen met haar partner heeft zij ook twee kinderen gekregen die nu bij elkaar op de kamer moeten slapen zodat [minderjarige] zijn eigen kamer heeft. In [woonplaats 1] is geen geschikte andere woonruimte te vinden. Daar dragen ook de beperkte financiële mogelijkheden van het gezin aan bij. De noodzaak voor de verhuizing is volgens de moeder met alle voornoemde omstandigheden gegeven. Daarbij is de verhuizing naar de mening van de moeder goed voorbereid. De moeder heeft in de afgelopen drie jaar de tijd genomen om de verhuizing goed te doordenken en belangrijke zaken te regelen. Zo heeft de partner van de moeder al sinds 2023 een woning in [plaats 2] , met een eigen slaapkamer voor alle kinderen, aangekocht en heeft de moeder een geschikte school en voetbalclub voor [minderjarige] gevonden. Ook is de moeder bereid om het moment van de overstap naar een andere school zorgvuldig te kiezen, is bespreekbaar dat [minderjarige] eerst zijn basisschool afmaakt en wil zij al het mogelijke doen om de gevolgen van de verhuizing met de vader te bespreken. Voorts heeft de moeder diverse opties aangedragen om de gevolgen van de verhuizing voor de vader te compenseren. Zo heeft zij aan de vader aangeboden om de doordeweekse zorgdagen die hij moet missen bij een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] te compenseren door hem extra zorgdagen te geven in de weekenden en schoolvakanties. De moeder is eveneens bereid om de kosten van het halen en brengen voor haar rekening te nemen en videobellen te bewerkstelligen. Ook is zij bereid om te helpen met het vinden van woonruimte voor de vader in de omgeving van [plaats 2] en zijn verhuiskosten te betalen, nu de vader in het verleden immers heeft aangegeven graag in de omgeving van [plaats 3] te willen wonen. De moeder meent dat de verhuizing geen gevolgen zal hebben voor de onderlinge communicatie en overleg met de vader. De moeder verzet zich ertegen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zou krijgen. Dit is volgens de moeder niet in het belang van [minderjarige] omdat de vader fulltime werkt, de moeder parttime en meer emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige] .
4.2.
De vader voert aan dat er geen noodzaak voor de moeder bestaat om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen. De moeder heeft niet aangetoond dat er sprake is van depressieve klachten bij haar partner en voor zover daar al sprake van is, is onvoldoende gebleken dat deze problemen met een verhuizing naar [plaats 2] worden opgelost. Daarbij heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat er geen vervangende geschikte woonruimte te vinden is in [woonplaats 1] of omgeving. De omstandigheid dat de moeder en haar partner in Zeeland al een betaalbare en ruime woning hebben waar alle kinderen een eigen kamer hebben, maken een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 2] nog niet noodzakelijk. Evenmin is gesteld of gebleken dat de moeder of haar partner economisch gebonden zijn aan [plaats 2] . Volgens de vader heeft de moeder de verhuizing daarbij onvoldoende doordacht en voorbereid. De vader voert aan dat de verhuizing enkel ziet op het belang van de nieuwe partner van de moeder en niet in het belang is van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat de beide gezinnen intact blijven. . [minderjarige] is geworteld in zijn huidige woonomgeving, voetbalt en gaat nu naar groep 8. Op dit moment is sprake van een co-ouderschapsregeling, die niet meer mogelijk is wanneer de verhuizing plaatsvindt. Het belang van [minderjarige] en de vader dat [minderjarige] in zijn vertrouwde omgeving blijft weegt zwaarder dan het belang van de moeder om te verhuizen. Met een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] kan de vader immers niet optimaal invulling geven aan het ouderschap over [minderjarige] . De vader maakt zich er ook zorgen over dat hij vanwege de afstand tussen [woonplaats 2] en [plaats 2] niet meer betrokken zal zijn bij de schoolgang van [minderjarige] , bij sport- en spelactiviteiten en op den duur ook niet meer bij het sociale leven, als [minderjarige] geworteld raakt in [plaats 2] . In dat kader heeft de moeder geen realistische alternatieven en maatregelen geboden om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten. Daarnaast hebben de vader en zijn partner ook twee kinderen. Het is ook daarom belangrijk dat de ouders dicht bij elkaar wonen, zodat [minderjarige] onderdeel kan zijn van beide gezinnen. Van een verhuizing van de vader naar de omgeving van [plaats 2] , zoals door de moeder is voorgesteld, is geen sprake. De vader en zijn partner hebben een economische en sociale binding met Noord-Nederland. Kortom, een verhuizing naar [plaats 2] heeft aldus onvermijdbaar gevolgen voor de betrokkenheid van de vader in het leven van [minderjarige] .

5.De beoordeling

Vervangende toestemming verhuizing

5.1.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . Dit brengt mee dat in beginsel de instemming van de andere ouder nodig is indien een ouder de woonplaats van de minderjarige wenst te wijzigen. Indien partijen het hierover niet eens worden , kan het geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd, die vervangende toestemming kan geven. Omdat de vader geen toestemming geeft en het ouders niet is gelukt om op de zitting tot een vergelijk te komen, zal de rechtbank een beslissing nemen op het verzoek van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 2] . De rechtbank dient bij de beoordeling van het onderhavige geschil de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Daarbij geldt dat de rechtbank dient uit te gaan van de meest recente situatie en dat het belang van het kind voorop staat. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging.
5.2.
Op grond van artikel 1:247, vierde lid, BW heeft het kind recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders die beide het gezag hebben, ook na het uiteengaan van de ouders. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit in het belang van het kind is.
5.3.
Tegenover het belang van een ouder om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden en belangen worden betrokken:
  • de noodzaak voor de moeder om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de vader en [minderjarige] voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van [minderjarige] , zijn mening en de mate waarin hij is geworteld in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
  • of de (extra) kosten van het contact na de verhuizing geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd door de moeder.
5.4.
De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt. De wens van de moeder om te verhuizen wordt hoofdzakelijk ingegeven doordat de partner van de moeder zijn draai niet kan vinden in [woonplaats 1] en terugverlangt naar zijn familie, vrienden en het woon- en leefklimaat in Zeeland. Mede als gevolg hiervan nemen de spanningen in de relatie tussen de moeder en haar partner toe. Volgens de moeder is daarbij in Zeeland betaalbare en geschikte woonruimte voor haar gezin beschikbaar. De rechtbank acht de wens van de moeder begrijpelijk, maar is van oordeel dat daarmee nog geen rechtvaardiging is gegeven voor de ingrijpende gevolgen op de lange termijn voor [minderjarige] en de vader. De moeder stelt weliswaar dat de huidige co-ouderschapsregeling wordt gecompenseerd, maar de vader heeft dat gemotiveerd betwist. Hij stelt zich op het standpunt dat het huidige evenwicht in de zorg voor [minderjarige] bij een verhuizing verstoord zal worden. De rechtbank stelt vast dat de ouders al geruime tijd een co-ouderschapsregeling uitoefenen. [minderjarige] is wekelijks meerdere dagen achtereen bij de vader en de vader heeft een actieve rol in het leven van [minderjarige] . De ouders wonen nu op circa tien minuten reisafstand van elkaar, waardoor beide ouders onderdeel zijn van het leven van [minderjarige] . Vast staat ook dat bij een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] de huidige zorgregeling niet langer kan worden uitgevoerd. Voor een goed werkend co-ouderschap is het belangrijk dat de ouders niet te ver van elkaar vandaan wonen. Gelet op de grote reisafstand en het feit dat [minderjarige] doordeweeks naar school gaat, zal dan enkel nog sprake kunnen zijn van een weekend- en vakantieregeling. De rechtbank is van oordeel dat de rol van de vader aldus fors wordt ingeperkt bij een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] . De verhuizing heeft namelijk tot gevolg dat de vader geen rol meer vervult in het doordeweekse leven van [minderjarige] en dat de vader niet meer in direct contact staat met de school, (de ouders van) vriendjes en naschoolse activiteiten. De door de moeder voorgestelde zorgregeling, waarbij de vader extra zorgdagen krijgt in de weekenden en vakanties en doordeweeks met [minderjarige] kan videobellen, compenseert dit verlies niet. Ook dan zullen de mogelijkheden van de vader om in de huidige mate betrokken te zijn bij het dagelijkse leven van [minderjarige] sterk worden beperkt. Voorts overweegt de rechtbank dat wanneer [minderjarige] ouder wordt, de kans bestaat dat hij zich meer zal willen focussen op zijn vrienden en buitenschoolse activiteiten en in die situatie niet meer, of minder vaak, de weekenden in [woonplaats 2] wil doorbrengen. Dit temeer nu [minderjarige] graag en vaak voetbalt en dan ook in de weekenden zal moeten voetballen. De mogelijkheden voor een wat flexibeler regeling waarbij regelmatig contact bestaat met de vader is bij deze reisafstand moeilijk te realiseren. Kort om, een verhuizing naar [plaats 2] zou er toe leiden dat de rol van de vader in het leven van [minderjarige] fors wordt beperkt, dat hij geen deel meer uitmaakt van het dagelijks leven van [minderjarige] en dat de kans aanwezig is dat de contacten tussen hen op de lange termijn verder zullen verminderen. Dit alles is niet in het belang van [minderjarige] en de vader.
5.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevolgen van een verhuizing naar [plaats 2] ook om andere reden ingrijpend zijn voor de 10-jarige [minderjarige] . [minderjarige] woont zo goed als zijn hele leven in [plaats 1] en is daar geworteld. Hij heeft belang bij een stabiele woon- en leefomgeving. [minderjarige] heeft in het kindgesprek aangegeven dat hij graag wil dat de situatie blijft zoals deze nu is en de rechtbank deze informatie met de ouders mag delen. Indien hij met zijn moeder naar [plaats 2] zal verhuizen, zal er veel voor [minderjarige] veranderen, zowel op het gebied van school, sport, als vriendenkring Zo gaat hij naar groep 8 en voetbalt hij doordeweeks en in het weekend. De vader heeft verklaard niet akkoord te gaan met de door de moeder aangeboden compensatie en heeft dat met redenen onderbouwd.
5.6.
Onder omstandigheden kunnen deze ingrijpende gevolgen van de voorgenomen verhuizing eventueel nog gerechtvaardigd worden door een noodzaak aan de zijde van de moeder om te verhuizen. De moeder moet daarvoor voldoende duidelijk maken waarom zij toch naar [plaats 2] zou moeten verhuizen. Dat heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Het is niet zeker dat de problemen die de partner van de moeder in [woonplaats 1] ervaart zullen zijn opgelost met een verhuizing naar [plaats 2] . Er van uitgaande dat de huidige woning van de moeder en haar partner te krap is voor hun gezin, is bovendien niet gebleken dat er in directe omgeving geen andere, wel geschikte woonruimte is te vinden door de moeder en haar partner is gekeken naar niet aangetoond dat andere geschikte woonruimte niet te vinden is in de omgeving. Ook is niet gebleken van een economische noodzaak om te wonen in dan wel te verhuizen naar [plaats 2] .
5.7.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de noodzaak tot verhuizing ontbreekt. Nu er naar het oordeel van de rechtbank bovendien geen andere redenen zijn gesteld en/of gebleken die een verhuizing van [minderjarige] zouden rechtvaardigen, levert de door de moeder beoogde verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] een te ingrijpende beperking op van het recht van de vader en [minderjarige] op ongewijzigd contact met elkaar. Ook levert de beoogde verhuizing naar het oordeel van de rechtbank een te ingrijpende beperking op van het recht van [minderjarige] op een ongewijzigde voortzetting van zijn dagelijkse school- en sociale leven in de vertrouwde omgeving in [woonplaats 1] en [woonplaats 2] . Alle belangen in aanmerking nemend komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het belang van [minderjarige] en de vader voor gaat boven het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 2] te kunnen verhuizen.
5.8.
De rechtbank wijst daarom het verzoek van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen af.
5.9.
Dat de moeder toch, ondanks de afwijzing van haar verzoeken, met [minderjarige] naar [plaats 2] zal verhuizen is niet gebleken. De rechtbank wijst daarom ook het voorwaardelijke verzoek van de vader af.
Vervangende toestemming inschrijven bassischool
5.10.
Omdat de rechtbank het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen zal afwijzen, zal de rechtbank het daarmee samenhangende verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op één van de in haar verzoekschrift genoemde basisscholen in [plaats 2] bij gebrek aan belang ook afwijzen.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1.
wijst de verzoeken van partijen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.B. Sluijs, voorzitter tevens kinderrechter, mr. L. van der Heijden en mr. J. Kloosterhuis, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. S.M.H. Reintjes, griffier, op 15 mei 2025. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).