1.3.the contact officer communicating directly with [opgeëiste persoon] and providing him with the necessary assistance.”
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ontoelaatbaar is, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Met de antwoorden van de Litouwse autoriteiten is het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet weggenomen. De situatie is slechter geworden omdat er 1 bewaker is op 30 gedetineerden, in plaats van 1 bewaker op 6 gedetineerden. Daarom is sprake van een individueel gevaar en kan de overlevering niet worden toegestaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de eerdergenoemde tussenuitspraak al geoordeeld dat in alle detentie-instellingen in Litouwen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest, met name vanwege de informele hiërarchie onder gedetineerden met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten tot gevolg.
Hoewel de veiligheid in de cel voor de opgeëiste persoon lijkt te zijn gegarandeerd, is de aanvullende informatie van 8 april 2025 van de Litouwse autoriteiten onvoldoende om zijn veiligheid in de gemeenschappelijke ruimtes te waarborgen. De opgeëiste persoon zal in
Vilnius Prisonof in
Kaunas Prisonterecht komen. In beide instellingen is het aantal bewakers ten opzichte van het aantal gedetineerden niet één op zes, maar één op dertig. In het CPT-rapport is een duidelijke link beschreven tussen het informele kastensysteem met
inter-prisoner violencetot gevolg en het aantal bewakers dat aanwezig is in de gemeenschappelijke ruimtes. Het aantal bewakers is daarbij inadequaat bevonden (paragraaf 75-76 van het CPT-rapport). De rechtbank constateert op basis van de aanvullende informatie van 8 april 2025 dat op dit punt geen verbetering is gerealiseerd. Daarbij komt dat de rechtbank ook niet kan vaststellen dat afdoende maatregelen zijn genomen om het risico van een vernederende behandeling in de gemeenschappelijke ruimtes (zie paragraaf 69 CPT-rapport) weg te nemen.
Omdat de aanvullende informatie onvoldoende is om het vastgestelde algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken - mede tegen de achtergrond van de recente ‘prison standard’ van het CPT ‘Informal prisoner hierarchy’ (CPT/Inf (2025) 12 ) - waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt hierbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze redelijke termijn (op 20 juni 2025) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijziging in de omstandigheden is opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.