ECLI:NL:RBAMS:2025:332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
13/086029-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en valsheid in geschrift door feitelijk leidinggeven aan valse geschriften en oplichting van banken

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij hypotheekfraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het opmaken van valse geschriften, het gebruikmaken van die valse geschriften, oplichting van een bank en medeplichtigheid aan oplichting van meerdere banken. De verdachte speelde een leidende rol in het geheel en was betrokken bij het opstellen van valse arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en salarisspecificaties voor verschillende medeverdachten, die deze documenten gebruikten om hypotheken aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk gebruik hebben gemaakt van deze valse documenten om banken te misleiden en hypothecaire leningen te verkrijgen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, vanwege de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte dat de handelwijze van de verdachte en zijn medeverdachten het vertrouwen in de financiële markten ondermijnt en dat dergelijke constructies schadelijk zijn voor de economie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-086029-22
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 en 18 november 2024. Verdachte (hierna: [verdachte] ) was niet aanwezig. Op 16 januari 2025 is het onderzoek gesloten en is uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A. Kerkhoff en A.M. Lobregt (hierna: de officier van justitie) en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. M.I. Bloch, naar voren heeft gebracht.
Op de zitting zijn de zaken van [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] (13-084168-22), [medeverdachte 2] (13-042994-22), [medeverdachte 3] (13-085328-22), [medeverdachte 4] (13-084228-22), [medeverdachte 5] (13-085313-22) en [medeverdachte 6] (13-084075-22) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle zaken tegelijk uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Primair:het feitelijke leidinggeven of opdracht geven aan [bedrijf 1] Ltd. , die samen met anderen geschriften valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, in de periode 31 mei 2016 t/m 31 december 2018 te Amsterdam/ [plaats 1] /Almere, te weten:
salarisspecificaties op naam van [medeverdachte 2] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] en/of een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] ,
een salarisspecificatie op naam van [medeverdachte 4] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 4] en/of een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 4] ,
een salarisspecificatie op naam van [medeverdachte 5] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 5] en/of een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 5] .
een salarisspecificatie op naam van [medeverdachte 6] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 6] en/of een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 6] ;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als (mede)plegen.
2.het samen met anderen gebruik maken van vervalste geschriften door voornoemde geschriften met betrekking tot [medeverdachte 2] over te leggen bij het aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank 1] , bestemd voor de aankoop van een woonboerderij/pand aan [adres 1] in de periode 16 augustus 2018 t/m 26 november 2018 te Amsterdam/ [plaats 1] /Almere;
3.het samen met anderen oplichten van een hypotheekverstrekker, [naam bank 1] , door [naam bank 1] te bewegen tot afgifte van een hypothecaire lening van (ongeveer) € 920.000 en/of tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening, aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in de periode 12 oktober 2018 t/m 5 november 2019 te [plaats 1] ;
4.medeplichtigheid aan oplichting van hypotheekverstrekkers [hypotheekverstrekker] , [hypotheekverstrekker 2] en/of [hypotheekverstrekker 3] door hen te bewegen tot afgifte van hypothecaire leningen van in totaal (ongeveer) € 584.260,-, en/of tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van hypothecaire leningen aan die [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [persoon 1] en/of [medeverdachte 6] , door aan die hypotheek-aanvragers voornoemde valse stukken te verstrekken en/ofop te stellenen/of onjuiste gegevens ter beschikking te stellen in de periode 26 juli 2016 t/m 5 november 2019 te Amsterdam/Almere;
5.het samen met anderen witwassen van een woonboerderij/pand aan [adres 1] in de periode 4 dec 2018 t/m 5 november 2019 te [plaats 1] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 januari 2019 werd door de Belastingdienst in het samenwerkingsverband Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (hierna: RIEC) een signaal ingebracht dat op 4 december 2018 twee Roemeense dames ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ) een pand (hierna: de woonboerderij) in [plaats 1] kochten voor een bedrag van € 815.000,- terwijl zij net in Nederland kwamen wonen. [medeverdachte 3] is de moeder van [verdachte] . Bij de Belastingdienst is bekend dat [verdachte] eerder in verband werd gebracht met mensenhandel en het exploiteren van prostitutiebedrijven. Verder is bekend dat hij via het bedrijf [bedrijf 1] Ltd. (hierna: [bedrijf 1] ) bemiddelt bij het huren, verhuren en verkopen van woningen. Op 8 juni 2019 is de wijkagent langs geweest bij de woonboerderij in [plaats 1] . Uit het gesprek tussen de wijkagent en de bewoners bleek dat de woonboerderij eigendom is van twee personen, waarvan er één [voornaam medeverdachte 1] heet, de andere naam is niet bekend. Uit het gesprek bleek verder dat de woonboerderij bewoond werd door zestien personen, overwegend afkomstig uit Slowakije. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] leken op dat moment niet woonachtig te zijn op dit adres. Verder zag de wijkagent op het erf een vrachtauto geparkeerd staan, waarvan het kenteken op naam stond van [bedrijf 1] . Op 5 november 2019 zijn meerdere verdachten aangehouden en hebben op diverse locaties doorzoekingen plaatsgevonden.
Uit nader onderzoek is het vermoeden ontstaan dat meerdere personen – [medeverdachte 2] (ZD 1), [medeverdachte 4] (ZD 3), [medeverdachte 5] (ZD 4) en [medeverdachte 6] (ZD 5) – slechts kortstondig in dienst zijn geweest bij [bedrijf 1] zonder er daadwerkelijk te hebben gewerkt, dat zij tijdens dit dienstverband een hypotheek hebben aangevraagd voor de aankoop van een woonboerderij of woning en dat zij uit dienst zijn gegaan of hun laatste salarisbetaling ontvingen voordat de levering van de woning plaatsvond. Verder wordt vermoed dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] en dat zij aan deze constructie(s) feitelijke leiding hebben gegeven en/of eraan hebben meegewerkt.
De rechtbank buigt zich over de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] zich – samen met anderen – schuldig heeft gemaakt aan (feitelijke leiding geven aan) valsheid in geschrift, (medeplichtigheid aan) oplichting en/of witwassen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het RIEC-signaal had niet mogen worden gebruikt om een opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv op te starten, omdat dit signaal een groot aantal onjuistheden, onzorgvuldigheden en onrechtmatigheden bevatte. Zo wordt [verdachte] als mensenhandelaar aangemerkt, terwijl dit niet blijkt uit zijn strafblad van 16 januari 2019. Verder was de resterende voorinformatie te summier om een vervolgonderzoek op te funderen. Door onjuiste en onrechtmatige (persoons)gegevens (de aanduiding als ‘crimineel’, ‘mensenhandelaar’ en ‘woonfraudeur’) ongetoetst over te dragen en te verwerken, is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. [verdachte] heeft hiervan nadeel ondervonden. Hij is in zijn eer en goede naam aangetast, hij heeft zich niet kunnen verweren tegen genoemde stellingen en er is sprake geweest van een ontoelaatbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer (artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)). Alle onderzoeksresultaten die als gevolg van voornoemd verzuim zijn verkregen, moeten dan ook worden uitgesloten van het bewijs, op grond waarvan een integrale vrijspraak voor alle feiten dient te volgen..
De raadsman heeft geen inhoudelijke verweren gevoerd ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4. [verdachte] moet wel worden vrijgesproken van het witwassen (feit 5), aangezien [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vanaf 4 december 2018 civielrechtelijk daadwerkelijk de rechthebbenden op de woonboerderij te [plaats 1] waren. Hierdoor kan het tenlastegelegde verbergen of verhullen niet bewezen worden verklaard.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek?
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, waardoor het bewijsmateriaal dat daaruit voortvloeit moet worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
In het proces-verbaal van verdenking ALG.003 is uiteengezet welke informatie heeft geleid tot de start van het onderzoek. Hieruit blijkt dat de Belastingdienst op 4 januari 2019 in het RIEC het volgende signaal heeft ingebracht:

Op 4 december 2018 kopen 2 Roemeense dames een pand van € 815.000 in [plaats 1] . Beide dames zijn dan net ín Nederland komen wonen. 1 van de dames, mevrouw [medeverdachte 3] , was eerder woonachtig in NL. Zij woonde tot maart 2011 in NL.
Mevrouw [medeverdachte 2] zou niet eerder in NL hebben gewoond.
[medeverdachte 3] is de moeder van de crimineel [verdachte] BSN [nummer] , en deze is bestuurder (geweest) van [bedrijf 1] Ltd. te Amsterdam, [rekeningnummer 1] . [verdachte] staat bekend als mensenhandelaar, exploiteerde prostitutiebedrijven en bemiddelt via het bedrijf [bedrijf 1] Ltd in woningen (huur, verhuur en verkoop). Bij het cluster Woonfraude zou [verdachte] een bekende zijn.
De woning is gefinancierd met een hypotheek van € 920.000 [naam bank 1] maar de vraag is op basis waarvan gezien de achtergrond van de betrokken personen.
[verdachte] treedt bij de aankoop op als gemachtigde van de dames. De notaris is [persoon 3] uit [plaats 2] .
Opvallend is dat [verdachte] zelf ingeschreven staat met zijn partner, oma en een Roemeense
prostituee op het adres van een sociale huurwoning. De dames die het pand hebben aangekocht hebben zich, vooralsnog, niet ingeschreven in [plaats 1] .
Nog opvallender is de explosieve omzetstijging in 2017 van [bedrijf 1] Ltd. In 2016 was de omzet ongeveer € 86.000 en in 2017 € 655.000. Waar deze gelden vandaan komen is onduidelijk.”
Naar aanleiding van het RIEC-signaal heeft de politie bij verschillende bronnen informatie opgevraagd om de informatie uit het signaal te verifiëren. Hierbij heeft de politie onder meer de volgende gegevens opgevraagd; gegevens (over de woonboerderij) in het kadaster, (loon)gegevens bij de Belastingdienst, gegevens in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK), gegevens bij Companies House (de KvK van het Verenigd Koninkrijk), de vermelde verdachte transacties bij de Financial Intelligence Unit (FIU), informatie bij de Landelijke (Politie)Eenheid over lopende onderzoeken tegen [verdachte] , informatie die staat vermeld in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en de justitiële documentatie van [verdachte] van 16 juli 2019. Hieruit volgt – kort gezegd – dat de informatie uit het RIEC-signaal dat twee Roemeense dames een woonboerderij hebben gekocht en dat [verdachte] verdachte is geweest in een onderzoek naar mensenhandel, klopt. Dat [verdachte] (blijkens het arrest uit 2023) uiteindelijk niet is veroordeeld voor mensenhandel maakt dit niet anders, aangezien uit de door de politie opgevraagde informatie in 2019 wel blijkt dat hij hiervoor vervolgd werd. Kortom, de politie heeft de informatie uit het RIEC-signaal getoetst en daarna is het onderzoek pas gestart. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake. De onderzoeksresultaten mogen dus worden gebruikt voor het bewijs.
3.4.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[bedrijf 1] en haar leidinggevenden
[bedrijf 1] is op 7 mei 2014 opgericht. Het betreft een Private Limited Company met een statutaire zetel in [plaats 3] in het Verenigd Koninkrijk en met een bezoekadres in Amsterdam. De activiteiten van [bedrijf 1] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, het beheer van onroerend goed en de verhuur van overige woonruimte. Uit de gegevens van Companies House blijkt dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] uit 1 aandeel bestaat en dat [medeverdachte 3] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder is. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 20 augustus 2015 was [verdachte] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Vanaf 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 was hij de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd om te tekenen. Van 10 augustus 2016 tot 30 oktober 2017 had [verdachte] meer dan 25%, maar minder dan 50% van de 'ownership of voting rights'. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 10 augustus 2015 was [medeverdachte 1] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Van 10 augustus 2015 tot 20 augustus 2015 was hij zelfstandig bevoegd om te tekenen. Met ingang van 30 oktober 2017 is [medeverdachte 1] de enige bestuurder van [bedrijf 1] . Vanaf 30 oktober 2017 heeft [medeverdachte 1] 75% of meer van de 'ownership of voting rights'. [2] Niled Limited, met als directeur [naam 1] (hierna: [naam 1] ) treedt op als 'secretary' van [bedrijf 1] . [3] [bedrijf 1] is per 18 juli 2023 ontbonden. [4]
Getuigen hebben het volgende verklaard over [bedrijf 1] en haar leidinggevenden. [persoon 2] – stagiair bij [bedrijf 1] sinds mei 2019 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] , dat [medeverdachte 1] vaak bezichtigingen en administratief werk doet en dat [verdachte] veel bezichtigingen doet. [5] [persoon 4] (hierna: [getuige 1] ) – eigenaar van [getuige 1] Financieel Advies – heeft verklaard dat [verdachte] tegen hem gezegd heeft dat hij de eigenaar is van [bedrijf 1] en dat [verdachte] klanten bij hem heeft aangebracht. [6] [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] tot eind 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] zijn contactpersoon was en de administratie regelde, dat hij de indruk had dat [verdachte] een belangrijke rol bij [bedrijf 1] speelde en dat [verdachte] zich bezighield met het verhuren van onroerend goed. [7] [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] vanaf 1 november 2016 – heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn contactpersonen zijn bij [bedrijf 1] , dat de meeste contacten aanvankelijk via [verdachte] verliepen en daarna, vanaf medio 2017, via [medeverdachte 1] . [persoon 6] heeft verder verklaard dat [verdachte] de salarisbetalingen aan medewerkers overmaakte en dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen heeft opgemaakt. [8] [naam 1] heeft verklaard dat [verdachte] sinds de oprichting van [bedrijf 1] op 7 mei 2014 zijn opdrachtgever en contactpersoon is en dat [medeverdachte 1] sinds 30 oktober 2017 volledige zeggenschap over [bedrijf 1] heeft. [9]
ZD 1 - Woonboerderij [adres 1]
Op 7 oktober 2019 heeft [persoon 7] namens [naam bank 1] N.V. (hierna: [naam bank 1] ) aangifte gedaan. Hierin staat vermeld dat [naam bank 1] op naam van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 12 oktober 2018 een hypotheekaanvraag heeft ontvangen voor de aankoop en verbouwing van het pand op [adres 1] . Op naam van [medeverdachte 2] heeft de bank documenten ontvangen, te weten een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die op 21 augustus 2018 is ondertekend door werkgever [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] ) en op 22 augustus 2018 door werknemer [medeverdachte 2] , een werkgeversverklaring die op 4 september 2018 is ondertekend door [persoon 6] , en een salarisspecificatie van september 2018 waarop € 6.228,71 aan uitbetaald loon aan [medeverdachte 2] en een bruto uurloon van € 72,- staat vermeld. [naam bank 1] heeft ook nog een acceptatieverklaring d.d. 8 november 2018 ontvangen, die is ondertekend door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , waarin onder meer staat vermeld dat: “de gegevens en informatie die is aangeleverd en ingevuld juist en volledig zijn en als er wijzigingen in deze gegevens of informatie zijn [naam bank 1] onmiddellijk hiervan op de hoogte wordt gebracht, uiterlijk voor of op de datum van passeren van de lening”. [10] [naam bank 1] heeft aangegeven op 4 december 2018 een hypotheek van € 920.000,- te hebben verstrekt op basis van het inkomen van [medeverdachte 2] bij [bedrijf 1] en dat de bank nooit een hypotheek van € 920.000,- had kunnen of willen verstrekken bij het uurloon van € 9,42 dat [medeverdachte 2] vanaf 19 januari 2019 bij [bedrijf 2] ontvangt. [11] De offerteaanvraag was door [getuige 1] ingediend via [bedrijf 3] B.V. [12] Getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat hij de offerteaanvraag heeft gedaan en dat hij de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [medeverdachte 2] van [verdachte] heeft ontvangen en heeft doorgestuurd naar [bedrijf 3] . [13]
Uit onderzoek bij de bank en onderzoek naar de bankrekeningen is het volgende gebleken. [naam bank 1] incasseerde periodiek de rente en aflossing van de verstrekte hypotheek van bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 3] . Uit onderzoek naar deze bankrekening blijkt dat de rekening periodiek werd gevoed met bijschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 3] van [verdachte] en bijschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 4] van [medeverdachte 2] . De betalingen van de maandelijkse hypotheektermijnen (ten bedrage van € 3.549,40) vanaf de bankrekening van [medeverdachte 3] zijn mogelijk gemaakt door de bijboekingen afkomstig van de rekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 2] . [14] Op de bankrekening [rekeningnummer 4] van [medeverdachte 2] zijn salarisoverboekingen van [bedrijf 1] en overboekingen van [verdachte] naar [medeverdachte 2] te zien. De genoemde overboekingen van [bedrijf 1] en [verdachte] waren nodig om de betalingen van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] te kunnen doen zonder dat [medeverdachte 2] op haar rekening ‘rood’ kwam te staan. [15]
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Op 5 november 2019 is het kantoor van [bedrijf 1] doorzocht, waarbij onder meer drie gegevensdragers zijn aangetroffen, namelijk een HP Envy laptop met goednummer 5832117 (hierna: HP Envy), een HP Envy X360 laptop met goednummer 5832110 (hierna: HP Envy X360) en een Synology Network Attached Storage met goednummer 5832096 (hierna: NAS). Het e-mailverkeer dat op de laptops en computers is aangetroffen is geanalyseerd. Van [medeverdachte 2] is geen individueel e-mailadres van [bedrijf 1] aangetroffen en er zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot werkzaamheden door haar voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn e-mails aangetroffen met betrekking tot loonstroken, contracten en werkgeversverklaringen op naam van [medeverdachte 2] die door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] zijn behandeld. [16] Zo zijn in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en loonstroken van [medeverdachte 2] aangetroffen.
Op 16 augustus 2018 stuurt [verdachte] ( [mailadres 1] ) een e-mail naar [persoon 6] ( [mailadres 2] ) waarin hij hem verzoekt om een arbeidsovereenkomst op te stellen voor een nieuwe werknemer genaamd [medeverdachte 2] . Zij start op 16 augustus 2018, haar functie is commercieel directeur internationaal en zij verdient € 72,- per uur. Op 21 augustus 2018 stuurt [persoon 6] ( [mailadres 3] ) een e-mail naar [verdachte] dat hij een arbeidsovereenkomst voor [medeverdachte 2] heeft opgesteld. [verdachte] vraagt vervolgens om de overeenkomst aan te passen. Diezelfde dag stuurt [persoon 6] een e-mail dat hij de aanpassingen heeft verwerkt, waarbij hij een ongetekende arbeidsovereenkomst heeft gevoegd. De inhoud van deze ongetekende arbeidsovereenkomst komt overeen met de getekende arbeidsovereenkomst die [naam bank 1] bij de aangifte heeft gevoegd. [17]
Op 4 september 2018 stuurt [persoon 6] ( [mailadres 2] ) een e-mail naar [verdachte] ( [mailadres 1] ) dat hij een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] heeft opgesteld. Vervolgens verzoekt [verdachte] om twee aanpassingen te verrichten aan de werkgeversverklaringen, namelijk dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er sprake is van een 13e maand. Daarna stuurt [persoon 6] ( [mailadres 2] ) een aangepaste werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018. De inhoud van deze laatste werkgeversverklaring komt overeen met de werkgeversverklaring die [naam bank 1] bij de aangifte heeft gevoegd. [18] [persoon 6] heeft als getuige verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] heeft opgesteld. Ook heeft [persoon 6] verklaard dat hij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat het salaris niet in verhouding staat met de bedrijfsresultaten, maar dat [medeverdachte 1] antwoordde dat dit zo door de aandeelhouder, [medeverdachte 3] , besloten was. [19]
Verder is e-mailcorrespondentie aangetroffen over de salarisspecificaties van [medeverdachte 2] . Uit een e-mail van 21 augustus 2018 blijkt dat [persoon 6] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 2] over augustus 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 1] ( [mailadres 4] ). Uit een e-mail van 24 september 2018 blijkt dat [persoon 6] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 2] over september 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 1] ( [mailadres 4] ). Uit een e-mail van 25 oktober 2018 blijkt dat [persoon 6] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 2] over oktober 2018 heeft verzonden aan ‘ [bedrijf 1] Ltd’ ( [mailadres 4] ). Uit een e-mail van 21 november 2018 blijkt dat [persoon 6] ( [mailadres 3] ) de loonstrook van [medeverdachte 2] over november 2018 heeft verzonden aan [medeverdachte 1] ( [mailadres 4] ). Uit het onderzoek naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] op naam van [bedrijf 1] blijkt dat de betalingen die zijn gedaan aan [medeverdachte 2] overeenkomen met de gegevens die zijn verzonden per e-mail. [20]
Verklaring medeverdachte[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de documenten die zij heeft ondertekend niet overeenkomen met de waarheid, dat zij niet bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat zij geen commercieel directeur is geweest bij [bedrijf 1] . Verder heeft zij verklaard dat de woonboerderij niet door haar is aangeschaft maar wel op haar naam staat, dat [verdachte] de werkelijke eigenaar is van de woonboerderij en dat hij haar heeft gevraagd om de woning op haar naam te zetten. Ook heeft zij verklaard dat [verdachte] haar heeft aangenomen zodat zij een lening kon afsluiten omdat het met een salaris zoals dat van [bedrijf 13] niet kon. Voorts heeft [verdachte] geld naar haar rekening overgemaakt. Het bedrag dat door [bedrijf 1] op haar rekening werd gestort, werd in zijn geheel doorgeboekt naar de rekening van de moeder van [verdachte] , [medeverdachte 3] , en dat geld ging vervolgens naar de bank. Tevens bevestigt [medeverdachte 2] dat zij een volmacht bij de notaris heeft getekend zodat [verdachte] documenten kon tekenen zonder dat zij erbij hoefde te zijn, en dat de volmacht was bedoeld voor de bank en de notaris omdat het ging om het kopen van de woonboerderij. [21]
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] , de werkgeversverklaring d.d. 4 september 2018 en de loonstroken ten name van [medeverdachte 2] over de maanden augustus tot en met november 2018 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [verdachte] aan [persoon 6] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] op te stellen, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het arbeidscontract hebben ondertekend, dat [persoon 6] met [medeverdachte 1] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring en dat de loonstroken aan [medeverdachte 1] zijn verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan [naam bank 1] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 920.000,-.
[bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) heeft gegevens verstrekt met betrekking tot de verkoop van de woonboerderij gelegen aan [adres 1] in [plaats 1] . Uit de koopovereenkomst blijkt dat [verdachte] de koopovereenkomst op 9 oktober 2018 namens de kopers, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , heeft getekend en dat hij gemachtigd is door middel van een volmacht om namens de kopers te tekenen en om de akte van levering te laten passeren voor notaris mr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Uit de door [bedrijf 4] overgelegde e-mails blijkt verder dat [verdachte] via het e-mailadres [mailadres 1] op 2 oktober 2018 een bod op de woonboerderij heeft gedaan en dat hij de gegevens van de kopers [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , waaronder het e-mailadres [mailadres 5] , heeft doorgegeven. Op 4 oktober 2018 ontvangt [persoon 8] van [bedrijf 4] een bericht van [mailadres 5] waarin staat vermeld dat [medeverdachte 2] , [verdachte] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen en een e-mail van [mailadres 6] dat [medeverdachte 3] haar zoon [verdachte] machtigt om namens haar de koopovereenkomst te tekenen. [22] Getuige [getuige 2] , de verkopende makelaar, heeft verklaard dat [verdachte] diegene was die een bezichtiging voor de woonboerderij heeft aangevraagd, de woonboerderij op 2 oktober 2018 heeft bezichtigd, op 9 oktober 2018 het koopcontract heeft ondertekend, dat hij van [verdachte] twee notariële volmachten heeft ontvangen dat hij mocht handelen namens [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en dat [verdachte] op 4 december 2018 bij de notaris aanwezig was. [23] Notaris [naam 2] heeft als getuige verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de notariële volmacht hebben getekend, dat het klopt dat [medeverdachte 3] op 23 november 2018 aanwezig was en getekend heeft, dat zij prima Engels sprak en de notaris goed heeft begrepen. [24]
Op de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy laptop stonden bij het in beslag nemen programma’s open, waarop de Outlook-inbox van de e-mailadressen [mailadres 1] en [mailadres 7] zichtbaar waren. Ook stond een internetpagina van het e-mailadres [mailadres 5] open. Verder blijkt uit een analyse dat meerdere inloggegevens, zijnde gebruikersnamen en wachtwoorden, op de laptop zijn aangetroffen, onder andere de inloggegevens van [bedrijf 12] met het e-mailadres [mailadres 5] . Uit de analyse van de op de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop blijkt dat ' [voornaam medeverdachte 1] ', full name: ' [medeverdachte 1] ' als gebruikersnaam in gebruik is geweest. [25] Op de twee laptops is ook een e-mail van 30 november 2018 aangetroffen van ' [medeverdachte 1] ' ( [mailadres 8] ) aan ' [verdachte] ' ( [mailadres 1] ) met de inloggegevens van het notarisdossier van [adres 1] . In de e-mail staat een verwijzing naar de website [websitenaam] en de e-mail bevat de volgende gegevens: ' [mailadres 5] ' en het wachtwoord ' [wachtwoord] '. [26]
Uit de hypotheekakte van 4 december 2018 blijkt onder andere dat de woonboerderij op [adres 1] dient te worden bewoond door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de bewoners van de woonboerderij. Op 8 juni 2019 is een verbalisant naar de woonboerderij gegaan en daar gaf een man, genaamd [naam 3] , aan dat de woning eigendom is van twee personen, waarvan er één ‘ [voornaam medeverdachte 1] ’ heet, dat er twaalf personen in de grote woning wonen en vier personen in het kleine gebouw langs het spoor. Op 5 november 2019 is ook onderzoek verricht naar de aanwezige bewoners van het perceel. In het hoofdgebouw waren 14 personen aanwezig. [27] Een aantal aanwezige bewoners heeft als getuige verklaard dat een bedrijf, [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ), de woonruimte voor hen had geregeld en dat er geen vrouwen in de woonboerderij verbleven. Getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] hebben [verdachte] en/of [medeverdachte 1] herkend als de beheerders van de woonboerderij. [28]
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 1] zijn klantenlijsten van juli, augustus, september, oktober en november 2019 aangetroffen. Uit deze lijsten valt op te maken dat de woonboerderij aan [adres 1] te [plaats 1] aan [bedrijf 5] en aan [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) werd verhuurd. Op de lijsten van juli, augustus en september 2019 staat [persoon 9] als eigenaar van de woonboerderij ingevuld. [persoon 9] is de tweede voornaam van [verdachte] . Uit het Forensic Examination Report behorende bij de drie digitale klantenlijsten blijkt dat bij laatste auteur de naam [medeverdachte 1] staat vermeld. [29] Uit het onderzoek naar bankrekening [rekeningnummer 5] op naam van [bedrijf 1] over de periode van 1 maart 2018 tot en met 21 oktober 2019 blijkt dat [bedrijf 1] in 2019 geld heeft ontvangen van twee verschillende Slowaakse rekeningnummers, in totaal € 75.589,35. Beide rekeningen staan op naam van [bedrijf 5] . Tien van deze transacties zijn herleidbaar naar het adres [adres 1] in [plaats 1] . Uit verstrekte facturen blijkt dat [bedrijf 6] in de periode van maart 2019 tot en met december 2019 een bedrag van € 26.945,- aan huur heeft betaald aan [bedrijf 1] voor twee woonunits met de omschrijving [adres 2] en [huisnummer] [plaats 1] . [30] Getuige [getuige 6] – aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 6] – heeft bevestigd dat hij twee woonunits op perceel [adres 1] te [plaats 1] heeft gehuurd van [bedrijf 1] en dat buitenlandse medewerkers de woonunits zouden onderhuren. Ook heeft hij verklaard dat hij door ‘ [verdachte] ’ is benaderd voor het huren van de woonboerderij en dat hij contact heeft gehad met ‘ [verdachte] ’ en ‘ [voornaam medeverdachte 1] ’. [31]
Uit de gegevens van de NAS, die bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 1] in beslag is genomen, is in de (digitale) map ‘ [naam map] ’ een map ‘ [adres 1] ’ aangetroffen, waarin diverse submappen zijn aangetroffen met onder andere offertes en opdrachtbevestigingen. Een groot deel van de offertes/opdrachtbevestigingen staan op naam van [verdachte] en [medeverdachte 1] . [32] Getuige [getuige 7] – eigenaar van [bedrijf 7] – heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht aan de woonboerderij, dat [medeverdachte 1] zijn opdrachtgever was, hij het meeste contact heeft gehad met [verdachte] en dat de opdrachtgevers hem vertelden dat zij de woonboerderij gingen verhuren. [33]
ZD 3 – Woning [adres 3]
Op 14 juli 2020 heeft [persoon 10] namens [hypotheekverstrekker] N.V. (hierna: [hypotheekverstrekker] ) aangifte gedaan. Hierin staat vermeld dat [medeverdachte 4] op 30 november 2017 via zijn adviseur, [naam 4] , een aanvraag voor een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 173.720,- heeft gedaan ter financiering van een woning aan de [adres 3] . De hypotheek is op 27 maart 2018 verstrekt. Bij de aanvraag is een inkomen van [medeverdachte 4] bij [bedrijf 1] van € 36.000,- per jaar met daarbij een bedrag van € 2.880,- aan vakantiegeld opgegeven. In het hypotheekdossier zijn een salarisstrook van november 2017 (periode 11), een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 4] die op 6 november 2017 is ondertekend door de werkgever, vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] en op 19 oktober 2018 door de werknemer, en een werkgeversverklaring d.d. 11 december 2017 die is ondertekend door [medeverdachte 1] aangetroffen. Op de werkgeversverklaring is aangegeven dat de heer [naam 5] per 8 november 2017 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou hebben en zou werken als huisvestingadviseur bij [bedrijf 1] en dat er geen voornemen zou zijn om het dienstverband binnenkort te beëindigen. [hypotheekverstrekker] heeft aangegeven dat als bij de aanvraag van de hypotheek kenbaar zou zijn gemaakt dat de loonbetaling in januari 2018 was gestopt, de hypothecaire geldlening op 27 maart 2018 niet verstrekt zou zijn. [34]
In de bij [bedrijf 1] op 5 november 2019 fysiek inbeslaggenomen administratie is onderzoek gedaan. Hierbij is digitaal gezocht op de zoekwoorden ' [naam 5] ', ' [naam 6] ' en ' [naam 7] '. Deze woorden zijn niet voorgekomen in relatie tot [medeverdachte 4] en/of mogelijke werkzaamheden van hem bij [bedrijf 1] . Daarnaast is er fysiek onderzoek gedaan in een van de inbeslaggenomen ordners (beslagcode W1LL26.1.1.6) met de ordnerrug ‘Beheer Contracts 8 August 2017 t/m 2 feb 2018’ die past in de periode van werkzaamheden (8 november 2017 tot en met 31 december 2017) van [medeverdachte 4] . Deze ordner is digitaal ingescand waarna is gezocht met de zoekwoorden ' [naam 5] ', ' [naam 6] ' en ' [naam 7] '. Dit heeft geen resultaten opgeleverd. [35]
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Het e-mailverkeer dat op de bij het kantoor van [bedrijf 1] aangetroffen laptops en computers is aangetroffen is ook geanalyseerd. Van [medeverdachte 4] zijn geen individuele e-mailadressen van [bedrijf 1] aangetroffen en zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn e-mails aangetroffen met betrekking tot zijn loonstrook, contract en werkgeversverklaring die door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] zijn behandeld. [36] Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie met betrekking tot de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en loonstrook voor [medeverdachte 4] aangetroffen.
Op 10 oktober 2017 stuurt [verdachte] ( [mailadres 1] ) een e-mail aan [persoon 6] ( [mailadres 9] ) met het verzoek een arbeidscontract op te maken voor [medeverdachte 4] als huisvestingsadviseur met als ingangsdatum 8 november 2017 en met een brutosalaris van € 3.000,-. Op 11 oktober 2017 stuurt [persoon 5] ( [mailadres 10] ) als bijlage bij zijn e-mail een contract en een loonheffingsverklaring voor [medeverdachte 4] . [persoon 5] verzoekt om een kopie van de getekende loonheffingsverklaring naar hem terug te sturen. Op 5 december 2017 stuurt [verdachte] , als bijlage bij zijn e-mail, een getekend arbeidscontract van [medeverdachte 4] aan [persoon 11] . Deze e-mail is een reactie op een e-mail van [persoon 11] gestuurd op 4 december 2017 waarin [persoon 11] aangeeft dat de bank een getekend arbeidscontract nodig heeft. [37]
Op 17 november 2017 stuurt [verdachte] ( [mailadres 1] ) een e-mail aan [persoon 6] ( [mailadres 11] ) waarin hij aan [persoon 6] vraagt om de bijgesloten werkgeversverklaring voor de heer [naam 5] in te vullen en terug te sturen. Op 21 november 2017 stuurt [mailadres 10] een ingevulde werkgeversverklaring van [medeverdachte 4] terug aan [verdachte] . [38]
In de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, is ook e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 8] aangetroffen over de loonstrook van [medeverdachte 4] . Op 28 november 2017 is door [bedrijf 8] ( [mailadres 10] ) een e-mail verstuurd aan [medeverdachte 1] waarbij de loonstrook van november 2017 van [medeverdachte 4] is gevoegd. De datum van indiensttreding is 8 november 2017. [medeverdachte 4] heeft een uurloon van € 17,31. Het brutosalaris bedraagt € 2.353,85 en het netto salaris bedraagt € 1.743,27. Vervolgens wordt deze e-mail op 28 november 2017 om 16:06 uur door [medeverdachte 1] ( [mailadres 4] ) doorgestuurd naar het e-mailadres van [bedrijf 1] . Uiteindelijk wordt dit e-mailbericht op 28 november 2017 door [mailadres 7] doorgestuurd naar [medeverdachte 4] . [39]
In de data van de bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen HP Envy laptop zijn ook e-mails (in het Engels) tussen [verdachte] en [persoon 11] aangetroffen en tussen [verdachte] en [getuige 1] . Op 27 september 2017 stuurt [persoon 11] ( [mailadres 12] ) een e-mail, met als onderwerp [adres 3] , aan [verdachte] ( [mailadres 1] ) met de volgende inhoud: “
Zo, mijn moeder wil het verkopen voor € l55.000. WOZ is € 134.500. Mijn broer heeft een paar (kleine) bedragen aan leningen uitstaan bij het BKR voor totaal € 5.689,-. Maar we kunnen hem helpen met de kleine leningen als dat nodig is voor de overeenkomst van de hypotheek. Hij heeft ook leningen bij ons, zo in totaal heeft hij € 16.000 tot 20.000 extra nodig boven zijn hypotheek. (..) € 175.000 totaal voor de hypotheek. Laat me weten wat je kan doen, alvast bedankt”. Vervolgens stuurt [verdachte] op diezelfde dag het volgende bericht naar [getuige 1] ( [mailadres 13] ): “
(..) Kan jij mij laten weten of deze persoon een hypotheek kan krijgen met zijn BKR. Ik zend de BKR uitdraai als bijlage mee. Ik hoor het graag zo spoedig mogelijk van je”. Kort daarop stuurt [getuige 1] het volgende bericht, in het Engels, aan [verdachte] : “(..)
Ja het kan. In dit soort zaken geef ik de persoon een privé lening van mijzelf zodat hij de leningen van het BKR kan afbetalen. Hij kan een hogere hypotheek krijgen. Na de hypotheek geef ik hem een lening van een bedrijf. Met deze lening kan hij mijn privé lening afbetalen inclusief 10%”.
Vervolgens stuurt [verdachte] het volgende bericht aan [persoon 11] : “(..)
GOED NIEUWS, alles is in orde en hij kan een hypotheek krijgen als zijn leningen zijn afbetaald(..)”. Op 4 oktober 2017 stuurt [persoon 11] een bericht aan [verdachte] met daarin documenten van [medeverdachte 4] en schrijft : “(..)
Mijn financiële persoon heeft 1 "loonstrookje" nodig. Is het mogelijk om deze op 8 november te laten starten?” en in een later bericht geeft zij aan dat ‘ [medeverdachte 4] ’ zijn CV zal versturen. Op 5 oktober 2017 stuurt [medeverdachte 4] ( [mailadres 14] ) zijn CV in een bijlage naar [verdachte] . Op 31 januari 2018 stuurt [medeverdachte 4] een bericht aan [verdachte] dat hij wegens privéredenen onbetaald verlof neemt tot nader order. Op 7 februari 2018 stuurt [verdachte] dit bericht van [medeverdachte 4] door aan [persoon 6] . [40]
Verklaring medeverdachte
[medeverdachte 4] heeft als getuige op de zitting verklaard dat hij nooit zoals in de arbeidsovereenkomst staat vermeld bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat de werkgeversverklaring ook niet klopt. Ook heeft hij verklaard dat het geld dat door [bedrijf 1] is overgemaakt was bedoeld om aan te tonen dat hij een salaris had en dat hij het geld uiteindelijk heeft teruggestort. [41]
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 4] , de werkgeversverklaring d.d. 11 december 2017 en de loonstrook over november 2017 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [verdachte] aan [persoon 6] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [medeverdachte 4] op te stellen, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] het arbeidscontract hebben ondertekend en dat de loonstrook aan [medeverdachte 1] is verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan [hypotheekverstrekker] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning aan [adres 3] en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 173.720,-.
ZD 4 – Woning [adres 4]
Op 11 maart 2021 heeft [persoon 13] namens [hypotheekverstrekker 2] N.V. (hierna: [hypotheekverstrekker 2] ) aangifte gedaan. Hierin staat vermeld dat [getuige 1] via [bedrijf 10] een hypotheekaanvraag bij [bedrijf 9] , een dochteronderneming van [hypotheekverstrekker 2] , heeft ingediend voor [medeverdachte 5] en [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) in verband met het verkrijgen van een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 230.000,00 voor de aankoop van een woning aan de [adres 4] . Volgens de door [bedrijf 9] ontvangen gegevens heeft [medeverdachte 5] een vast fulltime loondienstverband van 40 uur met een bruto jaarinkomen inclusief vakantietoeslag van € 32.400,00 (€ 30.000,00 + € 2.400,00 vakantiegeld) opgegeven. Volgens de door [bedrijf 9] ontvangen gegevens heeft [persoon 1] een vast fulltime loondienstverband van 38 uur met een bruto jaarinkomen van € 23.505,30 opgegeven. Op basis van dit opgegeven inkomen heeft de bank beoordeeld of het gezamenlijk opgegeven inkomen voldoende was om de aangevraagde lening te kunnen verkrijgen. In het dossier is een arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en een salarisstrook aangetroffen met betrekking tot het dienstverband van [medeverdachte 5] . Volgens de arbeidsovereenkomst is [medeverdachte 5] sinds 15 oktober 2018 werkzaam in de functie van verhuurmakelaar voor [bedrijf 1] . De arbeidsovereenkomst is op 15 oktober 2018 ondertekend door werkgever [medeverdachte 1] en op 20 oktober 2018 door werknemer [medeverdachte 5] . Volgens de werkgeversverklaring, die op 5 november 2018 is ondertekend door [persoon 6] , heeft [medeverdachte 5] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is hij aangesteld in vaste dienst, is er geen sprake van een proeftijd en heeft de werkgever niet het voornemen om het dienstverband binnenkort te beëindigen. De ingeleverde salarisstrook heeft betrekking op de maand oktober 2018. Op de salarisstrook van oktober 2018 staat dat het bruto maandsalaris € 1.500,- is. De bank heeft aangegeven dat als zij voor de passeerdatum 21 december 2018 had geweten dat [medeverdachte 5] per 1 december 2018 geen structureel inkomen (meer) had uit loondienst, [bedrijf 9] de hypothecaire geldlening niet had verstrekt. Op basis van alleen het (toets)inkomen uit loondienst van [persoon 1] had de hypothecaire geldlening niet verstrekt kunnen worden. [42]
In de bij [bedrijf 1] op 5 november 2019 fysiek inbeslaggenomen administratie is onderzoek gedaan. Hierbij is digitaal gezocht op de zoekwoorden ‘ [naam 5] ’, ‘ [voornaam medeverdachte 5] ’ en ‘ [naam 8] ’. Deze woorden zijn niet voorgekomen in relatie tot [medeverdachte 5] en/of mogelijke werkzaamheden van hem bij [bedrijf 1] . Daarnaast is er fysiek onderzoek gedaan aan een van de inbeslaggenomen ordners (beslagcode W1LL26.1.1.5) met de ordnerrug ‘Beheer Contracts 11 november 2018 t/m 31 juli 2019’ die past in de periode van werkzaamheden (van 15 oktober 2018 tot en met 30 november 2018) van [medeverdachte 5] . Deze ordner is ingescand en digitaal onderzocht op de zoekwoorden ‘ [naam 5] ’, ‘ [voornaam medeverdachte 5] ’ en ‘ [naam 8] ’. Dit heeft geen resultaten opgeleverd. [43]
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]Het e-mailverkeer dat op de bij het kantoor van [bedrijf 1] aangetroffen laptops en computers is aangetroffen is ook geanalyseerd. Van [medeverdachte 5] zijn geen individuele e-mailadressen van [bedrijf 1] aangetroffen en ook zijn er geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn e-mails aangetroffen met betrekking tot zijn loonstrook, contract en werkgeversverklaring die door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] zijn behandeld. [44] Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en loonstrook voor [medeverdachte 5] aangetroffen.
Op 13 oktober 2018 stuurt [verdachte] ( [mailadres 1] ) in het Engels een e-mail naar [mailadres 2] met daarbij de gegevens van [medeverdachte 5] en verzoekt hij aan [persoon 6] ( [mailadres 2] ) om een arbeidsovereenkomst op te maken. Op 20 oktober 2018 zend [persoon 6] een arbeidsovereenkomst van [medeverdachte 5] naar [verdachte] ( [mailadres 1] ) en vraagt hem om deze te checken. [verdachte] ( [mailadres 1] ) stuurt op 23 oktober 2018 een e-mail naar het e-mailadres [mailadres 15] ( [medeverdachte 5] ) met in de CC [persoon 11] en met in de bijlage een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 5] . [persoon 11] ( [mailadres 12] ) mailt op 24 oktober 2018, in reactie op bovenstaande e-mail, naar [verdachte] dat onder punt 2 staat geschreven ‘bepaalde tijd’ in plaats van ‘onbepaalde tíjd’ en vraagt of hij dat kan veranderen. In reactie op de vraag van [persoon 11] ( [mailadres 12] ) mailt [verdachte] op 24 oktober 2018 dat hij het aan de boekhouder zal vragen, want ze doen het zelf niet meer. [persoon 11] reageert daarop met dat het aanpassen van alleen die bladzijde voldoende is en dat ze het dan kan inscannen en naar [persoon 14] kan sturen. Op 24 oktober 2018 stuurt [persoon 6] de aangepaste arbeidsovereenkomst naar [verdachte] . [verdachte] stuurt op 24 oktober aan [persoon 11] de arbeidsovereenkomst van [medeverdachte 5] met daarin de gewenste verandering. [45]
Op 1 november 2018 stuurt [verdachte] een e-mail naar [mailadres 2] waarbij hij aan [persoon 6] vraagt om hem te voorzien van een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 5] . Op 5 november 2018 stuurt [persoon 6] een e-mail aan [verdachte] met in de bijlage een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 5] . [46] [persoon 6] heeft als getuige verklaard dat hij de werkgeversverklaring heeft opgesteld en dat hem door [medeverdachte 1] is verteld dat de verklaring diende voor een hypotheek. [47]
In de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, is ook e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 1] en [persoon 6] aangetroffen over de loonstroken van [medeverdachte 5] . Op 25 oktober 2018 stuurt [persoon 6] ( [mailadres 3] ) een e-mail aan [bedrijf 1] met in de aanhef ‘Goedemorgen [voornaam medeverdachte 1] ’. Als bijlage is de loonstrook van [medeverdachte 5] meegestuurd. [48] [persoon 6] heeft als getuige bevestigd dat hij de salarisspecificaties heeft gemaakt en dat hij [medeverdachte 1] hierover heeft gesproken. [49]
Verklaring medeverdachte[medeverdachte 5] heeft als getuige op de zitting verklaard dat hij niet bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat de informatie in de documenten; de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de salarisstrook, niet conform de waarheid is opgemaakt. [50]
Tussenconclusie rechtbankOp grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 5] niet werkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 5] , de werkgeversverklaring d.d. 5 november 2018 en de loonstrook over oktober 2018 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [verdachte] aan [persoon 6] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring voor [medeverdachte 5] op te stellen, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] het arbeidscontract hebben ondertekend, dat [persoon 6] met [medeverdachte 1] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring en dat de loonstrook aan [medeverdachte 1] is verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan [bedrijf 9] , een dochteronderneming van [hypotheekverstrekker 2] , zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning aan de [adres 4] en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 230.000,-.
ZD 5 – Woning [adres 5]
[hypotheekverstrekker 3] B.V.
Op 13 juli 2020 heeft [persoon 10] namens [hypotheekverstrekker 3] B.V. (hierna: [hypotheekverstrekker 3] ) aangifte gedaan. In de aangifte staat vermeld dat [medeverdachte 6] op 26 juli 2016 via de website van [bedrijf 11] een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 180.540,- heeft aangevraagd, ter financiering van de aankoop van een woning op de [adres 5] . Bij de aanvraag is een inkomen opgegeven bij [bedrijf 1] van € 39.300,- per jaar, met daarbij een bedrag van € 3.144,- aan vakantiegeld. Hierbij zijn een salarisstrook van juni 2016, waarop een brutoloon van € 3.275,- en een nettoloon van € 2.357,09 staat aangegeven, een arbeidsovereenkomst die op 31 mei 2016 is ondertekend door werkgever [bedrijf 1] en op 3 juni 2016 door werknemer [medeverdachte 6] en een werkgeversverklaring van 11 juli 2016 die is ondertekend door [verdachte] namens werkgever [bedrijf 1] , aangeleverd. Op de werkgeversverklaring is aangegeven dat [medeverdachte 6] per 1 juni 2016 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, dat zij bij [bedrijf 1] werkt als huisvestingadviseur, dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er geen voornemen zou zijn om het dienstverband binnenkort te beëindigen. [hypotheekverstrekker 3] heeft aangegeven dat als bij de aanvraag kenbaar zou zijn gemaakt dat de loonbetaling in juli 2016 was gestopt de hypothecaire geldlening op 14 oktober 2016 niet zou zijn verstrekt. [51]
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Het e-mailverkeer dat op de bij het kantoor van [bedrijf 1] aangetroffen laptops en computers is aangetroffen is ook geanalyseerd. Van [medeverdachte 6] zijn geen individuele e-mailadressen van [bedrijf 1] aangetroffen en zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn er e-mails aangetroffen met betrekking tot haar loonstrook, haar contract en de werkgeversverklaring die door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] zijn behandeld. [52] Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring voor [medeverdachte 6] aangetroffen. Op 4 juni 2016 stuurt [verdachte] ( [mailadres 1] ) een bericht naar [persoon 5] ( [mailadres 16] ) met het verzoek om een arbeidscontract voor een nieuwe medewerker op te maken. Als bijlage stuurt hij een kopie van het identiteitsbewijs en een kopie van de bankpas van [medeverdachte 6] mee. Op 8 juni 2016 stuurt [persoon 5] een opgemaakt arbeidscontract op. Op 18 juni 2016 antwoordt [verdachte] op dit bericht van [persoon 5] en stuurt als bijlage een ondertekend arbeidscontract van [medeverdachte 6] mee. [53]
Op 11 juli 2016 stuurt [verdachte] ( [mailadres 1] ) een e-mail aan [persoon 5] met het verzoek om een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 6] op te maken. Diezelfde dag stuurt [persoon 5] ( [mailadres 17] ) een e-mail terug aan [verdachte] waarbij de werkgeversverklaring als bijlage is gevoegd. Uit deze werkgeversverklaring kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 6] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft zonder proeftijd. Tevens staat aangevinkt dat [bedrijf 1] niet voornemens is om het dienstverband binnenkort te beëindigen en dat [medeverdachte 6] in dienst is getreden per 1 juni 2016 en een bruto jaarinkomen heeft van € 39.300,-, met daarbij een vakantietoeslag van € 3.144,-. De werkgeversverklaring is op 11 juli 2016 ondertekend door [verdachte] . Diezelfde dag stuurt [verdachte] ook een verzoek naar twee partijen – [mailadres 18] en [mailadres 19] – met het verzoek te berekenen hoeveel [medeverdachte 6] kan lenen bij een bank voor het kopen van een huis. Als bijlage bij deze e-mail stuurt [verdachte] onder meer een werkgeversverklaring, loonstrook en de arbeidsovereenkomst van [medeverdachte 6] . [54] [persoon 5] heeft als getuige verklaard dat hij de arbeidsovereenkomst voor [medeverdachte 6] heeft opgemaakt en dat [verdachte] hem daarvoor de gegevens heeft gegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij de werkgeversverklaring op verzoek van [bedrijf 1] heeft opgesteld. [55]
In de data van de inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop is ook e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 1] en [persoon 5] aangetroffen over de loonstroken van [medeverdachte 6] . Op 22 juni 2016 ontving [medeverdachte 1] ( [mailadres 4] ) een e-mail van [persoon 5] ( [mailadres 10] ) waarbij als bijlage de loonstrook van [medeverdachte 6] van juni 2016 is gevoegd. Op 27 juli 2016 ontving [medeverdachte 1] een e-mail van [persoon 5] met de gewijzigde loonstrook van juni 2016 van [medeverdachte 6] . Deze loonstrook is gelijk aan de eerder door [persoon 5] gestuurde loonstrook, alleen is het rekeningnummer waarop het salaris gestort moet worden veranderd naar een [naam bank 2] Bankrekening ( [rekeningnummer 6] ). Naar deze [naam bank 2] Bankrekening werd het salaris ook daadwerkelijk overgemaakt. [56]
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat op geen enkele wijze is gebleken dat [medeverdachte 6] daadwerkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dan ook dat arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 6] , de werkgeversverklaring d.d. 11 juli 2016 en de loonstrook over juni 2016 niet zijn gebaseerd op enige daadwerkelijk dienstverband of verrichte werkzaamheden en daarmee in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [verdachte] aan [persoon 6] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 6] op te stellen, dat [verdachte] en [medeverdachte 6] het arbeidscontract hebben ondertekend en dat de loonstrook aan [medeverdachte 1] is verzonden. Verder wordt vastgesteld dat de valse stukken aan een dochteronderneming van [hypotheekverstrekker 3] zijn overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning aan de [adres 5] en dat de bank op basis van deze stukken ook is overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 180.540,-.
3.4.3
bewijsoverwegingen
Feit 1 – valselijk opmaken geschriften (ZD 1, 3, 4 en 5)
Juridisch kader
Aan [verdachte] is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij opdracht of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door een rechtspersoon (mede)plegen van het valselijk opmaken/vervalsen van geschriften. Een rechtspersoon kan op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever of opdrachtgever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. In het feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten.
Juridisch kader toegepast op de zaak
Hiervoor is in de tussenconclusies vastgesteld dat de arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en loonstroken van [medeverdachte 2] (ZD 1), [medeverdachte 4] (ZD 3), [medeverdachte 5] (ZD 4) en [medeverdachte 6] (ZD 5) valselijk zijn opgemaakt, omdat deze personen niet daadwerkelijk bij [bedrijf 1] hebben gewerkt en ook is vastgesteld welke verdachten in dit valselijke opmaken een (actieve) rol hebben gehad.
Het opmaken van arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en salarisspecificaties zijn gedragingen die redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan [bedrijf 1] , omdat deze gedragingen in de sfeer van haar als rechtspersoon hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht. Het opmaken van dergelijke stukken is – bij uitstek – een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering en taakuitoefening van [bedrijf 1] , en zij kon er ook over beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Dat [bedrijf 1] deze handelingen opzettelijk heeft verricht volgt ten dele uit de omstandigheid dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. In dit verband kan gedacht worden aan de personen die de stukken feitelijk hebben opgemaakt en/of ondertekend en de personen die daartoe de opdracht hebben gegeven, te weten [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Ook wordt bewezen geacht dat [verdachte] aan de verboden gedragingen van [bedrijf 1] feitelijke leiding heeft gegeven. Allereerst blijkt uit het dossier dat hij van 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 enig bestuurder was en dat hij zelfstandig bevoegd was om te tekenen. Verder blijkt uit getuigenverklaringen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden bij [bedrijf 1] waren en dat zij feitelijk de eindverantwoordelijkheid droegen. Uit het dossier zijn ook geen andere personen naar voren gekomen die enige doorslaggevende zeggenschap zouden hebben gehad over wat er in en met [bedrijf 1] gebeurde. [verdachte] heeft ook opzet gehad op de valsheid in geschrifte door [bedrijf 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat hij aan de boekhouders van [bedrijf 1] – [persoon 5] en/of [persoon 6] – heeft gevraagd om de arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen op te stellen en dat hij in ZD 5 de arbeidsovereenkomst van [medeverdachte 6] namens [bedrijf 1] heeft ondertekend, terwijl hij wist dat de betreffende werknemers – [medeverdachte 2] (ZD 1), [medeverdachte 4] (ZD 3), [medeverdachte 5] (ZD 4) en [medeverdachte 6] (ZD 5) – niet werkzaam waren bij [bedrijf 1] en hij bekend was met het doel waarvoor deze stukken werden opgesteld. Kortom, [verdachte] wordt geacht bekend te zijn geweest met de verboden gedragingen en het plegen daarvan door [bedrijf 1] te hebben gewild. Feit 1 primair, het feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon (mede)plegen van het valselijk opmaken van geschriften, is dus bewezen.
Feit 2 – gebruik maken valse geschriften (ZD 1)
Hiervoor is al overwogen dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] medeplegen van het valselijk opmaken van de arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en loonstroken van [medeverdachte 2] (ZD 1). Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en daarmee dat deze persoon een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening. Zoals hiervoor in de tussenconclusies is vastgesteld zijn de documenten ook daadwerkelijk gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. De stukken zijn namelijk aan [naam bank 1] overgelegd voor het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woonboerderij. Aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is de hypotheek ook verstrekt op basis van voornoemde stukken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] , samen met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valselijk opgemaakt stukken (feit 2).
Feit 3 – oplichting (ZD 1)
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is geweest van een fictief dienstverband met een gefingeerd loon tussen [medeverdachte 2] en [bedrijf 1] , met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij [naam bank 1] , ter financiering van de aankoop van een woonboerderij. Door het (laten) opmaken en afgeven van een valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring, waarin was vermeld dat sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd waarbij er geen voornemen was om het dienstverband binnenkort te beëindigen, en daarnaast het verstrekken van valse loonstroken, zijn listige kunstgrepen toegepast. Om het dienstverband en de inkomsten daaruit echt te laten lijken vonden overboekingen op de bankrekening plaats alsof sprake was van een loonbetaling. Door de listige kunstgrepen is bij [naam bank 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor deze bank is bewogen tot de afgifte van geld, een hypothecaire geldlening van € 920.000,-. Als de bank had geweten dat sprake was van het opgeven van onjuiste gegevens, zou zij de hypothecaire lening niet hebben verstrekt.
Ook is sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] benaderd voor het aangaan van een fictief dienstverband ten behoeve van de aankoop van de woonboerderij en de daarvoor benodigde hypotheekaanvraag. [medeverdachte 2] heeft ook bevestigd dat zij wist dat met de valse stukken een hypotheek werd aangevraagd. [verdachte] heeft vervolgens de boekhouders van [bedrijf 1] gevraagd om de voor dat dienstverband benodigde papieren op te stellen, die [medeverdachte 1] heeft ondertekend, en [verdachte] heeft – via een intermediair – de offerteaanvraag bij [naam bank 1] laten indienen. Ook mede-aanvrager [medeverdachte 3] moet ervan op de hoogte zijn geweest dat het om een fictief dienstverband ging en dat dit was bedoeld om de bank op te lichten. Kortom, feit 3 – het medeplegen van oplichting van [naam bank 1] – is bewezen.
Feit 4 – medeplichtigheid aan oplichting (ZD 3, 4 en 5)Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank ook tot de slotsom dat sprake is geweest van een gefingeerd loon en een fictief dienstverband tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 4] (ZD 3), [medeverdachte 5] (ZD 4) en [medeverdachte 6] (ZD 5), met als doel het verkrijgen van hypothecaire geldleningen bij [hypotheekverstrekker] (ZD 3), [hypotheekverstrekker 2] (ZD 4) en [hypotheekverstrekker 3] (ZD 5), ter financiering van de aankoop van woningen.
De hypotheekaanvragen lijken allemaal volgens eenzelfde patroon te zijn verlopen. De aanvragers van de hypotheek, in dit geval [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , blijken over te weinig inkomen te beschikken om een hypotheek aan te vragen. De aanvrager kreeg vervolgens een fictief dienstverband bij [bedrijf 1] . [verdachte] en/of [medeverdachte 1] zorgden vervolgens dat er valse arbeidsovereenkomsten, valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties werden opgemaakt. Om de dienstverbanden en de inkomsten daaruit echt te doen lijken vonden overboekingen op de bankrekeningen plaats alsof sprake was van een loonbetaling. Ten tijde van het passeren van de hypotheek waren de zogenaamde dienstverbanden al beëindigd of vond de laatste fictieve salarisbetaling plaats. De duur van de zogenaamde dienstverbanden was veelal twee à drie maanden, de periode die nodig was om de hypotheekaanvraag af te ronden.
Het indienen van de valse geschriften moet worden aangemerkt als het aanwenden van listige kunstgrepen op grond waarvan de hypotheekverstrekkers zijn bewogen tot de afgifte van geld, te weten de hypothecaire geldleningen. Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben ter terechtzitting deze gang van zaken bevestigd ten aanzien van hun hypotheekaanvragen.
Doordat [verdachte] en [medeverdachte 1] de valse stukken hebben laten opmaken en aan de hypotheekaanvragers – [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] – hebben verstrekt, terwijl zij wisten dat er sprake was van een fictief dienstverband en deze stukken werden gebruikt voor het aanvragen van een hypotheek, zijn zij opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van oplichting. Feit 4, medeplichtigheid aan oplichting, wordt dan ook bewezen verklaard.
Feit 5 – witwassen woonboerderij (ZD 1)
Uit het voorgaande blijkt dat de woonboerderij aan de [adres 1] in [plaats 1] (ZD 1) uit misdrijf, te weten oplichting en valsheid in geschrift, is verkregen en dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dit wisten. Vervolgens is de vraag of [verdachte] en zijn medeverdachten hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende was of rechthebbenden op de woonboerderij waren. De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is van verbergen/verhullen, omdat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] civielrechtelijk de rechthebbenden op de woonboerderij zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de feitelijke zeggenschap hadden over de woonboerderij. Zij bepaalden wat er met de woonboerderij gebeurde, zoals het verrichten van werkzaamheden aan de woning en het verhuren van (delen van) de woonboerderij aan [bedrijf 6] en [bedrijf 5] , en zij ontvingen de huurinkomsten daarvan (via [bedrijf 1] ). Ook blijkt uit het dossier dat [verdachte] en [medeverdachte 1] feitelijk de hypotheek betaalden en daarbij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als katvangers hebben ingezet. Daarmee kan gezegd worden dat sprake is geweest van het verhullen en verbergen van wie de feitelijke zeggenschap over de woonboerderij had. Feit 5, het medeplegen van witwassen, is ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4.2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1. Primair:
[bedrijf 1] , in de periode 31 mei 2016 tot en met 31 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten
- salarisspecificaties (d.d. 31-08-2018, 30-09-2018, 31-10-2018 en/of 30-11-2018) op naam van [medeverdachte 2] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] en een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] (zaakdossier 1) en
- een salarisspecificatie (van periode 11 van 2017) op naam van [medeverdachte 4] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 4] en een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 4] (zaakdossier 3) en
- een salarisspecificatie (van periode 10 van 2018) op naam van [medeverdachte 5] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 5] en een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 5] (zaakdossier 4) en
- een salarisspecificatie (van juni 2016) op naam van [medeverdachte 6] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 6] en een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 6] (zaakdossier 5)
bestaande die valsheden telkens hierin dat valselijk immers in strijd met de waarheid,
- in die werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten is opgenomen dat die [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] als werknemers voor onbepaalde tijd in dienst waren van [bedrijf 1] en
- op die salarisspecificaties is aangegeven dat die [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] (in die perioden) een aantal uren hadden gewerkt en
- dat er daarvoor salaris was uitbetaald,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken,
aan het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven;
2.in de periode 16 augustus 2018 tot en met 26 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, valse salarisspecificaties (d.d. 31-08-2018, 30-09-2018, 31-10-2018 en 30-11-2018) op naam van [medeverdachte 2] en een valse arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] en een valse werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] (zaakdossier 1) die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk heeft gebruikt en afgeleverd en voorhanden heeft gehad, als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders voorgenoemde valse geschriften hebben overlegd bij het offreren en aangaan van een hypothecaire lening bij [naam bank 1] , bestemd voor de aankoop van een woonboerderij aan [adres 1] terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat die geschriften bestemd waren voor dusdanig gebruik;
3.
in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, een hypotheekverstrekker te weten [naam bank 1] , heeft bewogen tot de afgifte (het verstrekken van een hypothecaire lening) van € 920.000,- (met de woonboerderij aan [adres 1] als onderpand) aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk, valselijk en in strijd met de waarheid een valse werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst en salarisspecificatie verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat [medeverdachte 2] een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en een bepaald salaris ontving bij haar werkgever ( [bedrijf 1] ) zulks terwijl die hypotheekaanvrager in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 1) waardoor voornoemde hypotheekverstrekker werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [persoon 1] en [medeverdachte 6] , in de periode van 26 juli 2016 tot en met 5 november 2019, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, hypotheekverstrekkers te weten [hypotheekverstrekker] , [hypotheekverstrekker 2] en [hypotheekverstrekker 3] , hebben bewogen tot de afgifte (het verstrekken van hypothecaire leningen) van in totaal € 584.260,-, (met panden als onderpand) aan die [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [persoon 1] en [medeverdachte 6] , immers hebben die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [persoon 1] en [medeverdachte 6] met vorenomschreven oogmerk, valselijk en in strijd met de waarheid
- in de periode van 30 november 2017 tot en met 5 november 2019, aan de hypotheekverstrekker, [hypotheekverstrekker] , een valse werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte 4] en [bedrijf 1] en een salarisspecificatie (van periode 11 van 2017) verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat de hypotheekaanvrager, [medeverdachte 4] , een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en een bepaald salaris ontving bij zijn werkgever ( [bedrijf 1] ), zulks terwijl die hypotheekaanvrager in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 3) en
- in de periode van 23 oktober 2018 tot en met 5 november 2019, aan de hypotheekverstrekker, [hypotheekverstrekker 2] , een valse werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte 5] en [bedrijf 1] en een salarisspecificatie (van periode 10 van 2018) verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat een van de hypotheekaanvragers, [medeverdachte 5] , een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en een bepaald salaris ontving bij zijn werkgever ( [bedrijf 1] ), zulks terwijl die hypotheekaanvrager in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 4) en
- in de periode van 26 juli 2016 tot en met 5 november 2019, aan de hypotheekverstrekker, [hypotheekverstrekker 3] , een valse werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte 6] en [bedrijf 1] en een salarisspecificatie (van juni 2016) verstrekt, waaruit zou moeten blijken de hypotheekaanvrager, [medeverdachte 6] , een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en een bepaald salaris ontving bij haar werkgever ( [bedrijf 1] ), zulks terwijl die hypotheekaanvrager in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 5),
waardoor voornoemde hypotheekverstrekkers telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften,
bij het plegen van welke misdrijven verdachte en/of zijn mededaders in de periodes van
6 november 2017 tot en met 28 maart 2018 (zaakdossier 3),
15 oktober 2018 tot en met 21 december 2018 (zaakdossier 4) en
31 mei 2016 tot en met 14 oktober 2016 (zaakdossier 5),
in Nederland, telkens opzettelijk middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die hypotheekaanvragers voornoemde valse stukken te verstrekken en de stukken op te (laten) stellen en die onjuiste gegevens ter beschikking te stellen;
5.in de periode van 4 december 2018 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten de woonboerderij aan [adres 1] was en/of heeft verhuld wie een voorwerp te weten een woonboerderij aan [adres 1] voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of taakstraf zou moeten worden opgelegd, omdat er reden is voor strafvermindering vanwege vormverzuimen in het onderzoek en omdat de redelijke termijn met drie jaar is geschonden. Verder heeft hij aangevoerd om in de strafmaat geen aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude, omdat deze zich niet lenen voor hypotheekfraudezaken, maar wel rekening te houden met soortgelijke zaken waarin voorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen zijn opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan hypotheekfraude door het feitelijke leidinggeven aan het opmaken van valse geschriften, het gebruikmaken van die valse geschriften, oplichting van een bank en medeplichtigheid aan oplichting van meerdere banken. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een woonboerderij die uit oplichting en valsheid in geschrifte is verkregen. [verdachte] en [medeverdachte 1] zorgden via rechtspersoon [bedrijf 1] ervoor dat hun medeverdachten op papier een dienstverband hadden bij [bedrijf 1] . Ten bewijze van het fictieve dienstverband werden arbeidsovereenkomsten, loonspecificatie(s) en werkgeversverklaringen opgemaakt en bij de hypotheekverstrekkers ingeleverd. Op basis van de fictieve dienstverbanden en de valse documenten zijn meerdere hypothecaire geldleningen verstrekt. De rechtbank vindt de handelwijze van [verdachte] en zijn mededaders zeer kwalijk. Daarbij wordt het [verdachte] en [medeverdachte 1] met name kwalijk genomen dat zij in ZD 1 [medeverdachte 2] hebben gebruikt als een katvanger om een woonboerderij in handen te krijgen, die ze vervolgens verhuurden aan bedrijven, waar zij voordeel uit hebben genoten. Hypotheekbanken moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvrager(s) verstrekte documenten. [verdachte] en zijn mededaders hebben dat vertrouwen beschaamd. Door hun toedoen hebben de hypotheekbanken geldleningen verstrekt van in totaal een bedrag van € 1.504.260,-. [naam bank 1] (ZD 1) heeft hierdoor schade opgelopen. Dat de andere drie banken uiteindelijk geen financiële schade hebben opgelopen, neemt de strafwaardigheid niet weg. Dit soort constructies ondermijnen (het vertrouwen in) de economie en de financiële markten en maken het des te lastiger voor anderen om op eerlijke wijze een hypotheek te verkrijgen. [verdachte] heeft een leidende rol in het geheel gespeeld. Hij was steeds degene die – samen met [medeverdachte 1] – zorgde voor fictieve dienstverbanden via rechtspersoon [bedrijf 1] . [verdachte] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en is niet ter terechtzitting verschenen. Hij lijkt hiermee geen enkele verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen.
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook gekeken of de zaak van een verdachte binnen een redelijke termijn wordt afgedaan. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 5 november 2019. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. De rechtbank vindt een termijn van drie jaar redelijk. Dit betekent dat de zaak in principe op 5 november 2022 afgerond had moeten zijn. De rechtbank doet uitspraak op 16 januari 2025. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat deze termijn met twee jaar en twee maanden is overschreden.
Geen strafvermindering wegens vormverzuimen
De rechtbank heeft hiervoor, in 3.4.1. al vastgesteld dat geen sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Voor compensatie in de vorm van strafvermindering is dus geen aanleiding.
De straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, en gelet op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, had een gevangenisstraf van acht maanden in de rede gelegen, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat een lagere gevangenisstraf moet worden opgelegd. Aan [verdachte] wordt daarom een gevangenisstraf van zes maanden (met aftrek van voorarrest) opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Beslag

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer
Voorwerp
Goednummer
1
1 computer
PL1300-2019150570-G5831994
2
1 briefpost
PL1300-2019150570-G5831995
3
1 briefpost (uit dashboard kast, brief Belastingdienst)
PL1300-2019150570-G5831998
4
1 briefpost (uit dashboard kast, Belasting)
PL1300-2019150570-G5831999
De officier van justitie heeft verzocht om voorwerp 1 terug te geven aan de beslagene en om voorwerpen 2, 3 en 4 verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
De voorwerpen onder 2, 3 en 4 behoren niet toe aan [verdachte] en dienen te worden bewaard voor de rechthebbende.
Teruggave
Het inbeslaggenomen voorwerp onder 1 kan worden teruggegeven aan [verdachte] . Het bezit daarvan is niet in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bank 1] N.V. vordert een bedrag van € 229.946,62 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering (hoofdelijk) toe te wijzen.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat uit het dossier niet blijkt dat de ondertekenaar van de vordering, [persoon 7] , gemachtigd is om een vordering namens de benadeelde in te dienen. Verder is niet-ontvankelijkheid verzocht omdat geen sprake is van rechtstreekse schade en vanwege een gebrek aan specificaties. Tot slot is verzocht om bij toewijzing van de vordering niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien de benadeelde partij een niet-natuurlijke persoon betreft, dient uit de overgelegde stukken te blijken dat de indiener van het verzoek daartoe door een bevoegd persoon of orgaan van de benadeelde partij is gemachtigd. Op de volmacht, die op het laatste moment is binnengekomen, staat vermeld dat [persoon 7] is gemachtigd door [naam bank 1] B.V., maar niet door de N.V. Dit terwijl de vordering is ingediend door de N.V. Ook blijkt uit de volmacht dat de houder van de volmacht “
deze bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht”. Dat is hier niet gedaan. Hoewel [persoon 7] destijds aangifte namens [naam bank 1] N.V. heeft gedaan, is die aangifte van meer dan vijf jaar geleden. De benadeelde partij is ook niet ter zitting verschenen. Kortom, de rechtbank is van oordeel dat er te veel onduidelijkheid over de volmacht bestaat. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij weegt ook mee dat [naam bank 1] N.V. een grote professionele partij is van wie enige mate van deskundigheid en zorgvuldigheid mag worden verwacht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 48, 49, 51, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van oplichting.
Ten aanzien van feit 4:
medeplichtigheid aan oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Voorwerp 2, zijnde briefpost, vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5831995;
  • Voorwerp 3, zijnde briefpost, vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5831998;
  • Voorwerp 4, zijnde briefpost, vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5831999.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- Voorwerp 1, zijnde 1 computer, vallende onder goednummer PL1300-2019150570-G5831994.
Verklaart
[naam bank 1] N.V.niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal (inclusief bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.ALG.140.
3.GET.023.
4.Aanvullend relaas d.d. 16 april 2024 blz. 45.
5.GET.002.
6.GET.016.
7.GET.017.
8.GET.018.
9.GET.023.
10.ALG.099.
11.AGV.001.
12.ALG.067.
13.GET.016.
14.AGV.001 en ALG.011.
15.ALG.010.
16.ALG.096.
17.ALG.123.
18.ALG.125.
19.GET.018.
20.ALG.093, ALG.094, ALG.095 en ALG.098.
21.VDE.004 en VDE.008.
22.ALG.110.
23.GET.011.
24.GET.024.
25.ALG.096.
26.ALG.126.
27.ALG.003, ALG.021.
28.GET.003, GET.004, GET.005, GET.006, GET.007, GET.008, GET.009 en GET.010.
29.ALG.023 en ALG.124.
30.ALG.012 en ALG.167.
31.GET.012.
32.ALG.105.
33.GET.015.
34.AGV.004 en ALG.104.
35.ALG.146.
36.ALG.096.
37.ALG.143.
38.ALG.141.
39.ALG.142.
40.ALG.046.
41.Verklaring [medeverdachte 4] als getuige ter zitting van 15 november 2024.
42.AGV.006.
43.ALG.131.
44.ALG.096.
45.ALG.138.
46.ALG.149.
47.GET.018.
48.ALG.150
49.GET.018.
50.Verklaring [medeverdachte 5] als getuige ter zitting van 15 november 2024.
51.AGV.003 en ALG.068.
52.ALG.096.
53.ALG.092.
54.ALG.156.
55.GET.017.
56.ALG.157.