ECLI:NL:RBAMS:2025:3418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13/008547-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ISD-maatregel voor vernieling en poging tot diefstal met braak

Dit vonnis is gewezen door de rechtbank Amsterdam op 19 mei 2025 in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling en poging tot diefstal. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, was aanwezig tijdens de zittingen op 17 april en 19 mei 2025. De officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel geëist, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M.G. Wolffs, ook pleitte voor een voorwaardelijke maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 15 oktober 2024 tot en met 16 oktober 2024 schuldig heeft gemaakt aan het vernielen van een personenauto en op 7 januari 2025 heeft geprobeerd goederen uit een andere auto te stelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hoofdtenlastelegging van diefstal met braak, omdat niet bewezen kon worden dat hij de goederen daadwerkelijk had weggenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen en besloot tot het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel van één jaar, met een proeftijd van twee jaar en verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waarbij ook het advies van de reclassering is meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/008547-25
Datum uitspraak: 19 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 april 2025 en 19 mei 2025. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat reclasseringswerkers [naam 1] en [naam 2] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in op of omstreeks de periode van 15 oktober 2024 tot en met 16 oktober 2024 te Amsterdam een telefoon en/of een rijbewijs en/of autopapieren, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen telefoon en/of rijbewijs en/of autopapieren onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in op of omstreeks de periode van 15 oktober 2024 tot en met 16 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (met Duits kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 7 januari 2025 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen uit een personenauto (met kenteken [kenteken 2] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking door
- zich naar voornoemde personenauto te begeven en/of
- een baksteen door de ruit van voornoemde personenauto te gooien en/of met een baksteen de ruit van voornoemde personenauto in te slaan en/of
- voornoemde personenauto te doorzoeken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 januari 2025 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair en feit 2 primair kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat feit 1 primair niet kan worden bewezen omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte degene is geweest die de goederen uit het voertuig heeft weggenomen.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank spreekt verdachte vrij van diefstal met braak omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte degene is die de goederen uit het voertuig van aangeefster heeft weggenomen.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair en feit 2 primair
De rechtbank is op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 17 april 2025 van oordeel dat is bewezen dat verdachte hetgeen aan hem ten laste is gelegd onder feit 1 subsidiair heeft begaan.
De rechtbank is op grond van het proces-verbaal van 8 januari 2025, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , en de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 17 april 2025 van oordeel dat is bewezen dat verdachte hetgeen aan hem ten laste is gelegd onder feit 2 primair heeft begaan
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en omdat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit voor de bewezenverklaarde feiten, zal de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen. Deze zijn opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingelast. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 15 oktober 2024 tot en met 16 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (met Duits kenteken [kenteken 1] ), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield;
2
op 7 januari 2025 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, weg te nemen uit een personenauto (met kenteken [kenteken 2] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak door
- zich naar voornoemde personenauto te begeven en
- een baksteen door de ruit van voornoemde personenauto te gooien en
- voornoemde personenauto te doorzoeken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden onder andere een verplichte opname in een zorginstelling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Er zijn nog alternatieven voor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, namelijk dat verdachte wordt opgenomen in een kliniek in het kader van te stellen voorwaarden bij een voorwaardelijke ISD-maatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander uit het dossier en bij het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een voertuig en aan een poging tot diefstal uit een voertuig. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen respect te hebben voor de goederen en het eigendomsrecht van anderen.
De persoon van de verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 maart 2025 (hierna: het strafblad) blijkt dat hij sinds 2022 veelvuldig is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij onderhavige feiten heeft gepleegd met het doel om goederen te stelen, om zo te voorzien in zijn middelengebruik.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door [naam 1] opgestelde reclasseringsadvies van 1 april 2025. Zij heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een patroon in vermogensdelicten en dat dit delictgedrag verband lijkt te houden met het middelengebruik van verdachte. De reclassering acht het risico op recidive hoog wanneer verdachte met zijn huidige (verslavings)problematiek uit detentie komt.
Ondanks dat op 7 november 2024 door de reclassering een advies is uitgebracht om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, ziet de reclassering mogelijkheden voor een voorwaardelijke ISD-maatregel. De voornaamste belemmerende factoren van destijds, te weten zijn instabiele huisvesting en het geheimhouden van zijn verslaving, staan er nu anders voor. Verdachte heeft zijn problemen kenbaar gemaakt aan zijn familie, hij mag weer thuis wonen en zijn familie is bereid om hem te helpen. Ook toont verdachte nu probleembesef, is hij gemotiveerd voor gedragsverandering en staat hij open voor een klinische opname.
Gelet op bovenstaande adviseert de reclassering om verdachte één laatste kans te geven door de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Bij deze voorwaardelijke ISD-maatregel moeten de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Een voorwaardelijke ISD-maatregel met klinische opname biedt voldoende beveiliging om aan gedragsverandering te werken.
Op de terechtzitting van 17 april 2025 heeft [naam 1] , gehoord als deskundige, haar advies bevestigd. Ook heeft zij benadrukt dat de reclassering nog niet alles heeft geprobeerd om verdachte te helpen, zo is verdachte niet eerder klinisch opgenomen geweest.
Op de terechtzitting van 19 mei 2025 heeft [naam 2] , gehoord als deskundige, bevestigd dat verdachte per 20 mei 2025 geplaatst kan worden in [kliniek] .
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies en hetgeen is besproken op de terechtzittingen voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit.
Motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte in de periode van 15 oktober 2024 tot en met 16 oktober 2024 en op 7 januari 2025 misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze data ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Aldus is voldaan aan de formele eisen voor het opleggen van een ISD-maatregel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de ISD-maatregel in dit geval ook als meest passend moet worden beschouwd. Op grond van de bevindingen van de reclassering en de indruk die de rechtbank van verdachte heeft gekregen, heeft de rechtbank er vertrouwen in dat verdachte binnen het door de reclassering geboden strakke kader zijn leven op orde kan krijgen en dat het herhalingsrisico kan worden ingeperkt. Verdachte lijkt inmiddels in staat tot reflectie en legt de oorzaak van zijn problemen niet langer buiten zichzelf. Dit biedt hoop dat verdachte met hulp van de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante zorg en begeleid wonen zijn criminele leven achter zich weet te laten en dat het ondergaan van een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel niet nodig zal blijken te zijn. Een strak kader is echter wel geboden. Verdachte krijgt hiermee een laatste kans om te laten zien dat hij zijn leven kan beteren. Als het met deze voorwaarden toch ook niet blijkt te werken, dan is tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nodig, om de maatschappij tegen verdachte te beschermen en te voorkomen dat hij blijft recidiveren.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van één jaar, zonder aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijke ISD-maatregel wordt een proeftijd gekoppeld van twee jaren. Daarbij gelden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Inforsa op het [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in een Forensische Verslavingskliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op 20 mei 2025. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat behandelen door Ambulant Centrum Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na afronding van de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
Van rechtswege zijn de volgende voorwaarden verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde daarbij te begeleiden.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis per 20 mei 2025 om 09:00 uur.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 mei 2025.
Bijlage – Bewijsmiddelen
[…]

1.[…]