ECLI:NL:RBAMS:2025:3451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
13/009175-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het medeplegen van oplichting en veroordeling voor diefstal door middel van een valse sleutel met meerdaadse samenloop

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van oplichting van een benadeelde partij, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de ten laste gelegde datum bij de woning van de benadeelde partij aanwezig was. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan diefstal door middel van een valse sleutel van een geldbedrag van € 340,- van een andere benadeelde partij, en aan medeplegen van oplichting en diefstal van waardevolle goederen van deze benadeelde partij. De feiten vonden plaats op 27 november en 4 december 2024, waarbij de verdachte gebruik maakte van een valse hoedanigheid en de medewerking van een andere dader. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de vordering van de tweede benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/009175-25
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Wijburg, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [benadeelde partij] en [medewerker Slachtofferhulp Nederland] (medewerker Slachtofferhulp Nederland) namens [benadeelde partij] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
medeplegen van oplichting van [benadeelde partij 1] op 27 november 2024 in Ouderkerk aan de Amstel, strekkende tot afgifte van een of meer gouden ringen, een bankpas en pincode;
diefstal door middel van een valse sleutel van een geldbedrag van € 340,-, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , op 27 november 2024 in Ouderkerk aan de Amstel;
medeplegen van oplichting van [benadeelde partij] op 4 december 2024 in Amsterdam, strekkende tot afgifte van meerdere sieraden, een tablet, een geldkistje, een trouwboekje, een bankpas en pincode;
diefstal door middel van een valse sleutel van meerdere geldbedragen, toebehorende aan [benadeelde partij] , op 4 december 2024 en op 5 december 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Deze zaak gaat over twee gevallen van oplichting waarbij, telkens door een zogenaamde ‘babbeltruc’, het de bedoeling was om de pinpassen met bijbehorende pincodes, maar ook andere goederen zoals sieraden, te verkrijgen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij] (hierna gezamenlijk: de aangevers), respectievelijk 81 en 66 jaar. De oplichtingen werden telkens gevolgd door diefstal, doordat met de buitgemaakte pinpassen geldbedragen werd opgenomen van de rekeningen van de aangevers.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten 2, 3 en 4 in hun geheel bewezen kunnen worden. Volgens de officier van justitie kan niet bewezen worden dat verdachte op 27 november 2024 betrokken was bij de oplichting van [benadeelde partij 1] . Dat betekent dat verdachte van feit 1 vrijgesproken moet worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken moet worden van de onder 1 en 3 ten laste gelegde oplichtingen. Er is geen bewijs dat verdachte aan de deur is geweest bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij] . Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman verder aangevoerd dat verdachte niet in het signalement past zoals opgesteld door [benadeelde partij] . De bijdrage van verdachte is bovendien onvoldoende voor een bewezenverklaring van medeplegen. Ten aanzien van de feiten 2 en 4 heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen kan worden dat verdachte geld heeft gepind met de passen van aangevers. Ten aanzien van feit 4 kan echter niet bewezen worden dat verdachte vanaf de rekening van [benadeelde partij] op 4 december 2024 een bedrag van € 950,- heeft overgemaakt middels Western Union en een bestelling bij [bedrijf] ter waarde van € 969,- heeft geplaatst. Hiervan moet verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat in het dossier
stillszitten van camerabeelden van 28 december 2024 van de videodeurbel van [benadeelde partij 1] . Verdachte is op deze
stillsdoor een verbalisant herkend. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte op 28 december 2024 bij de woning van [benadeelde partij 1] is geweest. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte ook op 27 november 2024 bij de woning van [benadeelde partij 1] is geweest of op een andere manier samen met anderen de oplichting van [benadeelde partij 1] heeft gepleegd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van oplichting van [benadeelde partij 1] .
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Uit de aangifte van [benadeelde partij 1] van 12 december 2024 blijkt dat er op 27 november 2024 twee mannen bij haar aanbelden. De mannen zeiden dat ze van de politie waren en dat ze haar gouden ringen en bankpas met pincode aan hen moest afgeven. [benadeelde partij 1] heeft toen haar ringen en bankpas die hoort bij de rekening met nummer [rekeningnummer] aan de mannen meegegeven. Uit onderzoek naar dit rekeningnummer is gebleken dat op 27 november 2024 om 16:03 uur bij de Geldmaat aan de [adres 1] een bedrag van € 340,- is gepind met de bankpas van [benadeelde partij 1] . Verdachte heeft bij de politie en op de zitting bekend dat hij de persoon is geweest die op 27 november 2024 heeft gepind met de pas van [benadeelde partij 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij werd benaderd door een onbekend gebleven persoon met de vraag of hij tegen een beloning met de bankpas van [benadeelde partij 1] wilde pinnen. Verdachte is hiermee akkoord gegaan. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 10 januari 2025 verklaard dat hij ook wist dat de bankpas door fraude was verkregen.
De rechtbank vindt dan ook dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel van een geldbedrag van € 340,- op 27 november 2024.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
[benadeelde partij] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 4 december 2024 rond 20:30 uur werd gebeld door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de ING. De ‘bankmedewerker’ vertelde dat er frauduleuze transacties gepland stonden op zijn rekening en dat er aanwijzingen waren dat hij slachtoffer zou kunnen worden van een gewapende woningoverval. De ‘bankmedewerker’ vertelde dat een koerier van de ING bij [benadeelde partij] langs zou komen om zijn waardevolle eigendommen zoals zijn bankpas en sieraden veilig te stellen en om zijn tablet – die besmet zou zijn met frauduleuze cookies – weer veilig te maken. Ook moest [benadeelde partij] de pincode van zijn bankpas en de code van zijn tablet aan de ‘bankmedewerker’ doorgeven. De koerier zou een code geven die alleen bij [benadeelde partij] en de koerier bekend zou zijn. [benadeelde partij] heeft in zijn aangifte verklaard dat er vervolgens rond 21:30 uur een persoon bij zijn woning verscheen die de afgesproken code noemde. [benadeelde partij] gaf hem daarop een tasje met daarin onder meer een envelop met zijn bankpas, zijn tablet en een geldkistje waar onder andere sieraden in zaten. [benadeelde partij] heeft in zijn signalement van de koerier benoemd als een donkere man die iets droeg dat op een veiligheidsvest leek, iets geligs of oranje.
Tijdens het politieverhoor en op de zitting heeft verdachte bekend dat hij op 4 december 2024 heeft gepind bij de Geldmaat aan de [adres 1] en dat hij daar is afgezet door een grijze Mercedes. Er zijn camerabeelden beschikbaar van de pintransactie en de omgeving nabij de Geldmaat. In het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van 4 december 2024 worden beschreven, is genoteerd dat een grijze Mercedes met kenteken [kenteken] te zien is. Verder is waargenomen dat verdachte op de [adres 1] uit dit voertuig stapt. Het kenteken [kenteken] staat op naam van [naam 1] . [naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 4 december 2024 een mogelijk Surinaamse man met een gele jas heeft opgehaald bij de Albert Heijn aan de [adres 1] en hem vervolgens heeft afgezet bij de eindhalte van tram 17 (Dijkgraafplein). [naam 1] heeft verklaard dat hij daar op verzoek van de man op hem is blijven wachten. Even later stapte de man weer in en zijn zij weer richting de [adres 1] gereden, aldus [naam 1] .
Uit de ANPR-gegevens in combinatie met de verklaring van [naam 1] leidt de rechtbank af dat [naam 1] de man met de gele jas op 4 december 2024 om 21:11 uur heeft afgezet bij de eindhalte van tram 17 (Dijkgraafplein). Uit het dossier blijkt verder dat de woning van [benadeelde partij] 94 meter is gelegen van waar verdachte is afgezet. Uit de ANPR-gegevens blijkt vervolgens dat de Mercedes van [naam 1] rond 21:27 uur weer weg is gereden vanaf het Dijkgraafplein. Op de camerabeelden is vervolgens waargenomen dat de Mercedes om 21.57 uur voor een Geldmaat aan de [adres 1] stopte. Een autorit van de halte Dijkgraafplein naar de Geldmaat op de [adres 1] duurt volgens het dossier gemiddeld 23 minuten. De politie heeft verder beschreven dat op de camerabeelden te zien is dat om 21:58 uur een persoon met een gele jas aan de bijrijderskant van de Mercedes uitstapt en naar de Geldmaat op de [adres 1] loopt. Twee verbalisanten hebben deze persoon herkend als verdachte.
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de koerier was die op 4 december 2024 de tablet, het tasje met de waardevolle spullen en de pinpas bij [benadeelde partij] thuis heeft opgehaald. [benadeelde partij] heeft de koerier omschreven als een donkere man met een geel/oranjekleurige jas. Dat komt overeen met de beschrijving die [naam 1] heeft gegeven van de man die hij op 4 december 2024 in zijn Mercedes heeft vervoerd en met de beschrijving van de camerabeelden van 4 december 2024. De gele jas is hierbij een opvallende overeenkomst. Daar komt bij dat verdachte op de zitting ook heeft verklaard dat hij in de avond van 4 december 2024 een gele jas droeg. Daarnaast kan het voertuig van [naam 1] – waar verdachte zich in bevond – geplaatst worden op een locatie zeer nabij de woning van [benadeelde partij] en op de locatie waar met de gestolen bankpas van [benadeelde partij] is gepind.
Door zich voor te doen als koerier van de ING en de code te noemen die alleen bij [benadeelde partij] en de koerier bekend zou zijn, heeft verdachte [benadeelde partij] bewogen tot afgifte van zijn tablet, de bankpas en de overige goederen die [benadeelde partij] in het tasje had gedaan. Verdachte heeft hiermee ook de beschikkingsmacht gekregen over deze goederen. Dat de tablet, de pinpas en de overige goederen niet bij verdachte of bij de huiszoeking op 7 januari 2025 zijn aangetroffen, maakt dit niet anders.
Medeplegen
Voor het plegen van deze vorm van oplichting is een gezamenlijke planmatige aanpak, een intensieve en nauwe samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de verschillende daders nodig. Uit het dossier blijkt dat de beller (de ‘bankmedewerker’) en de koerier (verdachte) aan elkaar hebben doorgegeven welke cijfercode moest worden genoemd bij [benadeelde partij] en op welk tijdstip de pas moest worden opgehaald. [benadeelde partij] werd al die tijd aan de telefoon gehouden, kennelijk om te voorkomen dat hij argwaan zou krijgen en/of een naaste zou kunnen bellen. De pinner, verdachte, werd vervolgens op de hoogte gebracht van de pincode en het pinnen vond plaats kort nadat de bankpas was verkregen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij na het pinnen ook betaald kreeg.
De rechtbank gaat er gelet op deze handelwijze vanuit dat tussen verdachte en zijn mededader(s) de benodigde samenwerking en afstemming voor de oplichting en het aansluitende pinnen is geweest. Verdachte was als koerier en pinner een noodzakelijke en wezenlijke schakel. De bijdrage van verdachte zoals hiervoor beschreven is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting op 4 december 2024 in Amsterdam.
3.4.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
Uit aangifte van [benadeelde partij] , zoals eerder besproken in rubriek 3.4.3, blijkt dat op 4 december om 22:57 uur een bedrag van € 480,- en op 5 december om 10:57 uur een bedrag van € 600,- en om 11:09 uur een bedrag van € 300,- is gepind met zijn bankpas. Verdachte heeft bij de politie en op de zitting ook bekend dat hij de persoon is geweest die deze bedragen op 4 en 5 december 2024 heeft gepind met de pas van [benadeelde partij] . Verdachte heeft verklaard dat hij werd benaderd door een onbekend gebleven persoon met de vraag of hij tegen een beloning met de bankpas van [benadeelde partij] wilde pinnen. Verdachte is hiermee akkoord gegaan. De rechtbank vindt dat daardoor bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel van geldbedragen van € 480,- (4 december 2024), € 600,- en € 300,- (5 december 2024).
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte op 4 december 2024 om 22:27 uur een bedrag van € 950,- vanaf de rekening van [benadeelde partij] heeft overgemaakt via Western Union. Hetzelfde geldt voor de bestelling bij [bedrijf] ter waarde van € 969,- op 4 december 2024 om 22:47 uur. Verdachte zal daarom partieel van deze bedragen worden vrijgesproken.
3.4.5
Meerdaadse samenloop feit 3 en feit 4
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel de bewezenverklaarde handelingen namelijk weliswaar een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, loopt de strekking van de strafbepalingen dusdanig uiteen dat niet kan worden geoordeeld dat verdachte van die handelingen in wezen één verwijt kan worden gemaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2:
op 27 november 2024 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, een geldbedrag van 340,00 euro dat aan [benadeelde partij 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een gestolen bankpas op naam van [benadeelde partij 1] ;
ten aanzien van feit 3:
op 4 december 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
- een bankpas en pincode en
- een tablet en
- een geldkistje en
- een trouwboekje en
- meerdere gouden trouwringen en
- een gouden ketting en
- een gouden armband en
- een gouden ring en
- een zilveren ketting en
- een of meerdere zilveren hangers en
- een of meerdere setjes sieraden,
door
- telefonisch contact op te nemen met die [benadeelde partij] en zich voor te doen als een medewerker van de ING en
- die [benadeelde partij] te vertellen dat er frauduleuze transacties te zien waren op zijn bankrekening en
- die [benadeelde partij] te vertellen dat er in de buurt van die [benadeelde partij] een woningoverval had plaatsgevonden met een vuurwapen en
- die [benadeelde partij] te vertellen dat hij mogelijk ook slachtoffer zal worden van een woningoverval en
- die [benadeelde partij] te vertellen dat hij zijn bankpas en tablet veilig moet stellen en
- die [benadeelde partij] te vertellen dat zijn bankpas en tablet moeten worden opgehaald en
- tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat hij zijn pincode moet verstrekken en
- naar het huis van die [benadeelde partij] te begeven en
/ofbij die [benadeelde partij] aan te bellen en
- zich voor te doen als een medewerker van de ING en
- die [benadeelde partij] te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en zijn pincode en
- die [benadeelde partij] te bewegen tot afgifte van zijn sieraden en waardevolle goederen;
ten aanzien van feit 4:
op meerdere tijdstippen in de periode van 4 december 2024 tot en met 5 december 2024 te Amsterdam geldbedragen, te weten:
- 480,00 euro en
- 600,00 euro en
- 300,00 euro,
die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een gestolen bankpas op naam van [benadeelde partij] .
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis. Omdat verdachte de feiten 2 en 4 heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien weken, met aftrek van voorarrest, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zodat verdachte zijn zorgtaken als vader kan blijven uitvoeren, zijn leven op de rit kan krijgen en hij niet meer naar de gevangenis hoeft.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan het plegen van bankhelpdeskfraude. Daarbij is, naar het lijkt, doelbewust een kwetsbaar persoon uitgezocht als doelwit. [benadeelde partij] werd wijsgemaakt dat zijn banktegoed gevaar liep en op slinkse en geraffineerde wijze werd hij gemanipuleerd om zijn waardevolle spullen, bankpas en pincode af te geven. Bij [benadeelde partij] werd de indruk gewekt dat hij het slachtoffer zou kunnen worden van een (gewapende) overval. Vervolgens werden zo snel mogelijk bedragen van de bankrekening van [benadeelde partij] gehaald door te pinnen bij een geldautomaat. [benadeelde partij] werd bewust door de ‘bankmedewerker’ aan de telefoon gehouden toen verdachte bij hem aan de deur kwam, zodat hij niet in de tussentijd contact met zijn broer kon opnemen om na te gaan of het allemaal wel klopte. Voorts heeft verdachte gepind met een bankpas van [benadeelde partij 1] terwijl hij wist dat die van fraude afkomstig was.
Verdachte heeft op zitting geen inzicht gegeven in de kwalijkheid van zijn handelen. De rechtbank rekent hem dit zeer aan. Door te pinnen met de bankpas van [benadeelde partij 1] en als koerier de bankpas op te halen bij [benadeelde partij] en hier vervolgens mee te pinnen, was verdachte namelijk een onmisbare schakel in de helpdeskfraude.
Het zijn ernstige feiten die verdachte heeft gepleegd. Naast financiële schade zorgt dit voor gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers. Op zitting heeft [benadeelde partij] ook benadrukt dat hij nog steeds angst ervaart. Verdachte en zijn mededader(s) hebben met hun handelen niet alleen het bij de slachtoffers gewekte vertrouwen geschaad, maar ook dat van de maatschappij in het bankwezen. Feiten als deze leiden, ook daarom, tot maatschappelijke onrust. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid.
De sieraden die verdachte bij [benadeelde partij] heeft meegenomen hadden voor [benadeelde partij] veel emotionele waarde, omdat deze van zijn overleden echtgenote en zijn overleden moeder waren. Verdachte had geen oog voor de financiële en emotionele gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zouden kunnen hebben, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 6 maart 2025, blijkt dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 10 april 2025, opgemaakt door [naam 2] . De reclassering schat het risico op herhaling in als gemiddeld tot hoog, gelet op de geldproblemen van verdachte, de mensen met wie hij omgaat en het gebrek aan dagbesteding. Gelet op de instabiliteit op meerdere leefgebieden van verdachte ziet de reclassering voldoende aanknopingspunten voor interventies. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en meewerken aan dagbesteding en schuldhulpverlening.
LOVS
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straffen neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor straftoemeting (LOVS) als uitgangspunt. Nu deze geen uitgangspunt kent voor diefstal uit een woning door middel van een babbeltruc, zoekt de rechtbank aansluiting bij het uitgangspunt voor insluiping in een woning. Voor een zogenoemde
first offendergaan deze uit van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en in geval van recidive van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Als strafverzwarende factoren houdt de rechtbank daarbij rekening met de wijze van uitvoering van de diefstallen waarbij verdachte het vertrouwen van kwetsbare personen heeft geschaad en de emotionele waarde van de weggenomen sieraden van [benadeelde partij] . De LOVS kennen ook geen uitgangspunt voor oplichting. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij het uitgangspunt voor fraude tot een bedrag van € 10.000,-. Voor een
first offendergaat deze uit van een gevangenisstraf van één week tot twee maanden of een onvoorwaardelijke taakstraf. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de samenloop van de feiten 3 en 4. Op basis van de LOVS zou de rechtbank uitkomen op een gevangenisstraf van acht maanden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om herhaling te voorkomen vindt de rechtbank echter een combinatie van een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De straffen
De rechtbank zal verdachte een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Ook vindt de rechtbank verplichte begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich namelijk niet aan de voorwaarde gehouden om dagbesteding te vinden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank daarom de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
7 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G6603932, Xtc);
1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G6603938, Xtc).
De rechtbank overweegt dat het in bezit hebben van verdovende middelen strafbaar is gesteld in de Opiumwet. Verdovende middelen moeten, voor zover het bezit ervan niet is gecontroleerd, uit het maatschappelijk verkeer worden verwijderd. De officier van justitie heeft, zonder verdachte het voorhanden hebben van deze verdovende middelen ten laste te leggen, onttrekking aan het verkeer ervan gevorderd. De verdovende middelen hebben echter geen relatie met de ten laste gelegde feiten (één en ander zoals bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht). Ook kunnen zij niet in relatie komen te staan met soortgelijke feiten (één en ander zoals bedoeld in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht). Onttrekking aan het verkeer is om die reden als beslissing in dit vonnis niet mogelijk. Aan de andere kant kan de rechtbank deze verboden voorwerpen niet aan de verdachte teruggeven, alleen al omdat hij daardoor direct een strafbaar feit begaat. De enige rechtens toegestane en verantwoorde beslissing die de rechtbank kan nemen, is bewaring ten behoeve van de rechthebbende (artikel 353, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering). Het openbaar ministerie kan dan te zijner tijd, wanneer de daarvoor geldende bewaartermijn is verstreken, alsnog een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die erop neerkomt dat de voorwerpen alsnog aan het verkeer worden onttrokken.

9.De vordering van de benadeelde partijen

9.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feiten 1 en 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een bedrag van € 2.500,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (feiten 3 en 4)
Benadeelde partij [benadeelde partij] heeft op grond van artikel 6:106 sub b BW vergoeding van een bedrag van € 700,- aan immateriële schade gevorderd omdat hij door zijn geestelijk letsel op andere wijze in zijn persoon is aangetast, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de immateriële schade op die datum is ontstaan.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van feit 3 en feit 4:
meerdaadse samenloop van:
medeplegen van oplichting
en
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Taakstraf
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 (vier) maanden, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Voorwaardelijke gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres 2] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
-
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde moet actief deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde moet zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
-
Dagbesteding
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde moet, indien de reclassering dit nodig acht, meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde moet de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen goederen:
  • 7 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G6603932, Xtc);
  • 1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G6603938, Xtc).
T.a.v. feit 2: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
T.a.v. feit 3 en 4: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van
€ 700,- (zevenhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 700,- (zevenhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Sanders, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.K. Raspoort en A.V. Koppelman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2025.
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]

[---]