ECLI:NL:RBAMS:2025:343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
13-085313-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude door valsheid in geschriften en oplichting van een bank

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij hypotheekfraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opmaken en gebruiken van valse geschriften, waaronder een salarisspecificatie en een arbeidsovereenkomst, om een hypothecaire lening van ongeveer € 230.000,- te verkrijgen van een bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een fictief dienstverband hebben gecreëerd bij een bedrijf, en op basis van deze vervalste documenten is de hypotheek verstrekt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten bewezen zijn, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het overige bewijs in het dossier. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ernst van de feiten en de impact op het vertrouwen in de financiële markten zwaar wegen, ondanks dat de bank geen financiële schade heeft geleden. De uitspraak is gedaan in het kader van een groter onderzoek naar hypotheekfraude, waarbij meerdere verdachten betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-085313-22
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 en 18 november 2024. Verdachte (hierna: [verdachte] ) was aanwezig op 15 november 2024. Op 16 januari 2025 is het onderzoek gesloten en is uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A. Kerkhoff en A.M. Lobregt (hierna: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en zijn raadsman mr. S.V. Ramdihal naar voren hebben gebracht.
Op de zitting zijn de zaken van [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] (13-086029-22), [medeverdachte 2] (13-084168-22 ), [medeverdachte 3] (13-042994-22), [medeverdachte 4] (13-085328-22), [medeverdachte 5] (13-084228-22) en [medeverdachte 6] (13-084075-22) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle zaken tegelijk uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.het samen met anderen valselijk opmaken/vervalsen van een salarisspecificatie op naam van [verdachte] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [verdachte] en/of een werkgeversverklaring voor [verdachte] in de periode 15 oktober 2018 t/m 31 december 2018 te Amsterdam
en/of
het samen met anderen gebruik maken van vervalste geschriften door voornoemde geschriften over te leggen bij het offreren en/of aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank] , bestemd voor de aankoop van een woning/pand aan [adres 2] in de periode 15 oktober 2018 t/m 5 november 2019;
2.het samen met anderen oplichten van een hypotheekverstrekker, [naam bank] , door [naam bank] te bewegen tot afgifte van een hypothecaire lening van (ongeveer) € 230.000, en/of tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening aan [verdachte] in de periode 23 oktober 2018 t/m 5 november 2019 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 januari 2019 werd door de Belastingdienst in het samenwerkingsverband Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (hierna: RIEC) een signaal ingebracht dat op 4 december 2018 twee Roemeense dames ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) een pand (hierna: de woonboerderij) in [plaats] kochten voor een bedrag van € 815.000,-, terwijl zij net in Nederland kwamen wonen. [medeverdachte 4] is de moeder van [medeverdachte 1] . Bij de Belastingdienst is bekend dat [medeverdachte 1] eerder in verband werd gebracht met mensenhandel en het exploiteren van prostitutiebedrijven. Verder is bekend dat hij via het bedrijf [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ) bemiddelt bij het huren, verhuren en verkopen van woningen. Op 8 juni 2019 is de wijkagent langs geweest bij de woonboerderij in [plaats] . Uit het gesprek tussen de wijkagent en de bewoners bleek dat de woonboerderij eigendom is van twee personen, waarvan er één [medeverdachte 2] heet, de andere naam is niet bekend. Uit het gesprek bleek verder dat de woonboerderij bewoond werd door 16 personen, overwegend afkomstig uit Slowakije. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] leken op dat moment niet woonachtig te zijn op dit adres. Verder zag de wijkagent op het erf een vrachtauto geparkeerd staan, waarvan het kenteken op naam stond van [bedrijf] . Op 5 november 2019 zijn meerdere verdachten aangehouden en hebben op diverse locaties doorzoekingen plaatsgevonden.
Uit nader onderzoek is het vermoeden ontstaan dat meerdere personen – [medeverdachte 3] (zaaksdossier (ZD) 1), [medeverdachte 5] (ZD 3), [verdachte] (ZD 4) en [medeverdachte 6] (ZD 5) – slechts kortstondig in dienst zijn geweest bij [bedrijf] zonder er daadwerkelijk te hebben gewerkt, dat zij tijdens dit dienstverband een hypotheek hebben aangevraagd voor de aankoop van een woonboerderij of woning en dat zij uit dienst zijn gegaan of hun laatste salarisbetaling ontvingen voordat de levering van de woning plaatsvond. Verder wordt vermoed dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf] en dat zij aan deze constructie(s) feitelijke leiding hebben gegeven en/of aan hebben meegewerkt.
De rechtbank buigt zich over de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] zich – samen met anderen – schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting in ZD 4.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank[verdachte] heeft beide feiten bekend. De rechtbank acht deze feiten, mede gelet op het overige bewijs in het dossier, bewezen. Aangezien de verdediging hiervoor ook geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van bewijsmiddelen in
bijlage II.
Kort samengevat stelt de rechtbank op basis van de stukken en de bekennende verklaring van [verdachte] vast dat hij niet bij [bedrijf] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [verdachte] , de werkgeversverklaring d.d. 5 november 2018 en de loonstrook over oktober 2018 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [medeverdachte 1] aan boekhouder [naam] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [verdachte] op te stellen, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] het arbeidscontract hebben ondertekend, dat [naam] met [medeverdachte 2] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring en dat de loonstrook aan [medeverdachte 2] is verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan een dochteronderneming van [naam bank] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning aan de [adres 2] en dat [naam bank] op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 230.000,-. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] , samen met anderen, stukken valselijk heeft opgemaakt en gebruikt (feit 1) en dat hij, samen met anderen, [naam bank] heeft opgelicht (feit 2).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1.
in de periode 15 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten een salarisspecificatie (van periode 10 van 2018) op naam van [verdachte] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [verdachte] en een werkgeversverklaring voor [verdachte] (zaakdossier 4) bestaande die valsheden (telkens) hierin dat valselijk immers in strijd met de waarheid,
- in die werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst is opgenomen dat die [verdachte] als werknemer voor onbepaalde tijd in dienst was van [bedrijf] en
- op die salarisspecificatie is aangegeven dat die [verdachte] een bepaald aantal uren had gewerkt en
- dat er daarvoor salaris was uitbetaald,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
hij, in de periode 15 oktober 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, voorgenoemde valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk heeft gebruikt en afgeleverd en voorhanden heeft gehad, als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken en afleveren hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders die salarisspecificatie op naam van [verdachte] en die arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [verdachte] en die werkgeversverklaring voor [verdachte] hebben overlegd bij het offreren en aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank] , bestemd voor de aankoop van een woning aan [adres 2] (zaakdossier 4) terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor dusdanig gebruik;
2.
in de periode 23 oktober 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, een hypotheekverstrekker te weten [naam bank] , heeft bewogen tot de afgifte (het verstrekken van een hypothecaire lening) van € 230.000 (met de woning aan [adres 2] als onderpand), immers hebben, hij verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk, valselijk en in strijd met de waarheid aan die hypotheekverstrekker een valse werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf] en een salarisspecificatie (van periode 10 van 2018) verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat de hypotheekaanvrager, [verdachte] , een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf] en een bepaald salaris ontving bij zijn werkgever ( [bedrijf] ), zulks terwijl hij, verdachte, in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 4) waardoor voornoemde hypotheekverstrekker werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, omdat de redelijke termijn met 2 jaar is geschonden. Verder heeft hij de rechtbank verzocht om in het vonnis op te nemen dat bij een toekomstige aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) deze zaak geen bezwaren oplevert om een VOG af te geven.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan hypotheekfraude door het opmaken en gebruik maken van valse geschriften en oplichting van [naam bank] . Zijn medeverdachten hebben er via rechtspersoon [bedrijf] voor gezorgd dat [verdachte] op papier een dienstverband had bij [bedrijf] . Ten bewijze van het fictieve dienstverband werden een arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en een loonspecificatie opgemaakt en bij de hypotheekverstrekker ingeleverd. Op basis van het fictieve dienstverband en de valse documenten is aan [verdachte] een hypotheek verstrekt. Hypotheekbanken moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvrager(s) verstrekte documenten. [verdachte] en zijn mededaders hebben dat vertrouwen beschaamd. Door hun toedoen heeft de bank een geldlening van € 230.000,- aan [verdachte] verstrekt. Dat de bank uiteindelijk geen financiële schade heeft opgelopen, neemt de strafwaardigheid niet weg. Dit soort constructies ondermijnen (het vertrouwen in) de economie en de financiële markten en maakt het des te lastiger voor anderen om op eerlijke wijze een hypotheek te verkrijgen.
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook gekeken of de zaak van een verdachte binnen een redelijke termijn wordt afgedaan. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat het eerste verhoor heeft plaatsgevonden. Dat was op 18 augustus 2020. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. De rechtbank vindt een termijn van drie jaar redelijk, maar houdt er ook rekening mee dat deze zaak onderdeel is van een groter onderzoek dat in 2019 is gestart. Hoewel de startdatum 18 augustus 2020 is, vindt de rechtbank dat de zaak van [verdachte] daarin had moeten worden meegenomen. Dit betekent dat de zaak in principe in november 2022 afgerond had moeten zijn. De rechtbank doet uitspraak op 16 januari 2024. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat deze termijn met twee jaar en twee maanden is overschreden.
De straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, en gelet op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, had een taakstraf van 180 uur in de rede gelegen, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat een lagere straf moet worden opgelegd. Aan [verdachte] wordt daarom een taakstraf van 140 uur (en 70 dagen vervangende hechtenis) opgelegd.
VOG
De rechtbank ziet geen ruimte voor een overweging met het oog op een toekomstige aanvraag VOG door de verdachte. De beoordeling of een VOG wordt afgegeven is belegd bij de minister voor Rechtsbescherming, en tegen de afwijzing van een aanvraag VOG kan bezwaar worden gemaakt en staat beroep open bij de bestuursrechter. Het is niet aan de strafrechter van de rechtbank om zich te mengen in die bestuursrechtelijke procedure of op enige beslissing daaromtrent vooruit te lopen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
140 (honderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 (zeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2025.
[....]
[....]