ECLI:NL:RBAMS:2025:3402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13-026718-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel uit Litouwen met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 mei 2025, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door Litouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Litouwen en momenteel gedetineerd in Nederland, niet is verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd, in afwachting van informatie over de detentieomstandigheden in Litouwen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in Litouwse detentie-instellingen, met name door de informele hiërarchie onder gedetineerden en het aantal bewakers dat niet adequaat is. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden, omdat er een mogelijkheid bestaat dat de omstandigheden kunnen verbeteren. De rechtbank heeft een termijn van 30 dagen gesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten, waarna de zaak opnieuw zal worden behandeld. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd en de oproeping van een tolk bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-026718-25
Datum uitspraak: 22 mei 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 5 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 januari 2025 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania,Litouwen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 18 maart 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 1 april 2025 [3]
Bij tussenuitspraak van 1 april 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat zij over onvoldoende informatie beschikt om concreet en nauwkeurig te kunnen beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt van schending van zijn grondrechten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 8 mei 2025
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling
van het EAB voortgezet op de zitting van 8 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Litouwse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 1 april 2025 al is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB en de dubbele strafbaarheid. De overwegingen van de rechtbank over deze punten moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: Litouwse detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 1 april 2025. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De
Lithuanian Prison Serviceheeft naar aanleiding van de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen op 8 april 2025, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
“The information provided in the previous letter of the Lithuanian Prison Service that the ratio of staff to prisoners of 1:6 is presented as a general average indicating the average number of prisoners per staff member working with prisoners in
Lithuanian prisons. We inform you that in Vilnius Prison and Kaunas Prison, there are about 30 prisoners per officer working with prisoners. This applies to all days of the week, at all times of the day.
Lithuania is a law-abiding European Union country. Penal institutions comply with the requirements of the Article 3 of the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms of 4 November 1950 and the Article 4 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union. We want to ensure that staff of penal institutions do not tolerate any inappropriate behaviour between prisoners. Staff of prison institutions, having noticed any signs of violence, including verbal and psychological violence, between detainees or prisoners, must investigate the situation and take action to prevent violent actions. The safety of [opgeëiste persoon] in prison outside the cell, i.e. in common areas, in the yard, will be ensured by:
1.1.
officers working at assigned posts while monitoring the microclimate among prisoners, and thus identifying possible preconditions for violent conflicts in due course and taking measures to prevent the conflict before it occurs;
1.2.
monitoring the situation through video cameras installed in most common areas of the prison;
1.3.
the contact officer communicating directly with [opgeëiste persoon] and providing him with the necessary assistance.”
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ontoelaatbaar is, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Met de antwoorden van de Litouwse autoriteiten is het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet weggenomen. De situatie is slechter geworden omdat er 1 bewaker is op 30 gedetineerden, in plaats van 1 bewaker op 6 gedetineerden. Daarom is sprake van een individueel gevaar en kan de overlevering niet worden toegestaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de eerdergenoemde tussenuitspraak al geoordeeld dat in alle detentie-instellingen in Litouwen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest, met name vanwege de informele hiërarchie onder gedetineerden met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten tot gevolg.
Hoewel de veiligheid in de cel voor de opgeëiste persoon lijkt te zijn gegarandeerd, is de aanvullende informatie van 8 april 2025 van de Litouwse autoriteiten onvoldoende om zijn veiligheid in de gemeenschappelijke ruimtes te waarborgen. De opgeëiste persoon zal in
Vilnius Prisonof in
Kaunas Prisonterecht komen. In beide instellingen is het aantal bewakers ten opzichte van het aantal gedetineerden niet één op zes, maar één op dertig. In het CPT-rapport is een duidelijke link beschreven tussen het informele kastensysteem met
inter-prisoner violencetot gevolg en het aantal bewakers dat aanwezig is in de gemeenschappelijke ruimtes. Het aantal bewakers is daarbij inadequaat bevonden (paragraaf 75-76 van het CPT-rapport). De rechtbank constateert op basis van de aanvullende informatie van 8 april 2025 dat op dit punt geen verbetering is gerealiseerd. Daarbij komt dat de rechtbank ook niet kan vaststellen dat afdoende maatregelen zijn genomen om het risico van een vernederende behandeling in de gemeenschappelijke ruimtes (zie paragraaf 69 CPT-rapport) weg te nemen.
Omdat de aanvullende informatie onvoldoende is om het vastgestelde algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken - mede tegen de achtergrond van de recente ‘prison standard’ van het CPT ‘Informal prisoner hierarchy’ (CPT/Inf (2025) 12 ) - waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt hierbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze redelijke termijn (op 20 juni 2025) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijziging in de omstandigheden is opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
20 juni 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Litouwse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.