ECLI:NL:RBAMS:2025:3452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
13/005043-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in Amsterdam

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 januari 2025, waarbij de verdachte, onder bedreiging met een stanleymes, een portemonnee heeft afgenomen van de aangever in Amsterdam. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad de afpersing heeft gepleegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de impact op de aangever zwaar wogen in de strafmaat. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het vergoeden van materiële en immateriële schade aan de benadeelde partij, die in totaal €772,10 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een beslag gelegd op het in beslag genomen mes dat bij de afpersing is gebruikt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/005043-25
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Palanciyan, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [naam] (medewerker van Slachtofferhulp Nederland) namens de benadeelde partij [aangever] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich op 5 januari 2025 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan afpersing met geweld en/of bedreiging met geweld van [aangever] , waarbij die [aangever] is gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee. Subsidiair is deze gedraging ten laste gelegd als een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. De aangifte wordt ondersteund door het proces-verbaal van aanhouding, het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven en de waarneming van de camerabeelden door de rechtbank op de zitting.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, waardoor verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft [aangever] (hierna: aangever) geholpen diens vriend te ondersteunen. Daarna is hij weggegaan. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte een stanleymes gebruikt of in de richting van aangever brengt. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar, omdat hij onder invloed was van alcohol. Bovendien kan de verbalisant in het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven niet met zekerheid vaststellen dat verdachte aangever duwt. Ook heeft de verbalisant het stanleymes niet waargenomen op de beelden. Verdachte had het stanleymes bij zich, omdat hij werkt als elektricien.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte volgt dat aangever op 5 januari 2025 in Amsterdam een beschonken vriend ondersteunde toen een man (NN1) hen kwam helpen. Voor het [naam hotel] pakte de man ineens een stanleymes en hij bewoog dat in de richting van aangever. Hij zette het mes vervolgens op de pols van aangever en zei dat hij geld van hem wilde hebben. Aangever duwde de man weg, die daarna het mes op de keel van aangever zette. Aangever zei toen dat hij de man geld zou geven. Op het moment dat aangever zijn portemonnee uit zijn broekzak pakte, trok de man de portemonnee uit de hand van aangever en rende weg.
Toen de politie kort na het incident ter plaatse kwam, wees aangever NN1 aan. De politie heeft daarop de betreffende man (NN1) aangehouden. De man is geïdentificeerd als verdachte. Bij de aanhouding van verdachte is in zijn rechterbroekzak een bankpas van aangever aangetroffen. In zijn rechter achterzak zat een stanleymes.
Van het incident zijn bewegende camerabeelden opgenomen in het dossier en een verbalisant heeft de camerabeelden beschreven. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de persoon in de lichtblauwe hoodie op de camerabeelden is.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de man (NN1) is die op 5 januari 2025, zowel verbaal als door middel van het tonen van een stanleymes, aangever heeft gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee. Uit de verklaring van aangever blijkt dat verdachte hem om geld vroeg en hierbij een mes richting het lichaam van aangever heeft gebracht. Toen aangever zijn portemonnee had gepakt, pakte verdachte deze uit de handen van aangever en ging weg. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte dan ook aan te merken als een afpersing.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1, primair:
op 5 januari 2025 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, die aan die [aangever] toebehoorde, door
- een stanleymes in de richting van die [aangever] te brengen, en
- het stanleymes tegen het lichaam van die [aangever] te drukken en
- “ ik wil geld van jou hebben” of woorden van gelijke strekking tegen die [aangever] te zeggen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Verdachte deed aanvankelijk voorkomen dat hij aangever en zijn vriend wilde helpen. Terwijl aangever zijn vriend probeerde te ondersteunen, heeft verdachte hem vervolgens onder dreiging van een stanleymes gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte niet alleen een inbreuk heeft gemaakt op het recht van eigendom, maar ook op het gevoel van veiligheid voor de direct betrokkenen. Bovendien zorgt dit soort feiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de situatie waarin aangever zich bevond. Daarbij heeft verdachte geen enkel inzicht getoond in zijn handelen.
Uit de onderbouwing bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat aangever de afpersing als bijzonder angstaanjagend heeft ervaren. Tot op de dag van vandaag vermijdt hij drukke omgevingen, omdat hij voortdurend spanning ondervindt als hij zich daarin bevindt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor misdrijven.
LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. De rechtbank is van oordeel dat de afpersing in dit kader als een straatroof moet worden beschouwd. De LOVS-oriëntatiepunten – de afspraken die rechtbanken hebben gemaakt over uitgangspunten voor strafoplegging – gaan bij een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging bij een
first offenderuit van een gevangenisstraf van zes maanden. Bedreiging met een wapen kan daarbij strafverzwarend zijn. Het feit dat verdachte met een stanleymes heeft gedreigd acht de rechtbank dan ook strafverzwarend.
De straf
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, ziet de rechtbank gelet op de ernst van het feit geen ruimte.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2025003065-6603230)
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte feit is begaan.

9.Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij [aangever] vordert € 72,10 aan vergoeding van materiële schade en € 700,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van de benadeelde partij het verzoek aangevuld door aan te voeren dat de subsidiaire grondslag voor de immateriële schade aantasting in de persoon 'op andere wijze' betreft.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij afgewezen moet worden, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding van het cashgeldbedrag van € 5,- onvoldoende is onderbouwd. Verder heeft de verdediging verzocht om de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks € 72,10 aan materiële schade is toegebracht. De kosten voor het aanvragen van een nieuw rijbewijs en de pasfoto’s zijn met stukken onderbouwd. De benadeelde partij heeft in zijn aangifte ook verklaard dat er contant geld in zijn portemonnee zat, dus de rechtbank ziet geen reden om aan de vordering van de € 5,- te twijfelen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook geheel toewijzen.
De rechtbank is – anders dan de benadeelde partij – niet van oordeel dat verdachte het oogmerk had de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen. Wel is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade bij andere aantastingen in de persoon. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat voor een vergoeding van de schade in beginsel pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is dat door voldoende concrete en objectieve gegevens wordt onderbouwd. Het geestelijk letsel van de benadeelde partij is niet met medische stukken onderbouwd. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit – namelijk afpersing met bedreiging met geweld – en de omstandigheid dat verdachte een mes in zijn hand had, vindt de rechtbank het echter evident dat hij door het bewezenverklaarde in zijn persoon is aangetast. De gevolgen zijn ook in zijn vordering toegelicht; het gaat om gevoelens van angst en onveiligheid. Het gevorderde bedrag vindt de rechtbank redelijk en wordt toegewezen.
De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 5 januari 2025.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair:afpersing
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Verklaart
verbeurd:
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2025003065-6603230).
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 72,10 (zegge tweeënzeventig euro en tien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 700,- (zegge zevenhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 772,10 (zegge zevenhonderdtweeënzeventig euro en tien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.K. Raspoort en A.V. Koppelman griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2025.
[..]
[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]