3.4.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[naam bedrijf Ltd] en haar leidinggevenden
[naam bedrijf Ltd] is op 7 mei 2014 opgericht. Het betreft een Private Limited Company met een statutaire zetel in [plaats 2] in het Verenigd Koninkrijk en met een bezoekadres in Amsterdam. De activiteiten van [naam bedrijf Ltd] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, het beheer van onroerend goed en de verhuur van overige woonruimte. Uit de gegevens van Companies House blijkt dat het aandelenkapitaal van [naam bedrijf Ltd] uit 1 aandeel bestaat en dat [verdachte] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder is. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 20 augustus 2015 was [medeverdachte 1] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Vanaf 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 was hij de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd om te tekenen. Van 10 augustus 2016 tot 30 oktober 2017 had [medeverdachte 1] meer dan 25%, maar minder dan 50% van de 'ownership of voting rights'. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 10 augustus 2015 was [medeverdachte 2] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Van 10 augustus 2015 tot 20 augustus 2015 was hij zelfstandig bevoegd om te tekenen. Met ingang van 30 oktober 2017 is [medeverdachte 2] de enige bestuurder van [naam bedrijf Ltd] . Vanaf 30 oktober 2017 heeft [medeverdachte 2] 75% of meer van de 'ownership of voting rights'.[naam bedrijf 1] , met als directeur [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) treedt op als 'secretary' van [naam bedrijf Ltd] .[naam bedrijf Ltd] is per 18 juli 2023 ontbonden.
Getuigen hebben het volgende verklaard over [naam bedrijf Ltd] en haar leidinggevenden. [persoon 2] – stagiair bij [naam bedrijf Ltd] sinds mei 2019 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden zijn bij [naam bedrijf Ltd] , dat [medeverdachte 2] vaak bezichtigingen en administratief werk doet en dat [medeverdachte 1] veel bezichtigingen doet.[persoon 3/getuige] (hierna: [persoon 3/getuige] ) – eigenaar van [naam bedrijf 2] – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen hem heeft gezegd dat hij de eigenaar is van [naam bedrijf Ltd] en dat [medeverdachte 1] klanten bij hem heeft aangebracht.[persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) – boekhouder bij [naam bedrijf Ltd] tot eind 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn contactpersoon was en de administratie regelde, dat hij de indruk had dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol bij [naam bedrijf Ltd] speelde en dat [medeverdachte 1] zich bezighield met het verhuren van onroerend goed.[persoon 5] (hierna: [persoon 5] ) – boekhouder bij [naam bedrijf Ltd] vanaf 1 november 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn contactpersonen zijn bij [naam bedrijf Ltd] , dat de meeste contacten aanvankelijk via [medeverdachte 1] verliepen en daarna, vanaf medio 2017, via [medeverdachte 2] . [persoon 5] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] de salarisbetalingen aan medewerkers overmaakte en dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen heeft opgemaakt.[persoon 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] sinds de oprichting van [naam bedrijf Ltd] op 7 mei 2014 zijn opdrachtgever en contactpersoon is en dat [medeverdachte 2] sinds 30 oktober 2017 volledige zeggenschap over [naam bedrijf Ltd] heeft.
ZD 1 - Woonboerderij [adres 1]
Op 7 oktober 2019 heeft [persoon 6] namens [naam bank] N.V. (hierna: [naam bank] ) aangifte gedaan. Hierin staat vermeld dat [naam bank] op naam van [medeverdachte 3] en [verdachte] op 12 oktober 2018 een hypotheekaanvraag heeft ontvangen voor de aankoop en verbouwing van het pand op de [adres 1] . Op naam van [medeverdachte 3] heeft de bank documenten ontvangen, te weten een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die op 21 augustus 2018 is ondertekend door werkgever [naam bedrijf Ltd] (vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] ) en op 22 augustus 2018 door werknemer [medeverdachte 3] , een werkgeversverklaring die op 4 september 2018 is ondertekend door [persoon 5] , en een salarisspecificatie loon september 2018 waarop € 6.228,71 aan uitbetaald loon aan [medeverdachte 3] en een bruto uurloon van € 72,- staat vermeld. [naam bank] heeft ook nog een acceptatieverklaring d.d. 8 november 2018 ontvangen, die is ondertekend door [medeverdachte 3] en [verdachte] , waarin onder meer staat vermeld dat: “de gegevens en informatie die is aangeleverd en ingevuld juist en volledig zijn en als er wijzigingen in deze gegevens of informatie zijn [naam bank] onmiddellijk hiervan op de hoogte wordt gebracht, uiterlijk voor of op de datum van passeren van de lening”.[naam bank] heeft aangegeven op 4 december 2018 een hypotheek van € 920.000,- te hebben verstrekt op basis van het inkomen van [medeverdachte 3] bij [naam bedrijf Ltd] en dat de bank nooit een hypotheek van € 920.000,- had kunnen of willen verstrekken bij het uurloon van € 9,42 dat [medeverdachte 3] vanaf 19 januari 2019 bij [naam bedrijf 3] ontvangt.De offerteaanvraag was door [persoon 3/getuige] ingediend via [naam bedrijf 4] B.V.Getuige [persoon 3/getuige] heeft bevestigd dat hij de offerteaanvraag heeft gedaan en dat hij de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en heeft doorgestuurd naar [naam bedrijf 4] .
Uit onderzoek bij de bank en onderzoek naar de bankrekeningen is het volgende gebleken. [naam bank] incasseerde periodiek de rente en aflossing van de verstrekte hypotheek van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] . Uit onderzoek naar deze bankrekening blijkt dat de rekening periodiek werd gevoed met bijschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 2] van [medeverdachte 1] en bijschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 3] van [medeverdachte 3] . De betalingen van de maandelijkse hypotheektermijnen (ten bedrage van € 3.549,40) vanaf de bankrekening van [verdachte] zijn mogelijk gemaakt door de bijboekingen afkomstig van de rekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .Op de bankrekening [rekeningnummer 3] van [medeverdachte 3] zijn salarisoverboekingen van [naam bedrijf Ltd] en overboekingen van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] te zien. De genoemde overboekingen van [naam bedrijf Ltd] en [medeverdachte 1] waren nodig om de betalingen van [medeverdachte 3] aan [verdachte] te kunnen doen zonder dat [medeverdachte 3] op haar rekening ‘rood’ kwam te staan.
Aangetroffen stukken in laptops [naam bedrijf Ltd]
Op 5 november 2019 is het kantoor van [naam bedrijf Ltd] op de [adres 2] doorzocht, waarbij onder meer drie gegevensdragers zijn aangetroffen, namelijk een HP Envy laptop met goednummer 5832117 (hierna: HP Envy), een HP Envy X360 laptop met goednummer 5832110 (hierna: HP Envy X360) en een Synology Network Attached Storage met goednummer 5832096 (hierna: NAS). Van het e-mailverkeer dat op de laptops en computers is aangetroffen is een analyse uitgevoerd. Van [medeverdachte 3] is geen individueel e-mailadres van [naam bedrijf Ltd] aangetroffen en er zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot haar werkzaamheden voor [naam bedrijf Ltd] aangetroffen. Wel zijn e-mails aangetroffen met betrekking tot loonstroken, contracten en werkgeversverklaringen op naam van [medeverdachte 3] die door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zijn behandeld.Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de loonstroken van [medeverdachte 3] aangetroffen.
Op 16 augustus 2018 stuurt [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) een e-mail naar [persoon 5] ( [mailadres 2] ) waarin hij hem verzoekt om een arbeidsovereenkomst op te stellen voor een nieuwe werknemer genaamd [medeverdachte 3] . Zij start op 16 augustus 2018, haar functie is commercieel directeur internationaal en zij verdient € 72,- per uur. Op 21 augustus 2018 stuurt [persoon 5] ( [mailadres 3] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] dat hij een arbeidsovereenkomst voor [medeverdachte 3] heeft opgesteld. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens om de overeenkomst aan te passen. Diezelfde dag stuurt [persoon 5] een e-mail dat hij de aanpassingen heeft verwerkt, waarbij hij een ongetekende arbeidsovereenkomst heeft gevoegd. De inhoud van deze ongetekende arbeidsovereenkomst komt overeen met de getekende arbeidsovereenkomst die [naam bank] bij de aangifte heeft gevoegd.
Op 4 september 2018 stuurt [persoon 5] ( [mailadres 2] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) dat hij een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 3] heeft opgesteld. Vervolgens verzoekt [medeverdachte 1] om twee aanpassingen te verrichten aan de werkgeversverklaringen, namelijk dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er sprake is van een 13e maand. Daarna stuurt [persoon 5] ( [mailadres 2] ) een aangepaste werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018. De inhoud van deze laatste werkgeversverklaring komt overeen met de werkgeversverklaring die [naam bank] bij de aangifte heeft gevoegd.[persoon 5] heeft als getuige verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [medeverdachte 3] heeft opgesteld. Ook heeft [persoon 5] verklaard dat hij tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat het salaris niet in verhouding staat met de bedrijfsresultaten, maar dat [medeverdachte 2] antwoordde dat dit zo door de aandeelhouder, [verdachte] , besloten was.
Verder is e-mailcorrespondentie aangetroffen over de salarisspecificaties van [medeverdachte 3] . Uit een e-mail van 21 augustus 2018 blijkt dat [persoon 5] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 3] over augustus 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [mailadres 4] ). Uit een e-mail van 24 september 2018 blijkt dat [persoon 5] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 3] over september 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [mailadres 4] ). Uit een e-mail van 25 oktober 2018 blijkt dat [persoon 5] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 3] over oktober 2018 heeft verzonden aan ‘ [naam bedrijf Ltd] ’ ( [mailadres 4] ). Uit een e-mail van 21 november 2018 blijkt dat [persoon 5] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 3] over november 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [mailadres 4] ). Uit het onderzoek naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [naam bedrijf Ltd] blijkt dat de betalingen die zijn gedaan aan [medeverdachte 3] overeenkomen met de gegevens die zijn verzonden per e-mail.
Verklaring medeverdachte
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de documenten die zij heeft ondertekend niet overeenkomen met de waarheid, dat zij niet bij [naam bedrijf Ltd] heeft gewerkt en dat zij geen commercieel directeur is geweest bij [naam bedrijf Ltd] . Verder heeft zij verklaard dat de woonboerderij niet door haar is aangeschaft maar wel op haar naam staat, dat [medeverdachte 1] de werkelijke eigenaar is van de woonboerderij en dat hij haar heeft gevraagd om de woning op haar naam te zetten. Ook heeft zij verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft aangenomen zodat zij een lening kon afsluiten omdat het met een salaris zoals dat van [werkgever] niet kon. Voorts heeft [medeverdachte 1] geld naar haar rekening overgemaakt. Het bedrag dat door [naam bedrijf Ltd] op haar rekening werd gestort werd in zijn geheel doorgeboekt naar de rekening van de moeder van [medeverdachte 1] , [verdachte] , en dat geld ging vervolgens naar de bank. Tevens bevestigt [medeverdachte 3] dat zij een volmacht bij de notaris heeft getekend zodat [medeverdachte 1] documenten kon tekenen zonder dat zij erbij hoefde te zijn, en dat de volmacht was bedoeld voor de bank en de notaris omdat het ging om het kopen van de woonboerderij.
Schriftelijke verklaring [verdachte]
In de schriftelijke verklaring van [verdachte] staat vermeld dat de woonboerderij werd gekocht via een hypotheek van [naam bank] , dat zij zelf geen stukken met betrekking tot haar inkomen heeft hoeven te overleggen, dat de hypotheek vanaf haar bankrekening aan [naam bank] zou worden betaald, dat [medeverdachte 3] salaris ontving van [naam bedrijf Ltd] en dat de hypotheeklasten werden betaald door middel van geld dat afkomstig was van de rekening van [medeverdachte 3] en haar zoon [medeverdachte 1] . Ook staat hierin vermeld dat [verdachte] (de familie van) [medeverdachte 3] al heel lang kent.
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] niet werkelijk bij [naam bedrijf Ltd] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf Ltd] en [medeverdachte 3] , de werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018 en de loonstroken ten name van [medeverdachte 3] over de maanden augustus tet en met november 2018 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [medeverdachte 1] aan [persoon 5] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [medeverdachte 3] op te stellen, dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het arbeidscontract hebben ondertekend, dat [persoon 5] met [medeverdachte 2] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring en dat de loonstroken aan [medeverdachte 2] zijn verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan [naam bank] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 920.000,-.
[naam bedrijf 5] B.V. (hierna: [naam bedrijf 5] ) heeft gegevens verstrekt met betrekking tot de verkoop van de woonboerderij gelegen aan de [adres 1] . Uit de koopovereenkomst blijkt dat [medeverdachte 1] de koopovereenkomst op 9 oktober 2018 namens de kopers, [verdachte] en [medeverdachte 3] heeft, getekend en dat hij gemachtigd is door middel van een volmacht om namens de kopers te ondertekenen en om de akte van levering te laten passeren voor notaris mr. [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ). Uit de door [naam bedrijf 5] overgelegde e-mails blijkt verder dat [medeverdachte 1] via het e-mailadres [mailadres 1] op 2 oktober 2018 een bod op de woonboerderij heeft gedaan en dat hij de gegevens van de kopers [verdachte] en [medeverdachte 3] , waaronder het e-mailadres [mailadres 5] , heeft doorgegeven. Op 4 oktober 2018 om 17.22 uur ontvangt [persoon 8] van [naam bedrijf 5] een bericht van [mailadres 5] waarin staat vermeld dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen en een e-mail van [mailadres 6] dat [verdachte] haar zoon [medeverdachte 1] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen.Getuige [persoon 9/getuige] , de verkopende makelaar, heeft verklaard dat [medeverdachte 1] diegene was die een bezichtiging voor de woonboerderij heeft aangevraagd, de woonboerderij op 2 oktober 2018 heeft bezichtigd, op 9 oktober 2018 het koopcontract heeft ondertekend, dat hij van [medeverdachte 1] twee notariële volmachten heeft ontvangen dat hij mocht handelen namens [medeverdachte 3] en [verdachte] en dat [medeverdachte 1] op 4 december 2018 bij de notaris aanwezig was.Notaris [persoon 7] heeft als getuige verklaard dat [medeverdachte 3] en [verdachte] de notariële volmacht hebben getekend, dat het klopt dat [verdachte] op 23 november 2018 aanwezig was en getekend heeft, dat zij prima Engels sprak en de notaris goed heeft begrepen.
Op de bij [naam bedrijf Ltd] inbeslaggenomen HP Envy laptop stonden bij het in beslag nemen programma’s open, waarop de Outlook-inbox van de e-mailadressen [mailadres 1] en [mailadres 7] zichtbaar waren. Ook stond een internetpagina van het e-mailadres [mailadres 5] open. Verder blijkt uit een analyse dat meerdere inloggegevens, zijnde gebruikersnamen en wachtwoorden, op de laptop zijn aangetroffen, onder andere de inloggegevens van [notariskantoor van persoon 7] met het e-mailadres [mailadres 5] . Uit de analyse van op de bij [naam bedrijf Ltd] inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop blijkt dat ' [voornaam medeverdachte 2] ', full name: ' [medeverdachte 2] ' als gebruikersnaam in gebruik is geweest.Op de twee laptops is ook een e-mail van 30 november 2018 aangetroffen van ' [medeverdachte 2] ' ( [mailadres 8] ) aan ' [medeverdachte 1] ' ( [mailadres 1] ) met de inloggegevens van het notarisdossier van de [adres 1] . In de e-mail staat een verwijzing naar de website [naam website] en de e-mail bevat de volgende gegevens: ' [mailadres 5] ' en het wachtwoord ' [wachtwoord] '.
Uit de hypotheekakte van 4 december 2018 blijkt onder andere dat de woonboerderij op de [adres 1] dient te worden bewoond door [verdachte] en [medeverdachte 3] . Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de bewoners van de woonboerderij. Op 8 juni 2019 is een verbalisant naar de woonboerderij gegaan en daar gaf een man, genaamd [persoon 9] , aan dat de woning eigendom is van twee personen, waarvan er één ‘ [voornaam medeverdachte 2] ’ heet, dat er twaalf personen in de grote woning wonen en vier personen in het kleine gebouw langs het spoor wonen. Op 5 november 2019 is ook onderzoek verricht naar de aanwezige bewoners van het perceel. In het hoofdgebouw waren 14 personen aanwezig.Een aantal aanwezige bewoners heeft als getuige verklaard dat een bedrijf, [naam bedrijf 6] (hierna: [naam bedrijf 6] ), de woonruimte voor hen had geregeld en dat er geen vrouwen in de woonboerderij verbleven. Getuigen [persoon 10/getuige] , [persoon 11/getuige] en [persoon 12/getuige] hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] herkend als de beheerders van de woonboerderij.
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [naam bedrijf Ltd] zijn klantenlijsten van juli, augustus, september, oktober en november 2019 aangetroffen. Uit deze lijsten valt op te maken dat de woonboerderij aan de [adres 1] aan [naam bedrijf 6] en aan [naam bedrijf 7] B.V. (hierna: [naam bedrijf 7] ) werd verhuurd. Op de lijsten van juli, augustus en september 2019 staat [naam 1] als eigenaar van de woonboerderij ingevuld. [naam 1] is de tweede voornaam van [medeverdachte 1] . Uit het Forensic Examination Report behorende bij de drie digitale klantenlijsten blijkt dat bij laatste auteur de naam [medeverdachte 2] staat vermeld.Uit het onderzoek naar bankrekening [rekeningnummer 5] op naam van [naam bedrijf Ltd] over de periode van 1 maart 2018 tot en met 21 oktober 2019 blijkt dat [naam bedrijf Ltd] in 2019 geld heeft ontvangen van twee verschillende Slowaakse rekeningnummers, in totaal € 75.589,35. Beide rekeningen staan op naam van [naam bedrijf 6] . Tien van deze transacties zijn herleidbaar naar het adres [adres 1] . Uit verstrekte facturen blijkt dat [naam bedrijf 7] in de periode van maart 2019 tot en met december 2019 een bedrag van € 26.945,- aan huur heeft betaald aan [naam bedrijf Ltd] voor twee woonunits met de omschrijving [omschrijving 2 (adres 2)] .Getuige [persoon 13/getuige] – aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 7] – heeft bevestigd dat hij twee woonunits op perceel [adres 1] heeft gehuurd van [naam bedrijf Ltd] en dat buitenlandse medewerkers de woonunits zouden onderhuren. Ook heeft hij verklaard dat hij door ‘ [medeverdachte 1] ’ is benaderd voor het huren van de woonboerderij en dat hij contact heeft gehad met ‘ [medeverdachte 1] ’ en ‘ [voornaam medeverdachte 2] ’.
Uit de gegevens van de NAS, die bij de doorzoeking van het kantoor van [naam bedrijf Ltd] in beslag is genomen, is in de (digitale) map ‘ [omschrijving 1] ’ een map ‘ [omschrijving 2 (adres 2)] ’ aangetroffen, waarin diverse submappen zijn aangetroffen met onder andere offertes en opdrachtbevestigingen. Een groot deel van de offertes/opdrachtbevestigingen staan op naam van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .Getuige [persoon 14/getuige] – eigenaar van [naam bedrijf 8] – heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht aan de woonboerderij, dat [medeverdachte 2] zijn opdrachtgever was, hij het meeste contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en dat de opdrachtgevers hem vertelden dat zij de woonboerderij gingen verhuren.
3.4.2bewijsoverwegingen
Feit 1 – gebruik maken valse geschriften
Hiervoor is in de tussenconclusie vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de loonstrook van [medeverdachte 3] valselijk zijn opgemaakt, omdat zij niet bij [naam bedrijf Ltd] heeft gewerkt en ook is vastgesteld welke verdachten in dit valselijk opmaken een (actieve) rol hebben gespeeld. Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en daarmee dat deze persoon een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening. Zoals hiervoor in de tussenconclusie is vastgesteld zijn de documenten ook daadwerkelijk gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. De stukken zijn namelijk, door [medeverdachte 1] via een intermediair, aan [naam bank] overgelegd voor het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij. Aan [medeverdachte 3] en [verdachte] is de hypotheek ook verstrekt op basis van voornoemde stukken. De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] niet wist dat gebruik werd gemaakt van valse stukken en dat zij heeft vertrouwd op haar zoon en de betrokken professionals. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Uit haar schriftelijke verklaring volgt dat [verdachte] wist dat -enkel- op basis van het salaris van [medeverdachte 3] een hypotheek zou worden aangevraagd. Zij wist ook hoe hoog de hypotheeklasten waren, aangezien die vanaf haar bankrekening werden betaald. Uit haar schriftelijke verklaring blijkt dat zij [medeverdachte 3] al heel lang kent. [verdachte] moet dan ook hebben geweten dat [medeverdachte 3] geen opleiding heeft gehad en onvoldoende ter zake doende kennis had om als commercieel directeur voor [naam bedrijf Ltd] op te kunnen treden en om een dergelijk hoog salaris te verdienen. De rechtbank overweegt daarbij ook nog dat [verdachte] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder van [naam bedrijf Ltd] was en zij dus ook via die weg betrokken was bij [naam bedrijf Ltd] . Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat zij geweten moet hebben dat de hypotheek onder valse voorwendselen is aangevraagd en verkregen en dat zij daarmee in ieder geval in voorwaardelijke zin opzet moet het hebben gehad op het gebruik van valse documenten. Daarmee is feit 1, het samen met anderen, opzettelijk gebruik maken van de valselijk opgemaakt stukken, bewezen.
Feit 2 – oplichting
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is geweest van fictief dienstverband met een gefingeerd loon tussen [medeverdachte 3] en [naam bedrijf Ltd] , met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij de [naam bank] , ter financiering van de aankoop van een woonboerderij. Door het (laten) opmaken en afgeven van een valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring, waarin was vermeld dat sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd waarbij er geen voornemen was om het dienstverband binnenkort te beëindigen, en daarnaast het verstrekken van valse loonstroken zijn listige kunstgrepen toegepast. Om het dienstverband en de inkomsten daaruit echt te doen lijken vonden overboekingen op de bankrekening plaats alsof sprake was van een loonbetaling. Door de listige kunstgrepen is bij [naam bank] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor deze bank is bewogen tot de afgifte van geld, een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 920.000,-. Als de bank had geweten dat sprake was van het opgeven van onjuiste gegevens, zou zij de hypothecaire lening niet hebben verstrekt.
Ook is sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en haar medeverdachten. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 3] benaderd voor het aangaan van een fictief dienstverband ten behoeve van de aankoop van de woonboerderij en de daarvoor benodigde hypotheekaanvraag. [medeverdachte 3] heeft ook bevestigd dat zij wist dat met de valse stukken een hypotheek werd aangevraagd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de boekhouders van [naam bedrijf Ltd] gevraagd om de voor dat dienstverband benodigde papieren op te stellen, die [medeverdachte 2] heeft ondertekend, en [medeverdachte 1] heeft – via een intermediair – de offerteaanvraag bij [naam bank] laten indienen. Zoals hiervoor al bij feit 1 is vermeld, moet [verdachte] ervan op de hoogte zijn geweest dat het om een fictief dienstverband ging en dat dit was bedoeld om de bank op te lichten. Kortom, feit 2 – het medeplegen van oplichting van [naam bank] – is bewezen.
Feit 3 – witwassen woonboerderij
Uit het voorgaande blijkt dat de woonboerderij aan de [adres 1] uit misdrijf, te weten oplichting en valsheid in geschrift, is verkregen en dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] dit wisten. Vervolgens is de vraag of [verdachte] en haar medeverdachten hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende was van de woonboerderij. De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van verbergen/verhullen, omdat [medeverdachte 3] en [verdachte] civielrechtelijk de rechthebbenden op de woonboerderij zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de feitelijke zeggenschap hadden over de woonboerderij. Zij bepaalden wat er met de woonboerderij gebeurde, zoals het verrichten van werkzaamheden aan de woning en het verhuren van (delen van) de woonboerderij aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 6] , en zij ontvingen de huurinkomsten daarvan (via [naam bedrijf Ltd] ). Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] feitelijk de hypotheek betaalden en daarbij [medeverdachte 3] en [verdachte] als katvangers hebben ingezet. Daarmee kan gezegd worden dat sprake is geweest van het verhullen en verbergen van wie de feitelijke zeggenschap over de woonboerderij had. Feit 3, het medeplegen van witwassen, is ook bewezen.