ECLI:NL:RBAMS:2025:3454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
13/009504-25 (zaak A) en 13/243186-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging en veroordeling voor diefstal en mishandeling tegen levensgezel

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en diefstal van zijn levensgezel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn levensgezel op 8 januari 2025 en de diefstal van haar mobiele telefoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn levensgezel had mishandeld door haar in het gezicht te slaan, tegen haar borst te trappen en haar keel dicht te knijpen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal door de telefoon van de aangeefster weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft een taakstraf van 80 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/009504-25
(zaak A)en 13/243186-24
(zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2025. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. J.L. L'Homme.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
mishandeling van zijn levensgezel [aangeefster] op 8 januari 2025 te Amsterdam;
diefstal van een telefoon toebehorende aan [aangeefster] op 8 januari 2025 te Amsterdam;
zaak B
mishandeling van zijn levensgezel [aangeefster] op 27 juli 2024 te Amsterdam;
bedreiging van [aangeefster] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 27 juli 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de onder zaak A ten laste gelegde feiten gebaseerd op de verklaring van aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster), het door de verbalisanten waargenomen letsel en de getuigenverklaringen van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Wat betreft zaak A, feit 2 heeft de officier van justitie verder aangevoerd dat de diefstal was voltooid op het moment dat verdachte de telefoon van aangeefster had afgenomen in de woning en bestanden heeft gewist.
De onder zaak B ten laste gelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard op basis van de aangifte van aangeefster, de waarnemingen van de verbalisanten ter plaatse en het buurtonderzoek. Ten aanzien van de bedreiging heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van verdachte, aangezien hij bij de politie heeft erkend dat hij “Je bedriegt me” tegen haar heeft gezegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van zaak A, feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat het waargenomen letsel niet bij de ten laste gelegde geweldshandelingen past. Daar komt bij dat de raadsman geen letsel heeft waargenomen op de foto’s die zich in het dossier bevinden en daarom plaatst hij een kanttekening bij de getuigenverklaringen. Het lijkt er volgens hem op dat de getuigen geneigd waren om letsel bij aangeefster waar te nemen, omdat aangeefster zei dat zij was mishandeld. Wat betreft zaak A, feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de wegnemingshandeling.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, wegens gebrek aan steunbewijs, moet worden vrijgesproken van het de onder zaak B ten laste gelegde feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder zaak B, feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat aangeefster heeft verklaard dat zij op 27 juli 2024 door verdachte is bedreigd met de bewoordingen: “Ik ga je helemaal kapot maken, je bedriegt me” en/of “Mensen die mij bedriegen gaan eraan. Ik maak je helemaal kapot”. Haar verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is het met de raadsman eens dat daarom niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat de handelingen die onder zaak A ten laste zijn gelegd, handelingen betreffen die op hetzelfde moment zijn gepleegd. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 8 januari 2025 is er een melding bij de politie binnengekomen van huiselijk geweld aan [adres 1] te Amsterdam. Ter plaatse troffen verbalisanten aangeefster aan. Aangeefster was de toenmalige partner van verdachte. [2] Aangeefster vertelde dat ze was aangevallen door verdachte en dat ze last had van haar ribben, been en keel. Ze vertelde dat verdachte haar telefoon had afgepakt en dat ze uiteindelijk de woning uit was gevlucht. [3] Verbalisanten zagen dat aangeefster geëmotioneerd was en hoorden dat ze kreunde van de pijn. Verder zagen verbalisanten dat aangeefster naar haar ribben greep. Er was geen zichtbaar letsel waarneembaar. [4]
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat ze op 8 januari 2025 omstreeks 16.30 uur op de bank in de huiskamer zat. Verdachte kwam naar haar toe en gaf haar met zijn rechtervuist een vuistslag tegen haar linker kaak en hierna een vuistslag op haar rechter kaak. Vervolgens raakten verdachte en aangeefster in een discussie waarbij aangeefster door het huis liep. Toen ze bij de slaapkamer kwam, gooide verdachte haar op bed. Ze viel met haar rug op het bed, waarna verdachte haar bij haar keel vastpakte. Hij kneep haar keel dicht, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Uiteindelijk liet hij haar keel los. Op het moment dat aangeefster op de grond in de slaapkamer lag, gaf verdachte haar twee trappen tegen haar borst. Vervolgens pakte hij een ijzeren staaf uit de kast in de slaapkamer en vroeg waar haar telefoon was, waarop aangeefster haar telefoon aan hem overhandigde. Verdachte liep met de telefoon van aangeefster naar de woonkamer en zwaaide met de ijzeren staaf, zodat aangeefster op afstand bleef. Aangeefster is toen naar de buurvrouw van nummer [nummer] gevlucht. [5]
Op 9 januari 2025 hebben verbalisanten aangeefster wederom gesproken. Zij namen twee blauwe plekken op haar rechter bovenbeen waar. Aangeefster verklaarde dat ze op 8 januari 2025 in het ziekenhuis is geweest om het letsel te laten onderzoeken en dat het ziekenhuis aangaf dat ze kneuzingen had. [6]
Getuige [getuige 1] , woonachtig op [adres 2] te Amsterdam, heeft verklaard dat haar vriendin [getuige 2] op 8 januari 2025 bij haar op bezoek was. Op het moment dat zij in de hal stonden, hoorden zij geschreeuw uit het appartement met nummer [adres 1] komen. [7] Toen zij in de woning van [getuige 1] waren, belde aangeefster bij haar aan. [getuige 1] hoorde haar zeggen dat ze door haar vriend was mishandeld en dat ze pijn had aan haar ribben en been. [getuige 1] zag dat ze overstuur was en dat de rechterzijde van haar gezicht opgezet was en dat haar hals rood was. Zij heeft toen foto’s van het letsel van aangeefster gemaakt. [8]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat een vrouw, woonachtig op nummer [adres 1] (zijnde aangeefster), bij [getuige 1] aanbelde. [getuige 2] zag dat de rechterkant van het gezicht van de vrouw dikker was dan normaal en dat de rechterzijde van haar hals rood was. Ook zag ze dat de vrouw moeilijk in een stoel kon zitten door de pijn. [9]
In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel van aangeefster. [10] Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de foto’s worden beschreven volgt dat een verbalisant heeft waargenomen dat de rechterwang van aangeefster opgezwollen en paars is. Daarnaast is de rechterzijde van haar lip blauw/paars gekleurd en heeft ze rode vlekken op haar borst. Verder heeft hij een blauwe/paarse horizontale streep in haar hals waargenomen, hetgeen hij heeft geverbaliseerd alsof er in geknepen is. [11]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de telefoon van aangeefster wilde hebben om bestanden te verwijderen en dat er toen duw- en trekwerk heeft plaatsgevonden. [12] Tijdens deze worsteling is aangeefster uit evenwicht geraakt en op het bed gevallen. Hij ontkent de ten laste gelegde handelingen te hebben verricht. [13] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij een afwerende beweging heeft gemaakt richting aangeefster, omdat hij zich aangevallen voelde. Verder heeft hij verklaard dat hij – op het moment dat hij aangeefster haar telefoon vast had – bestanden van deze telefoon heeft verwijderd. [14]
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster wordt voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder het letsel dat bij haar is waargenomen, de beschrijving van het letsel op de foto’s en de getuigenverklaringen. Bovendien sluit de verklaring van verdachte aan op wat aangeefster heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster daarom betrouwbaar en gaat uit van haar verklaring.
3.3.2.1 Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A, feit 1
Op basis van de betrouwbare verklaring van aangeefster, het geconstateerde letsel door de verbalisanten en de getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar in haar gezicht te slaan, tegen haar borst te trappen en haar keel dicht te knijpen.
3.3.2.2 Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A, feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon van aangeefster wilde hebben om bestanden te verwijderen. Hierdoor is er een discussie ontstaan waarbij verdachte geweldshandelingen heeft verricht (zie rubriek 3.3.2.1). Terwijl verdachte een ijzeren staaf vasthield, vroeg hij aan aangeefster om haar telefoon aan hem te geven, waar zij gehoor aan gaf.
Uit de handelingen die aan het afgeven van de telefoon vooraf zijn gegaan, maakt de rechtbank op dat aangeefster haar telefoon niet vrijwillig aan verdachte heeft afgestaan. Door de telefoon vast te pakken, hiermee weg te lopen en vervolgens diverse bestanden van deze telefoon te verwijderen, heeft verdachte zich de telefoon van aangeefster toegeëigend. Verdachte heeft ook het oogmerk op deze wegnemingshandeling gehad, aangezien hij heeft verklaard dat hij de telefoon wilde hebben om bestanden te verwijderen.
Gelet op de betrouwbare verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de telefoon van aangeefster.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 27 juli 2024 omstreeks 01.00 uur is er een melding bij de politie binnengekomen van huiselijk geweld aan [adres 1] te Amsterdam. [15] Ter plaatse zagen verbalisanten een man op een balkon staan. De man was tegen een persoon in de hoek van het balkon aan het praten. Daarnaast zagen verbalisanten voor de entree van het appartementencomplex een tas met kleding op de grond liggen en zagen ze dat de man een tas naar beneden wilde gooien. Eenmaal in de woning troffen zij verdachte en aangeefster aan. [16] Aangeefster verklaarde dat verdachte haar bij haar armen had gegrepen en dat hij haar ook in haar onderrug had getrapt, waardoor zij met haar hoofd tegen de deur was gevallen. Ze vertelde dat hij haar ook onder haar navel had getrapt [17] Een verbalisant zag dat aangeefster geëmotioneerd was [18] en dat ze licht voorover gebukt stond en met een hand haar onderrug ondersteunde. Verder zag hij dat aangeefster een rode kras op haar rechter onderarm had. [19] Verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster ruzie hadden, dat aangeefster zelf het balkon opgelopen was en dat hij haar gedurende één minuut op het balkon had opgesloten. [20] Verbalisanten zagen dat verdachte onder invloed van alcohol was. [21]
Aangeefster heeft verklaard dat ze in de vroege ochtend van 27 juli 2024 ruzie met verdachte kreeg. [22] Aangeefster is vervolgens weggegaan en toen ze terugkwam, waren de sloten vervangen en zei verdachte dat zij haar spullen uit de woning kon pakken. Op het moment dat aangeefster in de keuken stond, duwde verdachte haar tegen de deur aan waardoor zij met haar hoofd tegen de ruit aankwam. Hierna heeft hij haar tegen haar rechter scheenbeen getrapt. [23] Aangeefster en verdachte raakten vervolgens in discussie, waarop aangeefster naar de slaapkamer liep om haar spullen te pakken. Zij voelde toen een trap tegen haar rug. Even later, toen zij op het toilet zat, werd zij door verdachte in haar buik getrapt. Hierna had hij haar op het balkon opgesloten. [24]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij een afwerende beweging heeft gemaakt waardoor aangeefster tegen de bank is aangekomen. [25] Verder heeft hij verklaard dat hij de deur van het balkon – terwijl aangeefster op het balkon stond – voor zijn eigen veiligheid op slot heeft gedaan. [26] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat er sprake was van duw- en trekwerk. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij een tas met kleding vanaf het balkon naar beneden heeft laten vallen en dat hij de deur van het balkon – terwijl aangeefster zich daar bevond – heeft dichtgehouden. [27]
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De door de verbalisanten genoemde omstandigheden sluiten aan op wat aangeefster hierover heeft verklaard. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door het waargenomen letsel. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring die aangeefster over de situatie heeft afgelegd.
3.3.3.1 Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B, feit 1
Op basis van de betrouwbare verklaring van aangeefster, het geconstateerde letsel door de verbalisanten en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar te duwen, vast te pakken en te trappen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.2 en 3.3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 8 januari 2025 te Amsterdam zijn levensgezel, [aangeefster] , heeft mishandeld door
- die [aangeefster] in het gezicht te slaan, en
- die [aangeefster] tegen de borst te trappen en
- de keel van die [aangeefster] dicht te knijpen;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 8 januari 2025 te Amsterdam een mobiele telefoon die aan [aangeefster] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 27 juli 2024 te Amsterdam zijn levensgezel, [aangeefster] , heeft mishandeld door
- voornoemde [aangeefster] te duwen waardoor zij met haar hoofd tegen een ruit aan viel en
- voornoemde [aangeefster] vast te pakken en
- voornoemde [aangeefster] te trappen tegen haar benen en in haar buik en rug.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering te worden opgelegd. De officier van justitie heeft verzocht dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte nog een misdrijf zal plegen.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Bij de duur van de voorwaardelijke straf heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte. Daarnaast heeft hij verzocht om de bijzondere voorwaarden betreffende het meewerken aan de middelencontrole en het contactverbod met aangeefster niet op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst en aard van de feiten
Verdachte heeft zich binnen een periode van zes maanden schuldig gemaakt aan twee mishandelingen van zijn toenmalige partner. Verdachte heeft [aangeefster] op 27 juli 2024 vastgepakt en geschopt. Vervolgens heeft hij haar met kracht geduwd, waardoor zij met haar hoofd tegen een ruit is aangevallen. Slechts een paar maanden later, op 8 januari 2025, heeft hij haar nogmaals mishandeld door haar in haar gezicht te slaan, tegen haar borst te trappen en haar keel dicht te knijpen waardoor zij geen adem meer kreeg. Op dezelfde dag heeft hij ook haar telefoon gestolen. Als gevolg van de mishandelingen heeft [aangeefster] letsel opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangeefster] . De rechtbank acht het strafverzwarend dat [aangeefster] de toenmalige partner van verdachte was en dat de mishandelingen plaats hebben gevonden in de woning waar zij samen woonden. Iemand hoort zich bij uitstek veilig en vertrouwd te kunnen voelen bij diens partner en in de eigen woning. Slachtoffers van partnermishandeling in de huiselijke sfeer ervaren als gevolg van wat hun is aangedaan vaak nog voor langere tijd gevoelens van onveiligheid en angst.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 maart 2025. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Nederland van 11 april 2025, opgemaakt door [naam] . De reclassering heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat het recidiverisico van verdachte als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. Bij deze inschatting is onder meer gebruik gemaakt van het verdiepingsinstrument B-safer. Daaruit is gebleken dat er niet alleen een hoog risico is op onmiddellijk geweld (binnen twee maanden), maar ook op langere termijn (na twee maanden). In het advies staat verder dat de reclassering meerdere risicofactoren ziet, waaronder het middelengebruik van verdachte. Een andere risicofactor die wordt benoemd is de problematiek in het psychosociaal functioneren. Zo vertoont verdachte grensoverschrijdend gedrag en heeft hij een ambivalente houding ten opzichte van de hulpverlening. Daarnaast bagatelliseert hij zijn eigen aandeel in het bewezenverklaarde. Een laatste risicofactor is dat het verdachte ontbreekt aan zinvolle dagbesteding. Gelet op het recidiverisico en de risicofactoren is de reclassering van oordeel dat een behandeling en toezicht noodzakelijk is om herhaling te voorkomen. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelplicht, een contactverbod met het slachtoffer, het meewerken aan middelencontrole en het vinden van een dagbesteding. Daarnaast adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het reclasseringstoezicht, omdat zij de kans op herhaling als groot inschatten en het belangrijk vinden dat het slachtoffer wordt beschermd.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen inzicht gegeven in zijn handelen. Deze houding van verdachte onderstreept het door de reclassering gerapporteerde gedrag van verdachte. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met deze houding van verdachte.
LOVS
Uit de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een eenvoudige mishandeling met lichamelijk letsel een geldboete van € 750,- is. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden in de huiselijke sfeer en daarvoor wordt in beginsel geen geldboete opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee mishandelingen van zijn partner. Er zijn geen oriëntatiepunten voor de diefstal van de telefoon.
De op te leggen straffen
Door de ernst van het feit, de strafverzwarende omstandigheden en het hoge risico op herhaling bij verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er een onvoorwaardelijke straf moet volgen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat er een stok achter de deur is voor verdachte om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen die de reclassering adviseert. De rechtbank acht deze bijzondere voorwaarden noodzakelijk, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en blijkens het reclasseringsrapport de noodzaak bestaat om het risico op herhaling te verlagen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank vindt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank grondt dat oordeel op de inhoud van het reclasseringsrapport. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak B, feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. zaak A, feit 1 en zaak B, feit 1:telkens: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
t.a.v. zaak A, feit 2:diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Taakstraf
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast
van 40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Voorwaardelijke gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich binnen 3 (drie) werkdagen na het ingaan van de proeftijd tussen 09:00 en 12:00 uur melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 3] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op 24 april 2025. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde moet meewerken aan diagnostiek. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Contactverbod
Veroordeelde moet op geen enkele wijze – direct of indirect – contact hebben of zoeken met het slachtoffer, [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Dagbesteding
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde moet meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.K. Raspoort en A.V. Koppelman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2025.
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]

Voetnoten

1.[--]
2.[--]
3.[--]
4.[--]
5.[--]
6.[--]
7.[--]
8.[--]
9.[--]
10.[--]
11.[--]
12.[--]
13.[--]
14.[--]
15.[--]
16.[--]
17.[--]
18.[--]
19.[--]
20.[--]
21.[--]
22.[--]
23.[--]
24.[--]
25.[--]
26.[--]
27.[--]