3.4.1Feiten en omstandighedenDe rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[bedrijf 1] en haar leidinggevenden
[bedrijf 1] is op 7 mei 2014 opgericht. Het betreft een Private Limited Company met een statutaire zetel in [plaats] in het Verenigd Koninkrijk en met een bezoekadres in Amsterdam. De activiteiten van [bedrijf 1] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, het beheer van onroerend goed en de verhuur van overige woonruimte. Uit de gegevens van Companies House blijkt dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] uit 1 aandeel bestaat en dat [medeverdachte 3] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder is. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 20 augustus 2015 was [medeverdachte 1] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Vanaf 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 was hij de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd om te tekenen. Van 10 augustus 2016 tot 30 oktober 2017 had [medeverdachte 1] meer dan 25%, maar minder dan 50% van de 'ownership of voting rights'. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 10 augustus 2015 was [medeverdachte 2] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Van 10 augustus 2015 tot 20 augustus 2015 was hij zelfstandig bevoegd om te tekenen. Met ingang van 30 oktober 2017 is [medeverdachte 2] de enige bestuurder van [bedrijf 1] . Vanaf 30 oktober 2017 heeft [medeverdachte 2] 75% of meer van de 'ownership of voting rights'.[bedrijf 2] , met als directeur [naam directeur] (hierna: [naam directeur] ) treedt op als 'secretary' van [bedrijf 1] .[bedrijf 1] is per 18 juli 2023 ontbonden.
Getuigen hebben het volgende verklaard over [bedrijf 1] en haar leidinggevenden. [naam 1] – stagiair bij [bedrijf 1] sinds mei 2019 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] , dat [medeverdachte 2] vaak bezichtigingen en administratief werk doet en dat [medeverdachte 1] veel bezichtigingen doet.[financieel adviseur] (hierna: [financieel adviseur] ) – eigenaar van [bedrijf 3] – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen hem gezegd heeft gezegd dat hij de eigenaar is van [bedrijf 1] en dat [medeverdachte 1] klanten bij hem heeft aangebracht.[boekhouder 2] (hierna: [boekhouder 2] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] tot eind 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn contactpersoon was en de administratie regelde, dat hij de indruk had dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol bij [bedrijf 1] speelde en dat [medeverdachte 1] zich bezighield met het verhuren van onroerend goed.[boekhouder] (hierna: [boekhouder] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] vanaf 1 november 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn contactpersonen zijn bij [bedrijf 1] , dat de meeste contacten aanvankelijk via [medeverdachte 1] verliepen en daarna, vanaf medio 2017, via [medeverdachte 2] . [boekhouder] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] de salarisbetalingen aan medewerkers overmaakte en dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen heeft opgemaakt.[naam directeur] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] sinds de oprichting van [bedrijf 1] op 7 mei 2014 zijn opdrachtgever en contactpersoon is en dat [medeverdachte 2] sinds 30 oktober 2017 volledige zeggenschap over [bedrijf 1] heeft.
ZD 1 - Woonboerderij [adres 2] te [plaatsnaam]
Op 7 oktober 2019 heeft [medewerker bank] namens [naam bank] N.V. (hierna: [naam bank] ) aangifte gedaan. Hierin staat vermeld dat [naam bank] op naam van [verdachte] en [medeverdachte 3] op 12 oktober 2018 een hypotheekaanvraag heeft ontvangen voor de aankoop en verbouwing van het pand op de [adres 2] te [plaatsnaam] . Op naam van [verdachte] heeft de bank documenten ontvangen, te weten een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die op 21 augustus 2018 is ondertekend door werkgever [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] ) en op 22 augustus 2018 door werknemer [verdachte] , een werkgeversverklaring die op 4 september 2018 is ondertekend door [boekhouder] , en een salarisspecificatie loon van september 2018 waarop € 6.228,71 aan uitbetaald loon aan [verdachte] en een bruto uurloon van € 72,- staat vermeld. [naam bank] heeft ook nog een acceptatieverklaring d.d. 8 november 2018 ontvangen, die is ondertekend door [verdachte] en [medeverdachte 3] , waarin onder meer staat vermeld dat: “de gegevens en informatie die is aangeleverd en ingevuld juist en volledig zijn en als er wijzigingen in deze gegevens of informatie zijn [naam bank] onmiddellijk hiervan op de hoogte wordt gebracht, uiterlijk voor of op de datum van passeren van de lening”.[naam bank] heeft aangegeven op 4 december 2018 een hypotheek van € 920.000,- te hebben verstrekt op basis van het inkomen van [verdachte] bij [bedrijf 1] en dat de bank nooit een hypotheek van € 920.000,- had kunnen of willen verstrekken bij het uurloon van € 9,42 dat [verdachte] vanaf 19 januari 2019 bij [bedrijf 4] ontvangt.De offerteaanvraag was door [financieel adviseur] ingediend via [bedrijf 5]Getuige [financieel adviseur] heeft bevestigd dat hij de offerteaanvraag heeft gedaan en dat hij de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [verdachte] van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en heeft doorgestuurd naar [bedrijf 5] .
Uit onderzoek bij de bank en onderzoek naar de bankrekeningen is het volgende gebleken. [naam bank] incasseerde periodiek de rente en aflossing van de verstrekte hypotheek van bankrekening [bankrekeningnummer 1] op naam van [medeverdachte 3] . Uit onderzoek naar deze bankrekening blijkt dat de rekening periodiek werd gevoed met bijschrijvingen van bankrekening [bankrekeningnummer 2] van [medeverdachte 1] en bijschrijvingen van bankrekening [bankrekeningnummer 3] van [verdachte] . De betalingen van de maandelijkse hypotheektermijnen (ten bedrage van € 3.549,40) vanaf de bankrekening van [medeverdachte 3] zijn mogelijk gemaakt door de bijboekingen afkomstig van de rekeningen van [medeverdachte 1] en [verdachte] .Op de bankrekening [bankrekeningnummer 3] van [verdachte] zijn salarisoverboekingen van [bedrijf 1] en overboekingen van [medeverdachte 1] naar [verdachte] te zien. De genoemde overboekingen van [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] waren nodig om de betalingen van [verdachte] aan [medeverdachte 3] te kunnen doen zonder dat [verdachte] op haar rekening ‘rood’ kwam te staan.
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Op 5 november 2019 is het kantoor van [bedrijf 1] doorzocht, waarbij onder meer drie gegevensdragers zijn aangetroffen, namelijk een HP Envy laptop met goednummer 5832117 (hierna: HP Envy), een HP Envy X360 laptop met goednummer 5832110 (hierna: HP Envy X360) en een Synology Network Attached Storage met goednummer 5832096 (hierna: NAS). Het e-mailverkeer dat op de laptops en computers is aangetroffen is geanalyseerd. Van [verdachte] is geen individueel e-mailadres van [bedrijf 1] aangetroffen en er zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn e-mails aangetroffen met betrekking tot loonstroken, contracten en werkgeversverklaringen op naam van [verdachte] die door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zijn behandeld.Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de loonstroken van [verdachte] aangetroffen.
Op 16 augustus 2018 stuurt [medeverdachte 1] ( [e-mailadres 1] ) een e-mail naar [boekhouder] ( [e-mailadres 2] ) waarin hij hem verzoekt om een arbeidsovereenkomst op te stellen voor een nieuwe werknemer genaamd [verdachte] . Zij start op 16 augustus 2018, haar functie is commercieel directeur internationaal en zij verdient € 72,- per uur. Op 21 augustus 2018 stuurt [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] dat hij een arbeidsovereenkomst voor [verdachte] heeft opgesteld. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens om de overeenkomst aan te passen. Diezelfde dag stuurt [boekhouder] een e-mail dat hij de aanpassingen heeft verwerkt, waarbij hij een ongetekende arbeidsovereenkomst heeft gevoegd. De inhoud van deze ongetekende arbeidsovereenkomst komt overeen met de getekende arbeidsovereenkomst die [naam bank] bij de aangifte heeft gevoegd.
Op 4 september 2018 stuurt [boekhouder] ( [e-mailadres 2] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] ( [e-mailadres 1] ) dat hij een werkgeversverklaring voor [verdachte] heeft opgesteld. Vervolgens verzoekt [medeverdachte 1] om twee aanpassingen te verrichten aan de werkgeversverklaringen, namelijk dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er sprake is van een 13e maand. Daarna stuurt [boekhouder] ( [e-mailadres 2] ) een aangepaste werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018. De inhoud van deze laatste werkgeversverklaring komt overeen met de werkgeversverklaring die [naam bank] bij de aangifte heeft gevoegd.[boekhouder] heeft als getuige verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [verdachte] heeft opgesteld. Ook heeft [boekhouder] verklaard dat hij tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat het salaris niet in verhouding staat met de bedrijfsresultaten, maar dat [medeverdachte 2] antwoordde dat dit zo door de aandeelhouder, [medeverdachte 1] , besloten was.
Verder is e-mailcorrespondentie aangetroffen over de salarisspecificaties van [verdachte] . Uit een e-mail van 21 augustus 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over augustus 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [e-mailadres 4] ). Uit een e-mail van 24 september 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over september 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [e-mailadres 4] ). Uit een e-mail van 25 oktober 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over oktober 2018 heeft verzonden aan ‘ [bedrijf 1] ’ ( [e-mailadres 4] ). Uit een e-mail van 21 november 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over november 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [e-mailadres 4] ). Uit het onderzoek naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] op naam van [bedrijf 1] blijkt dat de betalingen die zijn gedaan aan [verdachte] overeenkomen met de gegevens die zijn verzonden per e-mail.
Verklaring [verdachte]
heeft verklaard dat de documenten die zij heeft ondertekend niet overeenkomen met de waarheid, dat zij niet bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat zij geen commercieel directeur is geweest bij [bedrijf 1] . Verder heeft zij verklaard dat de woonboerderij niet door haar is aangeschaft maar wel op haar naam staat, dat [medeverdachte 1] de werkelijke eigenaar is van de woonboerderij en dat hij haar heeft gevraagd om de woning op haar naam te zetten. Ook heeft zij verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft aangenomen zodat zij een lening kon afsluiten omdat het met een salaris zoals dat van [bedrijf 6] niet kon. Voorts heeft [medeverdachte 1] geld naar haar rekening overgemaakt. Het bedrag dat door [bedrijf 1] op haar rekening werd gestort werd in zijn geheel doorgeboekt naar de rekening van de moeder van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , en dat geld ging vervolgens naar de bank. Tevens bevestigt [verdachte] dat zij een volmacht bij de notaris heeft getekend zodat [medeverdachte 1] documenten kon tekenen zonder dat zij erbij hoefde te zijn, en dat de volmacht was bedoeld voor de bank en de notaris omdat het ging om het kopen van de woonboerderij.
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] , de werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018 en de loonstroken ten name van [verdachte] over de maanden augustus tot en met november 2018 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [medeverdachte 1] aan [boekhouder] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [verdachte] op te stellen, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] het arbeidscontract hebben ondertekend, dat [boekhouder] met [medeverdachte 2] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring en dat de loonstroken aan [medeverdachte 2] zijn verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan [naam bank] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 920.000,-.
[bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) heeft gegevens verstrekt met betrekking tot de verkoop van de woonboerderij gelegen aan de [adres 2] in [plaatsnaam] . Uit de koopovereenkomst blijkt dat [medeverdachte 1] de koopovereenkomst op 9 oktober 2018 namens de kopers, [medeverdachte 3] en [verdachte] , heeft getekend en dat hij gemachtigd is door middel van een volmacht om namens de kopers te tekenen en om de akte van levering te laten passeren voor notaris [naam notaris] (hierna: [naam notaris] ). Uit de door [bedrijf 7] overgelegde e-mails blijkt verder dat [medeverdachte 1] via het e-mailadres [e-mailadres 1] op 2 oktober 2018 een bod op de woonboerderij heeft gedaan en dat hij de gegevens van de kopers [medeverdachte 3] en [verdachte] , waaronder het e-mailadres [e-mailadres 5] , heeft doorgegeven. Op 4 oktober 2018 ontvangt [naam 2] van [bedrijf 7] een bericht van [e-mailadres 5] waarin staat vermeld dat [verdachte] , [medeverdachte 1] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen en een e-mail van [e-mailadres 6] dat [medeverdachte 3] haar zoon [medeverdachte 1] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen.Getuige [naam 3] , de verkopende makelaar, heeft verklaard dat [medeverdachte 1] diegene was die een bezichtiging voor de woonboerderij heeft aangevraagd, de woonboerderij op 2 oktober 2018 heeft bezichtigd, op 9 oktober 2018 het koopcontract heeft ondertekend, dat hij van [medeverdachte 1] twee notariële volmachten heeft ontvangen dat hij mocht handelen namens [verdachte] en [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 1] op 4 december 2018 bij de notaris aanwezig was.Notaris [naam notaris] heeft als getuige verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de notariële volmacht hebben getekend, dat het klopt dat [medeverdachte 3] op 23 november 2018 aanwezig was en getekend heeft, dat zij prima Engels sprak en de notaris goed heeft begrepen.
Op de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy laptop stonden bij het in beslag nemen programma’s open, waarop de Outlook-inbox van de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 7] zichtbaar waren. Ook stond een internetpagina van het e-mailadres [e-mailadres 5] open. Verder blijkt uit een analyse dat meerdere inloggegevens, zijnde gebruikersnamen en wachtwoorden, op de laptop zijn aangetroffen, onder andere de inloggegevens van [naam notaris] Notarisdossier met het e-mailadres [e-mailadres 5] . Uit de analyse van op de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop blijkt dat ' [gebruikersnaam medeverdachte 2] ', full name: ' [medeverdachte 2] ' als gebruikersnaam in gebruik is geweest.Op de twee laptops is ook een e-mail van 30 november 2018 aangetroffen van ' [medeverdachte 2] ' ( [e-mailadres 8] ) aan ' [medeverdachte 1] ' ( [e-mailadres 1] ) met de inloggegevens van het notarisdossier van de [adres 2] in [plaatsnaam] . In de e-mail staat een verwijzing naar de website [website] en de e-mail bevat de volgende gegevens: ' [e-mailadres 5] ' en het wachtwoord ' [wachtwoord] '.
Uit de hypotheekakte van 4 december 2018 blijkt onder andere dat de woonboerderij op de [adres 2] te [plaatsnaam] dient te worden bewoond door [medeverdachte 3] en [verdachte] . Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de bewoners van de woonboerderij. Op 8 juni 2019 is een verbalisant naar de woonboerderij gegaan en daar gaf een man, genaamd [naam 4] , aan dat de woning eigendom is van twee personen, waarvan er één ‘ [medeverdachte 2] ’ heet, dat er twaalf personen in de grote woning wonen en vier personen in het kleine gebouw langs het spoor wonen. Op 5 november 2019 is ook onderzoek verricht naar de aanwezige bewoners van het perceel. In het hoofdgebouw waren 14 personen aanwezig.Een aantal aanwezige bewoners heeft als getuige verklaard dat een bedrijf, [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ), de woonruimte voor hen had geregeld en dat er geen vrouwen in de woonboerderij verbleven. Getuigen [getuige] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] herkend als de beheerders van de woonboerderij.
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 1] zijn klantenlijsten van juli, augustus, september, oktober en november 2019 aangetroffen. Uit deze lijsten valt op te maken dat de woonboerderij aan [adres 2] te [plaatsnaam] aan [bedrijf 8] en aan [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) werd verhuurd. Op de lijsten van juli, augustus en september 2019 staat [naam 5] als eigenaar van de woonboerderij ingevuld. [naam 5] is de tweede voornaam van [medeverdachte 1] . Uit het Forensic Examination Report behorende bij de drie digitale klantenlijsten blijkt dat bij laatste auteur de naam [medeverdachte 2] staat vermeld.Uit het onderzoek naar bankrekening [bankrekeningnummer 4] op naam van [bedrijf 1] over de periode van 1 maart 2018 tot en met 21 oktober 2019 blijkt dat [bedrijf 1] in 2019 geld heeft ontvangen van twee verschillende Slowaakse rekeningnummers, in totaal € 75.589,35. Beide rekeningen staan op naam van [bedrijf 8] . Tien van deze transacties zijn herleidbaar naar het adres [adres 2] in [plaatsnaam] . Uit verstrekte facturen blijkt dat [bedrijf 9] in de periode van maart 2019 tot en met december 2019 een bedrag van € 26.945,- aan huur heeft betaald aan [bedrijf 1] voor twee woonunits met de omschrijving [adres 3] en [adres 4] [plaatsnaam] .Getuige [getuige 4] – aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 9] – heeft bevestigd dat hij twee woonunits op perceel [adres 2] te [plaatsnaam] heeft gehuurd van [bedrijf 1] en dat buitenlandse medewerkers de woonunits zouden onderhuren. Ook heeft hij verklaard dat hij door ‘ [medeverdachte 1] ’ is benaderd voor het huren van de woonboerderij en dat hij contact heeft gehad met ‘ [medeverdachte 1] ’ en ‘ [medeverdachte 2] ’.
Uit de gegevens van de NAS, die bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 1] in beslag is genomen, is in de (digitale) map ‘ [naam 6] ’ een map ‘ [adres 2] ’ aangetroffen, waarin diverse submappen zijn aangetroffen met onder andere offertes en opdrachtbevestigingen. Een groot deel van de offertes/opdrachtbevestigingen staan op naam van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .Getuige [getuige 5] – eigenaar van [bedrijf 10] – heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht aan de woonboerderij, dat [medeverdachte 2] zijn opdrachtgever was, hij het meeste contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en dat de opdrachtgevers hem vertelden dat zij de woonboerderij gingen verhuren.
3.4.2Bewijsoverwegingen
Feit 1 – opmaken en gebruikmaken valse geschriften
Hiervoor is in de tussenconclusie vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de loonstrook van [verdachte] valselijk zijn opgemaakt, omdat zij niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en ook is vastgesteld welke verdachten in dit valselijk opmaken een (actieve) rol hebben gespeeld. De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] de stukken niet zelf heeft opgemaakt en dat zij geen opzet heeft gehad op het valselijk opmaken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Allereerst blijkt dat [verdachte] de arbeidsovereenkomst zelf heeft ondertekend. Dit betreft een actieve handeling bij het opmaken van de valse arbeidsovereenkomst. [verdachte] wist dat ze niet voor [bedrijf 1] zou gaan werken en heeft desondanks haar handtekening onder de arbeidsovereenkomst gezet. Zij kan bij het opmaken van de valse arbeidsovereenkomst dan ook als pleger worden aangemerkt.
Door het bewust ondertekenen van de valse arbeidsovereenkomst heeft zij ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat wat er voort zou vloeien uit die arbeidsovereenkomst, in dit geval de salarisspecificaties en de werkgeversverklaring, ook vals zou worden opgemaakt. Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en daarmee dat deze persoon een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening. Zoals hiervoor in de tussenconclusies is vastgesteld zijn alle documenten daadwerkelijk gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. De stukken zijn namelijk, door [medeverdachte 1] via een intermediair, aan [naam bank] overgelegd voor het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij. Aan [verdachte] en [medeverdachte 3] is de hypotheek ook verstrekt op basis van voornoemde stukken. De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] de stukken zelf niet heeft gebruikt/afgeleverd en dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om een koopovereenkomst aan te gaan en een hypotheekbedrag te verkrijgen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. [verdachte] wist dat de valse arbeidsovereenkomst was bedoeld voor de aanvraag van een hypotheek. Ook wist zij dat de notariële volmacht die zij heeft getekend was bedoeld voor de bank en de notaris voor het kopen van de woonboerderij. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat zij geweten moet hebben dat de hypotheek onder valse voorwendselen is aangevraagd en verkregen en dat zij daarmee in ieder geval in voorwaardelijke zin opzet moet het hebben gehad op het gebruik van alle valse documenten. Voor welk bedrag de woonboerderij zou worden gekocht doet in dit geval niet ter zake. Daarmee is feit 1, het samen met anderen, opzettelijk opmaken van een vals stuk en gebruik maken van valse stukken bewezen (feit 1).
Feit 2 – oplichtingGelet op bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is geweest van een fictief dienstverband met een gefingeerd loon tussen [verdachte] en [bedrijf 1] , met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij de [naam bank] , ter financiering van de aankoop van een woonboerderij. Door het (laten) opmaken en afgeven van een valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring, waarin was vermeld dat sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd en dat er geen voornemen was om het dienstverband binnenkort te beëindigen, en daarnaast het verstrekken van valse loonstroken zijn listige kunstgrepen toegepast. Om het dienstverband en de inkomsten daaruit echt te doen lijken vonden overboekingen op de bankrekening plaats alsof sprake was van een loonbetaling. Door de listige kunstgrepen is bij [naam bank] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor deze bank is bewogen tot de afgifte van geld, een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 920.000,-. Als de bank had geweten dat sprake was van het opgeven van onjuiste gegevens, zou zij de hypothecaire lening niet hebben verstrekt.
Ook is sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en haar medeverdachten. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] benaderd voor het aangaan van een fictief dienstverband ten behoeve van de aankoop van de woonboerderij en de daarvoor benodigde hypotheekaanvraag. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de boekhouders van [bedrijf 1] gevraagd om de voor dat dienstverband benodigde papieren op te stellen, die [medeverdachte 2] heeft ondertekend, en [medeverdachte 1] heeft – via een intermediair – de offerteaanvraag bij [naam bank] laten indienen. Zoals hiervoor al is vermeld, wist [verdachte] dat met valse stukken een hypotheek werd aangevraagd. Ook mede-aanvrager [medeverdachte 3] moet ervan op de hoogte zijn geweest dat het om een fictief dienstverband ging en dat dit was bedoeld om de bank op te lichten. Kortom, feit 2 – het medeplegen van oplichting van [naam bank] – is bewezen.
Feit 3 – witwassen woonboerderij
Uit het voorgaande blijkt dat de woonboerderij aan de [adres 2] in [plaatsnaam] uit misdrijf, te weten oplichting en valsheid in geschrift, is verkregen en dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] dit wisten. De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de zijde van [verdachte] geen sprake is van (actief) verbergen/verhullen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de feitelijke zeggenschap hadden over de woonboerderij. Zij bepaalden wat er met de woonboerderij gebeurde, zoals het verrichten van werkzaamheden aan de woning en het verhuren van (delen van) de woonboerderij aan [bedrijf 9] en [bedrijf 8] , en zij ontvingen de huurinkomsten daarvan (via [bedrijf 1] ). Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] feitelijk de hypotheek betaalden en daarbij [verdachte] en [medeverdachte 3] als katvangers hebben ingezet. [verdachte] heeft bevestigd dat zij op verzoek van [medeverdachte 1] de woonboerderij op haar naam heeft gezet. Ook heeft zij de acceptatieverklaring van de hypotheek ondertekend en bij de notaris een notariële volmacht getekend. Daarmee kan gezegd worden dat ook door [verdachte] sprake is geweest van het (actief) verhullen en verbergen van wie de feitelijke zeggenschap over de woonboerderij had. Feit 3, het medeplegen van witwassen, is ook bewezen.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond?De raadsvrouw heeft nog bepleit dat sprake is van het witwassen uit eigen misdrijf. De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw hiermee een beroep doet op de rechtspraak van de Hoge Raad over de kwalificatie-uitsluitingsgrond. Die rechtspraak houdt – samengevat – in dat als niet kan worden vastgesteld dat een gedraging van de verdachte meer omvat dan het enkele ten laste gelegde verwerven of voorhanden hebben, dat die gedraging weliswaar kan worden bewezenverklaard, maar niet de bewezenverklaring van het strafbare feit van artikel 420bis of 420quater van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert en dat dan ontslag van alle rechtsvervolging volgt.
Zoals hiervoor al is vermeld, is sprake geweest van het verhullen van de rechthebbende van het uit misdrijf verkregen voorwerp, te weten de woonboerderij. In dat geval kan geen beroep worden gedaan op de kwalificatie-uitsluitingsgrond. Voor zover de raadsvrouw bedoelt dat hier sprake is van het bijzondere geval waarin het verhullen niet wezenlijk verschilt van het enkele voorhanden hebben of verwerven ervan, is de rechtbank van oordeel dat hier overduidelijk geen sprake van is. In zoverre zal het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond dan ook worden verworpen.