ECLI:NL:RBAMS:2025:3416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13/196304-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos handelen met vuurwapen leidt tot letsel en straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 juni 2024 in Amsterdam een geladen vuurwapen in zijn hand had en daarmee heeft gespeeld, terwijl hij onder invloed van alcohol was. Dit leidde tot een schotwond bij een andere persoon, die daardoor tijdelijk niet kon werken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan onvoorzichtig en onoplettend handelen, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn kinderen en zijn bereidheid tot hulpverlening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/196304-24
Parketnummer vordering tul: 16/023685-23
Datum uitspraak: 16 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende op het [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , en hetgeen door zijn raadsman, mr. W.R. Aerts, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 16 juni 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1.
het roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam handelen met een vuurwapen, terwijl hij onder invloed was van alcohol, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden was ontstaan;
2.
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de aangifte, de letselverklaring en de getuigenverklaringen kan bewezen worden dat verdachte roekeloos, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en onder invloed van alcohol heeft gespeeld en gezwaaid met een geladen vuurwapen en dit vuurwapen vervolgens heeft gericht op personen. Ook kan op grond van deze bewijsmiddelen worden bewezen dat het vuurwapen is afgegaan, waardoor [benadeelde partij] (hierna: aangever) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 1).
Feit 2, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het wapenrapport.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 omdat uit het dossier niet blijkt dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of dat hij is verhinderd in de uitoefening van zijn normale bezigheden.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte wordt verweten dat het aan zijn schuld te wijten is dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen dan wel dat hij zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan. Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet ten minste sprake zijn van een verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Een bepaalde mate van onachtzaamheid, onvoorzichtigheid of onoplettendheid, dan wel roekeloosheid moet aanwezig zijn. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (zoals het ten laste gelegde lichamelijke letsel) overduidelijk niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is ook afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Tevens moet komen vast te staan dat tussen de handelingen van verdachte en het letsel bij het slachtoffer voldoende causaal verband bestaat. In andere woorden: het letsel moet een daadwerkelijk gevolg zijn van het onvoorzichtige gedrag van de verdachte.
Ten laste gelegde feitelijke gedragingen
De rechtbank zal in de eerste plaats moeten vaststellen of de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen bewezen kunnen worden verklaard. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 16 juni 2024 in Amsterdam, te midden van een groep personen en terwijl hij onder invloed was van alcohol, een geladen vuurwapen in zijn hand heeft gehad. Verdachte heeft met het geladen vuurwapen gespeeld, hij heeft het vuurwapen meermalen in elkaar gezet en uit elkaar gehaald en hij heeft ermee gezwaaid. Terwijl verdachte het vuurwapen in zijn handen had is het vuurwapen afgegaan, waarbij de kogel aangever in zijn benen heeft geraakt. De rechtbank acht deze gedragingen bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 Sr wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw en storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat door de gedragingen van verdachte bij aangever is veroorzaakt als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt de rechtbank dat hetgeen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de aard van het letsel, te weten een schotwond in het rechter onderbeen en linker bovenbeen, ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Lichamelijk letsel waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden is ontstaan
De rechtbank acht wel bewezen dat aangever zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden is ontstaan. De kogel heeft aangever in zijn beide benen geraakt en is operatief verwijderd. Aangever heeft verklaard dat hij hierdoor gedurende twee weken zijn werk als elektricien niet heeft kunnen uitoefenen. Ondanks dat aangever dit niet nader heeft onderbouwd, neemt de rechtbank aan dat aangever door de schotwonden in beide benen een periode niet heeft kunnen lopen en daardoor dus zijn werk als elektricien niet heeft kunnen uitoefenen.
Roekeloosheid
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verdachte met de bewezen verklaarde gedragingen een zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden. De rechtbank stelt voorop dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechtbank zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn, waarbij verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
De rechtbank gaat uit van de stellige en consequente verklaring van verdachte dat hij zich niet bewust is geweest van de omstandigheid dat het vuurwapen werkend was. Op grond daarvan kan niet worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van de bewustheid van het risico op ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat dit risico zich niet zal verwezenlijken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde bestanddeel roekeloosheid.
Schuld in de zin van onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaamheid
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van vuurwapens ernstige risico’s met zich brengt. Verdachte heeft zich niet verdiept in welke maatregelen noodzakelijk waren om de risico’s dat het vuurwapen af zou gaan in te perken. Verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen naar een verjaardag waar meerdere personen aanwezig waren. Op deze verjaardag heeft verdachte, nadat hij twee glazen cognac heeft gedronken, het vuurwapen in zijn handen gehad en heeft hij naar eigen zeggen met het wapen gespeeld. Verder volgt uit de verklaringen van aangever en getuigen dat verdachte met het wapen heeft gezwaaid. Daar komt bij dat verdachte deze handelingen met het wapen heeft verricht terwijl hij ervan uit ging dat het wapen defect was, maar hij heeft dit nooit daadwerkelijk gecontroleerd.
Verdachte had gezien het vorenstaande redelijkerwijze anders kunnen en moeten handelen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die handelingen van verdachte, hij onaanvaardbare risico’s heeft genomen, waardoor de schotverwonding in het been van aangever aan zijn schuld te wijten is.
Causaliteit
De rechtbank stelt vast dat het de gedragingen van verdachte zijn die hebben geleid tot het lichamelijk letsel van aangever waardoor hij tijdelijk was verhinderd in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden. Daarmee wordt aan de eis van voldoende causaal verband voldaan.
De rechtbank is op basis van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en kwalificeert dit als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam handelen.
Ten aanzien van feit 2:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het wapenrapport acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Omdat verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en zijn raadsvrouw daarvoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2. Deze zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingelast. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Eendaadse samenloop:
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid Sr. De bewezen verklaarde feiten hebben betrekking op hetzelfde vuurwapen en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 16 juni 2024 te Amsterdam, zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam, terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol, te midden van een groep mensen in een woonkamer een geladen vuurwapen in zijn hand heeft gehad en met een geladen vuurwapen heeft zitten spelen en dat vuurwapen meermalen in elkaar heeft gezet en uit elkaar heeft gehaald en met dat vuurwapen rond heeft gezwaaid, waarbij het vuurwapen op enig moment is afgegaan en [benadeelde partij] , die op de bank zat, werd getroffen door een kogel uit dat vuurwapen, waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is geweest dat voornoemde [benadeelde partij] zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2.
op 16 juni 2024 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III, te weten een (omgebouwd) pistool, merk Bruni, model 315 auto, kaliber 6.35 mm en munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte ook een taakstraf van 120 uur wordt opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Ten aanzien van een mogelijke taakstraf merkt de raadsvrouw op dat het druk zal worden voor verdachte als hiernaast ook de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd in combinatie met de dagtaken die verdachte nu al heeft.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur langer is dan 6 maanden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft een geladen vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Enkel voor dit feit worden in de rechtspraak doorgaans al gevangenisstraffen van meerdere maanden opgelegd. Daarbij heeft verdachte, die niet veel wist van vuurwapens, volstrekt onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen waardoor het geladen vuurwapen is afgegaan. Het is puur geluk geweest dat aangever geen zwaar lichamelijk of levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Aangever heeft twee weken niet kunnen werken, maar zal bovenal door de littekens op zijn been de herinnering aan deze gebeurtenis met zich mee moeten dragen en het behoeft geen betoog dat hij daarvan nadelige invloed zal ondervinden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 18 maart 2025, waarin de reclassering heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering is van oordeel dat behandeling gericht op middelengebruik en agressie positief kan bijdragen aan het verlagen van het risico op recidive.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een e-mail van [persoonlijke begeleider] (hierna: [persoonlijke begeleider] ), de persoonlijke begeleider van verdachte, van 1 april 2025. Uit deze e-mail blijkt onder andere dat verdachte begeleid wordt op het gebied van (zelfstandig) wonen en dat verdachte gedurende deze begeleiding een groei in zijn ontwikkeling heeft laten zien waarbij hij goed bereikbaar is voor hulpverleners en zelfreflectie kan tonen. In haar e-mail schrijft [persoonlijke begeleider] ook dat als verdachte (langer dan 6 maanden) gedetineerd raakt, de kans aanwezig is dat verdachte dakloos zal raken. Daarnaast zal verdachte na detentie opnieuw aangemeld moeten worden voor een hulpverleningstraject.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zijn dagbesteding bestaat uit de zorg voor zijn vijf kinderen en dat hij voor de rest veel thuis is. Ook heeft verdachte verklaard dat hij positief staat tegenover de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte vindt zelf ook dat hij hulp kan gebruiken om bepaalde dingen uit het verleden te verwerken.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat een flinke gevangenisstraf passend en geboden zou zijn. Echter, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om hiervan af te wijken.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen opleggen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar. Ter normbevestiging zal de rechtbank daarnaast een taakstraf van 120 uur opleggen aan verdachte. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd verbinden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het vuurwapen, 5 patronen en 2 stuks munitie, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 217,62 aan vergoeding van materiële schade en € 5.217,62 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de duur van de gestelde ziekenhuisopname en daarmee de gevorderde materiële vergoeding betwist omdat uit verschillende stukken verschillende data zouden volgen. Daarnaast acht zij aansluiting bij een immateriële schadevergoeding voor een bedreiging met een vuurwapen niet passend en stelt dat van een lagere letselcategorie dient te worden uitgegaan.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is gelet op hetgeen gemotiveerd is gesteld onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat dus uit van de hoogte van de gestelde materiële schade en zal dit deel van de vordering toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft niet onderbouwd waarom de aard en de ernst van de normschending in onderhavige zaak zodanig zijn, dat van een aantasting in de persoon op andere wijze moet worden gesproken. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending ook niet meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt hiertoe dat het vuurwapen van verdachte per ongeluk is afgegaan en dat de aanwezige personen in de woonkamer volgens de verbalisanten niet erg onder de indruk waren van het incident. Wel staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde lichamelijk letsel is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze immateriële schade.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en gelet op categorie 2 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00 billijk. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juni 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot dusver begroot op nihil.

10.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 januari 2025 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/023685-23. Die vordering gaat over het onherroepelijk geworden vonnis van 21 augustus 2023 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam. Daarbij is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren, met het bevel dat van deze straf een gedeelte van 12 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook zit in het dossier een stuk waaruit blijkt dat de mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf van 12 uren te bevelen.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 55 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
aan zijn schuld te wijten dat een ander zodanig lichamelijk letsel bekomt dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden ontstaat
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen uit categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
183 (honderd drieëntachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door het Forensisch Ambulant Zorgteam van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Diagnostiek is onderdeel van de behandeling. De behandeling start zodra dat bij de zorgverlener mogelijk is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen en in kaart te brengen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2024140480-G6514693, Zastava);
  • 5 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2024140480-G6514694, Zastava);
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL1300-2024140480-G6514695, PMP 6.35);
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL1300-2024140480-G6514835, Kogelpatroon).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 217,62 (tweehonderdzeventien euro en tweeënzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 16 juni 2024 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 2.717,62 (tweeduizend zevenhonderdzeventien euro en tweeënzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 16 juni 2024 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 21 augustus 2023, zijnde een taakstraf van 12 (twaalf) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 (zes) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2025.
[…]

5.[…]