ECLI:NL:RBAMS:2025:334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
13-042994-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en witwassen met valse geschriften door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan hypotheekfraude. De verdachte heeft valse geschriften opgemaakt en gebruikt om een hypothecaire lening van ongeveer € 920.000,- te verkrijgen van een bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een constructie als katvanger is gebruikt en dat zij aanzienlijke nadelige gevolgen van de strafzaak heeft ondervonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de impact van de strafzaak op de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen straf op te leggen, omdat de strafoplegging geen enkel doel meer diende. De verdachte was aanwezig tijdens de zittingen op 15 en 18 november 2024, waar de zaak werd behandeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord, en heeft geconcludeerd dat de verdachte niet daadwerkelijk bij het bedrijf waar zij op papier in dienst was, heeft gewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de valse documenten zijn gebruikt om de bank te misleiden, wat heeft geleid tot de verstrekking van de hypotheek. De rechtbank heeft de benadeelde partij, de bank, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er onduidelijkheid bestond over de volmacht van de indiener.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-042994-22
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 en 18 november 2024. Verdachte (hierna: [verdachte] ) was hierbij aanwezig. Op 16 januari 2025 is het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A. Kerkhoff en A.M. Lobregt (hierna: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en haar raadsvrouw mr. A. Petrescu naar voren hebben gebracht.
Op de zitting zijn de zaken van [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] (13-086029-22), [medeverdachte 2] (13-084168-22 ), [medeverdachte 3] (13-085328-22), [medeverdachte 4] (13-084228-22), [medeverdachte 5] (13-085313-22) en [medeverdachte 6] (13-084075-22) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle zaken tegelijk uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.het samen met anderen valselijk opmaken/vervalsen van salarisspecificaties op naam van [verdachte] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en/of een werkgeversverklaring voor [verdachte] in de periode 16 augustus 2018 t/m 26 november 2018 te Amsterdam/ [plaatsnaam] / Almere
en/of
het samen met anderen gebruik maken van vervalste geschriften door voornoemde geschriften m.b.t. [verdachte] over te leggen bij het offreren en/of het aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank] , bestemd voor de aankoop van een woonboerderij/pand aan de [adres 2] te [plaatsnaam] in de periode 16 augustus 2018 t/m 5 november 2019;
2.het samen met anderen oplichten van een hypotheekverstrekker, [naam bank] , door [naam bank] te bewegen tot afgifte van een hypothecaire lening van (ongeveer) € 920.000 en/of tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening, aan [verdachte] en/of [medeverdachte 3] in de periode 12 oktober 2018 t/m 5 november 2019 te [plaatsnaam] ;
3.het samen met anderen witwassen van een woonboerderij/pand aan de [adres 2] te [plaatsnaam] in de periode 4 dec 2018 t/m 5 november 2019 te [plaatsnaam] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 januari 2019 werd door de Belastingdienst in het samenwerkingsverband Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (hierna: RIEC) een signaal ingebracht dat op 4 december 2018 twee Roemeense dames ( [medeverdachte 3] en [verdachte] ) een pand (hierna: de woonboerderij) in [plaatsnaam] kochten voor een bedrag van € 815.000,-, terwijl zij net in Nederland kwamen wonen. [medeverdachte 3] is de moeder van [medeverdachte 1] . Bij de Belastingdienst is bekend dat [medeverdachte 1] eerder in verband werd gebracht met mensenhandel en het exploiteren van prostitutiebedrijven. Verder is bekend dat hij via het bedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) bemiddelt bij het huren, verhuren en verkopen van woningen. Op 8 juni 2019 is de wijkagent langs geweest bij de woonboerderij in [plaatsnaam] . Uit het gesprek tussen de wijkagent en de bewoners bleek dat de woonboerderij eigendom is van twee personen, waarvan er één [medeverdachte 2] heet, de andere naam is niet bekend. Uit het gesprek bleek verder dat de woonboerderij bewoond werd door zestien personen, overwegend afkomstig uit Slowakije. [verdachte] en [medeverdachte 3] leken op dat moment niet woonachtig te zijn op dit adres. Verder zag de wijkagent op het erf een vrachtauto geparkeerd staan, waarvan het kenteken op naam stond van [bedrijf 1] . Op 5 november 2019 zijn meerdere verdachten aangehouden en hebben op diverse locaties doorzoekingen plaatsgevonden.
Uit nader onderzoek is het vermoeden ontstaan dat meerdere personen – [verdachte] (zaaksdossier (ZD) 1), [medeverdachte 4] (ZD 3), [medeverdachte 5] (ZD 4) en [medeverdachte 6] (ZD 5) – slechts kortstondig in dienst zijn geweest bij [bedrijf 1] zonder er daadwerkelijk te hebben gewerkt, tijdens dit dienstverband een hypotheek hebben aangevraagd voor de aankoop van een woonboerderij of woning en dat zij uit dienst zijn gegaan of hun laatste salarisbetaling ontvingen voordat de levering van de woning plaatsvond. Verder wordt vermoed dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] en dat zij aan deze constructie(s) feitelijke leiding hebben gegeven en/of eraan hebben meegewerkt.
De rechtbank buigt zich over de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] zich – samen met anderen – schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, oplichting en/of witwassen in ZD 1.
3.2
Het standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie vindt dat alle feiten bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om [verdachte] van alle feiten vrij te spreken. Hiertoe is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. [verdachte] heeft niet zelf de valse stukken opgemaakt en er is ook geen sprake van medeplegen. De stukken zijn in opdracht van [medeverdachte 1] opgemaakt door boekhouder [boekhouder] . De werkgeversverklaring en salarisspecificaties heeft zij pas gezien bij de politieverhoren. [verdachte] is op geen enkel moment geïnformeerd over het feit dat naar aanleiding van haar handtekening op de notariële volmacht, een document dat zij niet kon lezen en/of begrijpen er ook nog loonstroken en werkgeversverklaringen zouden worden opgemaakt. [verdachte] heeft zelf ook geen stukken overgelegd bij het offreren en/of aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank] . Zij heeft ook niets voorhanden gehad, gebruikt en/of afgeleverd. Zij moet ook worden vrijgesproken van de oplichting, omdat zij zelf geen contact heeft gehad met de bank en er geen sprake is van medeplegen. [verdachte] heeft nooit de bedoeling gehad om onder valse voorwendselen zelf een koopovereenkomst aan te gaan en een hypotheekbedrag te verkrijgen. Zij heeft de bank op geen enkele wijze bewogen tot de afgifte van de hypotheek. Daarnaast is aangevoerd dat [verdachte] geen opzet heeft gehad op het plegen van de feiten. Zij wist niet wat voor documenten zij van [medeverdachte 1] moest tekenen. Ook wist zij niet wat voor documenten zij bij de notaris heeft getekend. De inhoud van de documenten is niet aan haar uitgelegd. Alles wijst in de richting van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De woonboerderij werd verhuurd en verbouwd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Uit objectief bewijs kan ook worden afgeleid dat alle geldstromen naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] toe gingen. Daarnaast hebben professionele partijen die verplicht waren om onderzoek te verrichten dan wel [verdachte] te informeren – te weten de notaris, [naam bank] , financieel adviseur [financieel adviseur] , boekhhouder [boekhouder] en de makelaar – dat niet dan wel onvoldoende gedaan. De notaris is ook berispt door de Kamer voor het notariaat voor haar aandeel in dit gebeuren. Tot slot is ten aanzien van het witwassen (feit 3) aangevoerd dat [verdachte] zelf niets heeft ondernomen of gedaan om de daadwerkelijke eigendom van de woonboerderij te verhullen of te verbergen. Alles is gedaan door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [bedrijf 1] . Subsidiair geldt dat sprake is van witwassen uit eigen misdrijf.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandighedenDe rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[bedrijf 1] en haar leidinggevenden
[bedrijf 1] is op 7 mei 2014 opgericht. Het betreft een Private Limited Company met een statutaire zetel in [plaats] in het Verenigd Koninkrijk en met een bezoekadres in Amsterdam. De activiteiten van [bedrijf 1] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, het beheer van onroerend goed en de verhuur van overige woonruimte. Uit de gegevens van Companies House blijkt dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] uit 1 aandeel bestaat en dat [medeverdachte 3] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder is. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 20 augustus 2015 was [medeverdachte 1] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Vanaf 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 was hij de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd om te tekenen. Van 10 augustus 2016 tot 30 oktober 2017 had [medeverdachte 1] meer dan 25%, maar minder dan 50% van de 'ownership of voting rights'. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 10 augustus 2015 was [medeverdachte 2] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Van 10 augustus 2015 tot 20 augustus 2015 was hij zelfstandig bevoegd om te tekenen. Met ingang van 30 oktober 2017 is [medeverdachte 2] de enige bestuurder van [bedrijf 1] . Vanaf 30 oktober 2017 heeft [medeverdachte 2] 75% of meer van de 'ownership of voting rights'. [2] [bedrijf 2] , met als directeur [naam directeur] (hierna: [naam directeur] ) treedt op als 'secretary' van [bedrijf 1] . [3] [bedrijf 1] is per 18 juli 2023 ontbonden. [4]
Getuigen hebben het volgende verklaard over [bedrijf 1] en haar leidinggevenden. [naam 1] – stagiair bij [bedrijf 1] sinds mei 2019 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] , dat [medeverdachte 2] vaak bezichtigingen en administratief werk doet en dat [medeverdachte 1] veel bezichtigingen doet. [5] [financieel adviseur] (hierna: [financieel adviseur] ) – eigenaar van [bedrijf 3] – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen hem gezegd heeft gezegd dat hij de eigenaar is van [bedrijf 1] en dat [medeverdachte 1] klanten bij hem heeft aangebracht. [6] [boekhouder 2] (hierna: [boekhouder 2] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] tot eind 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn contactpersoon was en de administratie regelde, dat hij de indruk had dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol bij [bedrijf 1] speelde en dat [medeverdachte 1] zich bezighield met het verhuren van onroerend goed. [7] [boekhouder] (hierna: [boekhouder] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] vanaf 1 november 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn contactpersonen zijn bij [bedrijf 1] , dat de meeste contacten aanvankelijk via [medeverdachte 1] verliepen en daarna, vanaf medio 2017, via [medeverdachte 2] . [boekhouder] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] de salarisbetalingen aan medewerkers overmaakte en dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen heeft opgemaakt. [8] [naam directeur] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] sinds de oprichting van [bedrijf 1] op 7 mei 2014 zijn opdrachtgever en contactpersoon is en dat [medeverdachte 2] sinds 30 oktober 2017 volledige zeggenschap over [bedrijf 1] heeft. [9]
ZD 1 - Woonboerderij [adres 2] te [plaatsnaam]
Op 7 oktober 2019 heeft [medewerker bank] namens [naam bank] N.V. (hierna: [naam bank] ) aangifte gedaan. Hierin staat vermeld dat [naam bank] op naam van [verdachte] en [medeverdachte 3] op 12 oktober 2018 een hypotheekaanvraag heeft ontvangen voor de aankoop en verbouwing van het pand op de [adres 2] te [plaatsnaam] . Op naam van [verdachte] heeft de bank documenten ontvangen, te weten een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die op 21 augustus 2018 is ondertekend door werkgever [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] ) en op 22 augustus 2018 door werknemer [verdachte] , een werkgeversverklaring die op 4 september 2018 is ondertekend door [boekhouder] , en een salarisspecificatie loon van september 2018 waarop € 6.228,71 aan uitbetaald loon aan [verdachte] en een bruto uurloon van € 72,- staat vermeld. [naam bank] heeft ook nog een acceptatieverklaring d.d. 8 november 2018 ontvangen, die is ondertekend door [verdachte] en [medeverdachte 3] , waarin onder meer staat vermeld dat: “de gegevens en informatie die is aangeleverd en ingevuld juist en volledig zijn en als er wijzigingen in deze gegevens of informatie zijn [naam bank] onmiddellijk hiervan op de hoogte wordt gebracht, uiterlijk voor of op de datum van passeren van de lening”. [10] [naam bank] heeft aangegeven op 4 december 2018 een hypotheek van € 920.000,- te hebben verstrekt op basis van het inkomen van [verdachte] bij [bedrijf 1] en dat de bank nooit een hypotheek van € 920.000,- had kunnen of willen verstrekken bij het uurloon van € 9,42 dat [verdachte] vanaf 19 januari 2019 bij [bedrijf 4] ontvangt. [11] De offerteaanvraag was door [financieel adviseur] ingediend via [bedrijf 5] [12] Getuige [financieel adviseur] heeft bevestigd dat hij de offerteaanvraag heeft gedaan en dat hij de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [verdachte] van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en heeft doorgestuurd naar [bedrijf 5] . [13]
Uit onderzoek bij de bank en onderzoek naar de bankrekeningen is het volgende gebleken. [naam bank] incasseerde periodiek de rente en aflossing van de verstrekte hypotheek van bankrekening [bankrekeningnummer 1] op naam van [medeverdachte 3] . Uit onderzoek naar deze bankrekening blijkt dat de rekening periodiek werd gevoed met bijschrijvingen van bankrekening [bankrekeningnummer 2] van [medeverdachte 1] en bijschrijvingen van bankrekening [bankrekeningnummer 3] van [verdachte] . De betalingen van de maandelijkse hypotheektermijnen (ten bedrage van € 3.549,40) vanaf de bankrekening van [medeverdachte 3] zijn mogelijk gemaakt door de bijboekingen afkomstig van de rekeningen van [medeverdachte 1] en [verdachte] . [14] Op de bankrekening [bankrekeningnummer 3] van [verdachte] zijn salarisoverboekingen van [bedrijf 1] en overboekingen van [medeverdachte 1] naar [verdachte] te zien. De genoemde overboekingen van [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] waren nodig om de betalingen van [verdachte] aan [medeverdachte 3] te kunnen doen zonder dat [verdachte] op haar rekening ‘rood’ kwam te staan. [15]
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Op 5 november 2019 is het kantoor van [bedrijf 1] doorzocht, waarbij onder meer drie gegevensdragers zijn aangetroffen, namelijk een HP Envy laptop met goednummer 5832117 (hierna: HP Envy), een HP Envy X360 laptop met goednummer 5832110 (hierna: HP Envy X360) en een Synology Network Attached Storage met goednummer 5832096 (hierna: NAS). Het e-mailverkeer dat op de laptops en computers is aangetroffen is geanalyseerd. Van [verdachte] is geen individueel e-mailadres van [bedrijf 1] aangetroffen en er zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn e-mails aangetroffen met betrekking tot loonstroken, contracten en werkgeversverklaringen op naam van [verdachte] die door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zijn behandeld. [16] Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de loonstroken van [verdachte] aangetroffen.
Op 16 augustus 2018 stuurt [medeverdachte 1] ( [e-mailadres 1] ) een e-mail naar [boekhouder] ( [e-mailadres 2] ) waarin hij hem verzoekt om een arbeidsovereenkomst op te stellen voor een nieuwe werknemer genaamd [verdachte] . Zij start op 16 augustus 2018, haar functie is commercieel directeur internationaal en zij verdient € 72,- per uur. Op 21 augustus 2018 stuurt [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] dat hij een arbeidsovereenkomst voor [verdachte] heeft opgesteld. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens om de overeenkomst aan te passen. Diezelfde dag stuurt [boekhouder] een e-mail dat hij de aanpassingen heeft verwerkt, waarbij hij een ongetekende arbeidsovereenkomst heeft gevoegd. De inhoud van deze ongetekende arbeidsovereenkomst komt overeen met de getekende arbeidsovereenkomst die [naam bank] bij de aangifte heeft gevoegd. [17]
Op 4 september 2018 stuurt [boekhouder] ( [e-mailadres 2] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] ( [e-mailadres 1] ) dat hij een werkgeversverklaring voor [verdachte] heeft opgesteld. Vervolgens verzoekt [medeverdachte 1] om twee aanpassingen te verrichten aan de werkgeversverklaringen, namelijk dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er sprake is van een 13e maand. Daarna stuurt [boekhouder] ( [e-mailadres 2] ) een aangepaste werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018. De inhoud van deze laatste werkgeversverklaring komt overeen met de werkgeversverklaring die [naam bank] bij de aangifte heeft gevoegd. [18] [boekhouder] heeft als getuige verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [verdachte] heeft opgesteld. Ook heeft [boekhouder] verklaard dat hij tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat het salaris niet in verhouding staat met de bedrijfsresultaten, maar dat [medeverdachte 2] antwoordde dat dit zo door de aandeelhouder, [medeverdachte 1] , besloten was. [19]
Verder is e-mailcorrespondentie aangetroffen over de salarisspecificaties van [verdachte] . Uit een e-mail van 21 augustus 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over augustus 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [e-mailadres 4] ). Uit een e-mail van 24 september 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over september 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [e-mailadres 4] ). Uit een e-mail van 25 oktober 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over oktober 2018 heeft verzonden aan ‘ [bedrijf 1] ’ ( [e-mailadres 4] ). Uit een e-mail van 21 november 2018 blijkt dat [boekhouder] ( [e-mailadres 3] ) de loonstrook van [verdachte] over november 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 2] ( [e-mailadres 4] ). Uit het onderzoek naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] op naam van [bedrijf 1] blijkt dat de betalingen die zijn gedaan aan [verdachte] overeenkomen met de gegevens die zijn verzonden per e-mail. [20]
Verklaring [verdachte]
heeft verklaard dat de documenten die zij heeft ondertekend niet overeenkomen met de waarheid, dat zij niet bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat zij geen commercieel directeur is geweest bij [bedrijf 1] . Verder heeft zij verklaard dat de woonboerderij niet door haar is aangeschaft maar wel op haar naam staat, dat [medeverdachte 1] de werkelijke eigenaar is van de woonboerderij en dat hij haar heeft gevraagd om de woning op haar naam te zetten. Ook heeft zij verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft aangenomen zodat zij een lening kon afsluiten omdat het met een salaris zoals dat van [bedrijf 6] niet kon. Voorts heeft [medeverdachte 1] geld naar haar rekening overgemaakt. Het bedrag dat door [bedrijf 1] op haar rekening werd gestort werd in zijn geheel doorgeboekt naar de rekening van de moeder van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , en dat geld ging vervolgens naar de bank. Tevens bevestigt [verdachte] dat zij een volmacht bij de notaris heeft getekend zodat [medeverdachte 1] documenten kon tekenen zonder dat zij erbij hoefde te zijn, en dat de volmacht was bedoeld voor de bank en de notaris omdat het ging om het kopen van de woonboerderij. [21]
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] , de werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018 en de loonstroken ten name van [verdachte] over de maanden augustus tot en met november 2018 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [medeverdachte 1] aan [boekhouder] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [verdachte] op te stellen, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] het arbeidscontract hebben ondertekend, dat [boekhouder] met [medeverdachte 2] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring en dat de loonstroken aan [medeverdachte 2] zijn verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan [naam bank] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 920.000,-.
[bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) heeft gegevens verstrekt met betrekking tot de verkoop van de woonboerderij gelegen aan de [adres 2] in [plaatsnaam] . Uit de koopovereenkomst blijkt dat [medeverdachte 1] de koopovereenkomst op 9 oktober 2018 namens de kopers, [medeverdachte 3] en [verdachte] , heeft getekend en dat hij gemachtigd is door middel van een volmacht om namens de kopers te tekenen en om de akte van levering te laten passeren voor notaris [naam notaris] (hierna: [naam notaris] ). Uit de door [bedrijf 7] overgelegde e-mails blijkt verder dat [medeverdachte 1] via het e-mailadres [e-mailadres 1] op 2 oktober 2018 een bod op de woonboerderij heeft gedaan en dat hij de gegevens van de kopers [medeverdachte 3] en [verdachte] , waaronder het e-mailadres [e-mailadres 5] , heeft doorgegeven. Op 4 oktober 2018 ontvangt [naam 2] van [bedrijf 7] een bericht van [e-mailadres 5] waarin staat vermeld dat [verdachte] , [medeverdachte 1] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen en een e-mail van [e-mailadres 6] dat [medeverdachte 3] haar zoon [medeverdachte 1] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen. [22] Getuige [naam 3] , de verkopende makelaar, heeft verklaard dat [medeverdachte 1] diegene was die een bezichtiging voor de woonboerderij heeft aangevraagd, de woonboerderij op 2 oktober 2018 heeft bezichtigd, op 9 oktober 2018 het koopcontract heeft ondertekend, dat hij van [medeverdachte 1] twee notariële volmachten heeft ontvangen dat hij mocht handelen namens [verdachte] en [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 1] op 4 december 2018 bij de notaris aanwezig was. [23] Notaris [naam notaris] heeft als getuige verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de notariële volmacht hebben getekend, dat het klopt dat [medeverdachte 3] op 23 november 2018 aanwezig was en getekend heeft, dat zij prima Engels sprak en de notaris goed heeft begrepen. [24]
Op de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy laptop stonden bij het in beslag nemen programma’s open, waarop de Outlook-inbox van de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 7] zichtbaar waren. Ook stond een internetpagina van het e-mailadres [e-mailadres 5] open. Verder blijkt uit een analyse dat meerdere inloggegevens, zijnde gebruikersnamen en wachtwoorden, op de laptop zijn aangetroffen, onder andere de inloggegevens van [naam notaris] Notarisdossier met het e-mailadres [e-mailadres 5] . Uit de analyse van op de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop blijkt dat ' [gebruikersnaam medeverdachte 2] ', full name: ' [medeverdachte 2] ' als gebruikersnaam in gebruik is geweest. [25] Op de twee laptops is ook een e-mail van 30 november 2018 aangetroffen van ' [medeverdachte 2] ' ( [e-mailadres 8] ) aan ' [medeverdachte 1] ' ( [e-mailadres 1] ) met de inloggegevens van het notarisdossier van de [adres 2] in [plaatsnaam] . In de e-mail staat een verwijzing naar de website [website] en de e-mail bevat de volgende gegevens: ' [e-mailadres 5] ' en het wachtwoord ' [wachtwoord] '. [26]
Uit de hypotheekakte van 4 december 2018 blijkt onder andere dat de woonboerderij op de [adres 2] te [plaatsnaam] dient te worden bewoond door [medeverdachte 3] en [verdachte] . Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de bewoners van de woonboerderij. Op 8 juni 2019 is een verbalisant naar de woonboerderij gegaan en daar gaf een man, genaamd [naam 4] , aan dat de woning eigendom is van twee personen, waarvan er één ‘ [medeverdachte 2] ’ heet, dat er twaalf personen in de grote woning wonen en vier personen in het kleine gebouw langs het spoor wonen. Op 5 november 2019 is ook onderzoek verricht naar de aanwezige bewoners van het perceel. In het hoofdgebouw waren 14 personen aanwezig. [27] Een aantal aanwezige bewoners heeft als getuige verklaard dat een bedrijf, [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ), de woonruimte voor hen had geregeld en dat er geen vrouwen in de woonboerderij verbleven. Getuigen [getuige] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] herkend als de beheerders van de woonboerderij. [28]
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 1] zijn klantenlijsten van juli, augustus, september, oktober en november 2019 aangetroffen. Uit deze lijsten valt op te maken dat de woonboerderij aan [adres 2] te [plaatsnaam] aan [bedrijf 8] en aan [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) werd verhuurd. Op de lijsten van juli, augustus en september 2019 staat [naam 5] als eigenaar van de woonboerderij ingevuld. [naam 5] is de tweede voornaam van [medeverdachte 1] . Uit het Forensic Examination Report behorende bij de drie digitale klantenlijsten blijkt dat bij laatste auteur de naam [medeverdachte 2] staat vermeld. [29] Uit het onderzoek naar bankrekening [bankrekeningnummer 4] op naam van [bedrijf 1] over de periode van 1 maart 2018 tot en met 21 oktober 2019 blijkt dat [bedrijf 1] in 2019 geld heeft ontvangen van twee verschillende Slowaakse rekeningnummers, in totaal € 75.589,35. Beide rekeningen staan op naam van [bedrijf 8] . Tien van deze transacties zijn herleidbaar naar het adres [adres 2] in [plaatsnaam] . Uit verstrekte facturen blijkt dat [bedrijf 9] in de periode van maart 2019 tot en met december 2019 een bedrag van € 26.945,- aan huur heeft betaald aan [bedrijf 1] voor twee woonunits met de omschrijving [adres 3] en [adres 4] [plaatsnaam] . [30] Getuige [getuige 4] – aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 9] – heeft bevestigd dat hij twee woonunits op perceel [adres 2] te [plaatsnaam] heeft gehuurd van [bedrijf 1] en dat buitenlandse medewerkers de woonunits zouden onderhuren. Ook heeft hij verklaard dat hij door ‘ [medeverdachte 1] ’ is benaderd voor het huren van de woonboerderij en dat hij contact heeft gehad met ‘ [medeverdachte 1] ’ en ‘ [medeverdachte 2] ’. [31]
Uit de gegevens van de NAS, die bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 1] in beslag is genomen, is in de (digitale) map ‘ [naam 6] ’ een map ‘ [adres 2] ’ aangetroffen, waarin diverse submappen zijn aangetroffen met onder andere offertes en opdrachtbevestigingen. Een groot deel van de offertes/opdrachtbevestigingen staan op naam van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [32] Getuige [getuige 5] – eigenaar van [bedrijf 10] – heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht aan de woonboerderij, dat [medeverdachte 2] zijn opdrachtgever was, hij het meeste contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en dat de opdrachtgevers hem vertelden dat zij de woonboerderij gingen verhuren. [33]
3.4.2
Bewijsoverwegingen
Feit 1 – opmaken en gebruikmaken valse geschriften
Hiervoor is in de tussenconclusie vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de loonstrook van [verdachte] valselijk zijn opgemaakt, omdat zij niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en ook is vastgesteld welke verdachten in dit valselijk opmaken een (actieve) rol hebben gespeeld. De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] de stukken niet zelf heeft opgemaakt en dat zij geen opzet heeft gehad op het valselijk opmaken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Allereerst blijkt dat [verdachte] de arbeidsovereenkomst zelf heeft ondertekend. Dit betreft een actieve handeling bij het opmaken van de valse arbeidsovereenkomst. [verdachte] wist dat ze niet voor [bedrijf 1] zou gaan werken en heeft desondanks haar handtekening onder de arbeidsovereenkomst gezet. Zij kan bij het opmaken van de valse arbeidsovereenkomst dan ook als pleger worden aangemerkt.
Door het bewust ondertekenen van de valse arbeidsovereenkomst heeft zij ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat wat er voort zou vloeien uit die arbeidsovereenkomst, in dit geval de salarisspecificaties en de werkgeversverklaring, ook vals zou worden opgemaakt. Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en daarmee dat deze persoon een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening. Zoals hiervoor in de tussenconclusies is vastgesteld zijn alle documenten daadwerkelijk gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. De stukken zijn namelijk, door [medeverdachte 1] via een intermediair, aan [naam bank] overgelegd voor het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij. Aan [verdachte] en [medeverdachte 3] is de hypotheek ook verstrekt op basis van voornoemde stukken. De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] de stukken zelf niet heeft gebruikt/afgeleverd en dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om een koopovereenkomst aan te gaan en een hypotheekbedrag te verkrijgen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. [verdachte] wist dat de valse arbeidsovereenkomst was bedoeld voor de aanvraag van een hypotheek. Ook wist zij dat de notariële volmacht die zij heeft getekend was bedoeld voor de bank en de notaris voor het kopen van de woonboerderij. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat zij geweten moet hebben dat de hypotheek onder valse voorwendselen is aangevraagd en verkregen en dat zij daarmee in ieder geval in voorwaardelijke zin opzet moet het hebben gehad op het gebruik van alle valse documenten. Voor welk bedrag de woonboerderij zou worden gekocht doet in dit geval niet ter zake. Daarmee is feit 1, het samen met anderen, opzettelijk opmaken van een vals stuk en gebruik maken van valse stukken bewezen (feit 1).
Feit 2 – oplichtingGelet op bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is geweest van een fictief dienstverband met een gefingeerd loon tussen [verdachte] en [bedrijf 1] , met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij de [naam bank] , ter financiering van de aankoop van een woonboerderij. Door het (laten) opmaken en afgeven van een valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring, waarin was vermeld dat sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd en dat er geen voornemen was om het dienstverband binnenkort te beëindigen, en daarnaast het verstrekken van valse loonstroken zijn listige kunstgrepen toegepast. Om het dienstverband en de inkomsten daaruit echt te doen lijken vonden overboekingen op de bankrekening plaats alsof sprake was van een loonbetaling. Door de listige kunstgrepen is bij [naam bank] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor deze bank is bewogen tot de afgifte van geld, een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 920.000,-. Als de bank had geweten dat sprake was van het opgeven van onjuiste gegevens, zou zij de hypothecaire lening niet hebben verstrekt.
Ook is sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en haar medeverdachten. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] benaderd voor het aangaan van een fictief dienstverband ten behoeve van de aankoop van de woonboerderij en de daarvoor benodigde hypotheekaanvraag. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de boekhouders van [bedrijf 1] gevraagd om de voor dat dienstverband benodigde papieren op te stellen, die [medeverdachte 2] heeft ondertekend, en [medeverdachte 1] heeft – via een intermediair – de offerteaanvraag bij [naam bank] laten indienen. Zoals hiervoor al is vermeld, wist [verdachte] dat met valse stukken een hypotheek werd aangevraagd. Ook mede-aanvrager [medeverdachte 3] moet ervan op de hoogte zijn geweest dat het om een fictief dienstverband ging en dat dit was bedoeld om de bank op te lichten. Kortom, feit 2 – het medeplegen van oplichting van [naam bank] – is bewezen.
Feit 3 – witwassen woonboerderij
Uit het voorgaande blijkt dat de woonboerderij aan de [adres 2] in [plaatsnaam] uit misdrijf, te weten oplichting en valsheid in geschrift, is verkregen en dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] dit wisten. De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de zijde van [verdachte] geen sprake is van (actief) verbergen/verhullen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de feitelijke zeggenschap hadden over de woonboerderij. Zij bepaalden wat er met de woonboerderij gebeurde, zoals het verrichten van werkzaamheden aan de woning en het verhuren van (delen van) de woonboerderij aan [bedrijf 9] en [bedrijf 8] , en zij ontvingen de huurinkomsten daarvan (via [bedrijf 1] ). Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] feitelijk de hypotheek betaalden en daarbij [verdachte] en [medeverdachte 3] als katvangers hebben ingezet. [verdachte] heeft bevestigd dat zij op verzoek van [medeverdachte 1] de woonboerderij op haar naam heeft gezet. Ook heeft zij de acceptatieverklaring van de hypotheek ondertekend en bij de notaris een notariële volmacht getekend. Daarmee kan gezegd worden dat ook door [verdachte] sprake is geweest van het (actief) verhullen en verbergen van wie de feitelijke zeggenschap over de woonboerderij had. Feit 3, het medeplegen van witwassen, is ook bewezen.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond?De raadsvrouw heeft nog bepleit dat sprake is van het witwassen uit eigen misdrijf. De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw hiermee een beroep doet op de rechtspraak van de Hoge Raad over de kwalificatie-uitsluitingsgrond. Die rechtspraak houdt – samengevat – in dat als niet kan worden vastgesteld dat een gedraging van de verdachte meer omvat dan het enkele ten laste gelegde verwerven of voorhanden hebben, dat die gedraging weliswaar kan worden bewezenverklaard, maar niet de bewezenverklaring van het strafbare feit van artikel 420bis of 420quater van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert en dat dan ontslag van alle rechtsvervolging volgt.
Zoals hiervoor al is vermeld, is sprake geweest van het verhullen van de rechthebbende van het uit misdrijf verkregen voorwerp, te weten de woonboerderij. In dat geval kan geen beroep worden gedaan op de kwalificatie-uitsluitingsgrond. Voor zover de raadsvrouw bedoelt dat hier sprake is van het bijzondere geval waarin het verhullen niet wezenlijk verschilt van het enkele voorhanden hebben of verwerven ervan, is de rechtbank van oordeel dat hier overduidelijk geen sprake van is. In zoverre zal het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond dan ook worden verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4.1 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1.
In de periode 16 augustus 2018 tot en met 26 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten salarisspecificaties (d.d. 31-08-2018, 30-09-2018, 31-10-2018 en 30-11-2018) op naam van [verdachte] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en een werkgeversverklaring voor [verdachte] (zaakdossier 1) bestaande die valsheden (telkens) hierin dat valselijk immers in strijd met de waarheid,
- in die werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst is opgenomen dat die [verdachte] als werknemer voor onbepaalde tijd in dienst was van [bedrijf 1] en
- op die salarisspecificaties is aangegeven dat die [verdachte] een bepaald aantal uren had gewerkt en
- dat er daarvoor salaris was uitbetaald,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken
en
zij, in de periode 16 augustus 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, voorgenoemde valse vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk heeft gebruikt en afgeleverd en voorhanden heeft gehad, als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken en afleveren hierin dat zij, verdachte, en haar mededaders die salarisspecificatie op naam van [verdachte] en die arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en die werkgeversverklaring voor [verdachte] hebben overlegd bij het offreren en aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank] , bestemd voor de aankoop van een woonboerderij aan de [adres 2] te [plaatsnaam] (zaakdossier 1) terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor dusdanig gebruik;
2.in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, een hypotheekverstrekker te weten [naam bank] , heeft bewogen tot de afgifte (het verstrekken van een hypothecaire lening) van € 920.000,- (met de woonboerderij aan de [adres 2] te [plaatsnaam] als onderpand) aan [verdachte] en [medeverdachte 3] , immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk, valselijk en in strijd met de waarheid een valse werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst en salarisspecificatie verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat [verdachte] een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en een bepaald salaris ontving bij haar werkgever ( [bedrijf 1] ) zulks terwijl die hypotheekaanvrager in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 1) waardoor voornoemde hypotheekverstrekker werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
in de periode van 4 december 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten de woonboerderij aan de [adres 2] te [plaatsnaam] was en/of heeft verhuld wie een voorwerp te weten een woonboerderij aan de [adres 2] te [plaatsnaam] voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft bepleit dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij feit 3 van toepassing is. Zoals hiervoor onder 4.3.2 is overwogen wordt het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat aan [verdachte] een beroep op afwezigheid van alle schuld (AVAS) toekomt ten aanzien van alle feiten.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] geen beroep op AVAS toekomt, aangezien zij zelf ook een vals stuk heeft ondertekend en wist dat het gebruikt zou worden voor de aanvraag van de hypotheek. Zij was zich dan ook bewust van onrechtmatigheid en heeft er desondanks bewust voor gekozen de hypotheekaanvraag door te laten gaan. Er kan daarom niet gesproken worden van afwezigheid van alle schuld.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en om rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan hypotheekfraude door het opmaken van valse geschriften, het gebruikmaken van die valse geschriften en oplichting van [naam bank] . Ook heeft zij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een woonboerderij die uit oplichting en valsheid in geschrifte is verkregen. Haar medeverdachten hebben er via rechtspersoon [bedrijf 1] voor gezorgd dat zij op papier een dienstverband had bij [bedrijf 1] . Ten bewijze van het fictieve dienstverband werden een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en loonspecificatie(s) opgemaakt en bij de hypotheekverstrekker ingeleverd. Op basis van het fictieve dienstverband en de valse documenten is aan [verdachte] en [medeverdachte 3] een hypotheek verstrekt. Hypotheekbanken moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvrager(s) verstrekte documenten. [verdachte] en haar mededaders hebben dat vertrouwen beschaamd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat [verdachte] in deze constructie als katvanger is gebruikt. [verdachte] voelde zich in een afhankelijke positie ten opzichte van [medeverdachte 1] vanwege zijn financiële ondersteuning aan de medische behandeling van haar zoon en de medeverdachten lijken daarvan misbruik te hebben gemaakt. [verdachte] heeft geen voordeel uit de strafbare feiten genoten. Daarnaast heeft zij vanaf begin af aan openheid van zaken gegeven. Hoewel dit haar eigen verantwoordelijkheid niet wegneemt, hebben deze omstandigheden wel een matigend effect op de strafoplegging.
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook gekeken of de zaak van een verdachte binnen een redelijke termijn wordt afgedaan. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 5 november 2019. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. De rechtbank vindt een termijn van drie jaar redelijk. Dit betekent dat de zaak in principe op 5 november 2022 afgerond had moeten zijn. De rechtbank doet uitspraak op 16 januari 2025. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat deze termijn met twee jaar en twee maanden is overschreden.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte zeer nadelige gevolgen van de strafzaak heeft ondervonden. [verdachte] wordt nu als enige verdachte aangesproken door de bank. Ook is haar huwelijk door de strafzaak ten einde gekomen en is haar (woon)situatie in haar thuisland onzeker. Uit het oogpunt van speciale preventie lijkt een straf dan ook niet meer geboden.
Geen straf
Uit het oogpunt van generale preventie en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde had een taakstraf in de rede gelegen. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de impact die de hele strafzaak op [verdachte] heeft gehad vindt de rechtbank dat strafoplegging nu geen enkel doel meer dient. Reden waarom, met toepassing van artikel 9a Sr, geen straf wordt opgelegd.

8.Beslag

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer
Voorwerp
Goednummer
1
1 visitekaartje (visitekaart [bedrijf 1] t.n.v. [naam 7] )
PL1300-2019150570-G5832029
2
1 papier
PL1300-2019150570-G5832043
3
1 papier (huisreglementen en huurcontracten)
PL1300-2019150570-G5832045
4
1 document (werkgeversverklaringen)
PL1300-2019150570-G5832052
De officier van justitie heeft verzocht om voorwerpen 1, 2 en 3 terug te geven aan de beslagene en om voorwerp 4 te onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de voorwerpen op de beslaglijst niets van doen hebben met ZD 1, maar met ZD 2. Nu de zaak van [naam 8] met betrekking tot ZD 2 is geseponeerd, moet het voorwerp onder 4 aan hem worden geretourneerd.
Onttrekking aan het verkeer
Nu het voorwerp onder 4 is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door [verdachte] begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave
De inbeslaggenomen voorwerpen onder 1, 2 en 3 kunnen worden teruggegeven aan [verdachte] . Het bezit daarvan is niet in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bank] vordert een bedrag van € 229.946,62 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering (hoofdelijk) toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, vanwege de bepleite vrijspraak, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De vordering is namelijk onvoldoende onderbouwd en uit het dossier blijkt niet dat de ondertekenaar van de vordering, [medewerker bank] , gemachtigd is om een vordering namens de benadeelde in te dienen.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien de benadeelde partij een niet-natuurlijke persoon betreft, dient uit de overgelegde stukken te blijken dat de indiener van het verzoek daartoe door een bevoegd persoon of orgaan van de benadeelde partij is gemachtigd. Op de volmacht, die op het laatste moment is binnengekomen, staat vermeld dat [medewerker bank] is gemachtigd door [naam bank] , maar niet door de N.V. Dit terwijl de vordering is ingediend door de N.V. Ook blijkt uit de volmacht dat de houder van de volmacht “
deze bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht”. Dat is hier niet gedaan. Hoewel [medewerker bank] destijds aangifte namens [naam bank] heeft gedaan, is die aangifte van meer dan vijf jaar geleden. De benadeelde partij is ook niet ter zitting verschenen. Kortom, de rechtbank is van oordeel dat er te veel onduidelijkheid over de volmacht bestaat. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij weegt ook mee dat [naam bank] een grote professionele partij is van wie enige mate van deskundigheid en zorgvuldigheid mag worden verwacht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 9a, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van oplichting.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen strafwordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Voorwerp 4, zijnde 1 document (werkgeversverklaringen), vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5832052.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Voorwerp 1, zijnde 1 visitekaartje (visitekaart [bedrijf 1] t.n.v. [naam 7] ), vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5832029;
  • Voorwerp 2, zijnde 1 papier), vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5832043;
  • Voorwerp 3, zijnde 1 papier (huisreglementen en huurcontracten), vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5832045.
Verklaart
[naam bank]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2025.
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]
13.[…]
14.[…]
15.[…]
16.[…]
17.[…]
18.[…]
19.[…]
20.[…]
21.[…]
22.[…]
23.[…]
24.[…]
25.[…]
26.[…]
27.[…]
28.[…]
29.[…]
30.[…]
31.[…]
32.[…]
33.[…]