3.3oordeel van de rechtbank
Hoewel aangeefster en verdachte verschillend verklaren over wie op 28 november 2023 de agressor is geweest, zijn zij het er wel over eens dat er die avond een confrontatie tussen hen heeft plaatsgevonden bij de woning van verdachte. De rechtbank stelt dan ook vast dat tussen aangeefster en verdachte die avond een confrontatie heeft plaatsgevonden Verder staat vast dat bij aangeefster op enig moment na die confrontatie een steekwond in haar buik is toegebracht waaraan zij met spoed moest worden geopereerd.
Verdachte heeft gestoken
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte degene is die de steekwond bij aangeefster heeft toegebracht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [getuige] , omdat hun verklaringen over de gang van zaken vlak na het steekincident op specifieke punten overeenkomen met wat er op de camerabeelden is te zien. De rechtbank acht daarbij van belang dat aangeefster haar aangifte heeft gedaan zonder dat zij eerst kennis had genomen van de beelden. Uit het dossier blijkt namelijk dat die beelden pas nadien beschikbaar zijn gekomen. Dit betekent dat aangeefster voor haar verklaring uit haar geheugen heeft geput. Op basis daarvan heeft zij verklaard dat verdachte haar met een mes heeft gestoken en dat zij vervolgens door de Tweede van Swindenstraat richting het Dapperplein is gerend. Zij heeft verder verklaard dat verdachte toen achter haar aan is gerend, dat verdachte vervolgens halverwege is gestopt met rennen en dat verdachte naar [getuige] is gegaan. Deze door aangeefster beschreven gang van zaken komt overeen met wat er op de camerabeelden is te zien. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin die beelden zijn beschreven, blijkt namelijk dat aangeefster door de Tweede van Swindenstraat rent in de richting van het Dapperplein. Vervolgens komt een persoon in beeld die vlak achter haar aan rent. Deze persoon stopt dan met rennen en loopt richting een persoon die bij het voertuig staat waar eerder die avond verdachte en [getuige] uit zijn gestapt. Verder is op de beelden te zien dat de persoon die achter aangeefster aanrende in haar hand een voorwerp heeft dat glinstert en dat lijkt op een scherp voorwerp. Ook [getuige] heeft, zonder voorafgaande kennisname van de beelden, verklaard dat zij wegrende nadat aangeefster haar toeriep dat zij was gestoken. Verder heeft [getuige] verklaard dat verdachte achter aangeefster aankwam en vervolgens halverwege stopte en op haar af kwam lopen.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat, hoewel op basis van de beelden geen herkenning kan plaatsvinden, deze beelden de aangifte en de verklaring van [getuige] voldoende ondersteunen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaringen van aangeefster en [getuige] te twijfelen.
Naast de aangifte en de getuigenverklaring bevat het dossier nog meer aanwijzingen dat verdachte de persoon is die aangeefster heeft gestoken. Zo is op (de stills van) de beelden te zien en is in het proces-verbaal van bevindingen beschreven dat de persoon die achter aangeefster aanrent lang, donker haar heeft. Daarnaast is te zien dat die persoon een lichte broek draagt. Deze twee kenmerken van verdachte omschrijft aangeefster in haar aangifte. Daarbij heeft ook een verbalisant die na het incident bij verdachte thuis is geweest, in haar proces-verbaal van bevindingen beschreven dat verdachte een witte legging aanhad. Hoewel deze kenmerken op zichzelf niet aantonen dat verdachte de persoon is die op de beelden te zien is en die aangeefster heeft gestoken, sterkt het de rechtbank wel in haar overtuiging hiervan.
Het alternatieve scenario, inhoudende dat een ander persoon dan verdachte aangeefster die avond heeft gestoken, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op het korte tijdsbestek tussen de confrontatie tussen hen beiden bij de woning van verdachte en het moment van steken, en gelet op de overeenkomende uiterlijke kenmerken tussen verdachte en de persoon op de beelden.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de persoon is die aangeefster heeft gestoken met een scherp voorwerp en met dit voorwerp in haar hand achter aangeefster aan is gerend.
Poging tot doodslag
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aangeefster willens en wetens heeft gestoken met de bedoeling haar te doden, waardoor naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van vol opzet op de dood van aangeefster. Om te beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster moet eerst worden nagegaan of het steken in de buik een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De vraag wanneer sprake is van die aanmerkelijke kans is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat niet elke steekverwonding in de buik een aanmerkelijke kans op de dood veroorzaakt. Onder meer is van belang met welk voorwerp en met welke kracht is gestoken en wat de locatie van de steekwond is. In dit geval staat vast dat aangeefster gestoken is in de buik onder de navel en vlak boven de schaamstreek en dus in de omgeving van vitale organen. Dit wordt bevestigd door het operatieverslag waaruit blijkt dat de dunne darm van aangeefster als gevolg van de steekwond uit de buik kwam zetten en dat het steken drie perforaties van de dunne darm heeft opgeleverd. Om dergelijk letsel te veroorzaken, moet verdachte met een scherp voorwerp hebben gestoken. Dat het steken met een zekere kracht moet zijn gebeurd, leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte door de buikwand heen heeft gestoken, dat zij de daarachter gelegen dunne darm van aangeefster heeft geraakt en dat zij drie perforaties heeft veroorzaakt waarvoor acuut medisch ingrijpen noodzakelijk was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte op een zodanige wijze heeft gestoken dat daarmee de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Aangeefster heeft immers een spoedoperatie moeten ondergaan om dit gevolg te voorkomen.
Vervolgens moet worden vastgesteld of verdachte deze aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster ook bewust heeft aanvaard. Voor de aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de dood zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Er zijn echter gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Het is algemeen bekend dat zich in de buik vitale organen bevinden. Verdachte wist dit dus ook toen zij aangeefster stak. Het met kracht en met een scherp voorwerp steken in de buik van aangeefster is een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van aangeefster, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op haar dood bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangeefster. Het is vervolgens niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Een spoedoperatie was hiervoor nodig.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande de poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.