ECLI:NL:RBAMS:2025:3308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
81/178153-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van accijnsfraude met waterpijptabak en het niet aanbrengen bij de douane

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van accijnsfraude met waterpijptabak. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte in de periode van 17 juli 2018 tot en met 14 november 2018 een grote hoeveelheid waterpijptabak voorhanden te hebben gehad zonder dat deze in de heffing waren betrokken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Wet op de Accijns en het Douanewetboek van de Unie door de waterpijptabak niet bij de douane aan te brengen met het oogmerk om invoerrechten te ontduiken. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van belastingontduiking en de impact op de maatschappij. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 81/178153-22
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
wonende op het adres [adres] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 24 april 2025. Op 21 mei 2025is het onderzoek gesloten en aansluitend uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Salim, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij samen met een ander of anderen
in de periode van 17 juli 2018 tot en met 14 november 2018 in Helmond in strijd met artikel 5, eerste lid, onder b van de Wet op de Accijns opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten 20.058 kilo waterpijptabak voorhanden heeft gehad, die niet in de heffing waren betrokken;
in de periode van 19 september 2017 tot en met 12 november 2018 in Rotterdam/Eindhoven/Helmond/de Europese Unie in strijd met artikel 139 Douanewetboek van de Unie acht zendingen met waterpijptabak, of in ieder geval 10.680 kilo waterpijptabak van het merk Al Fakher het douanegebied van de Unie binnen heeft gebracht en niet onmiddellijk bij de Douane heeft aangebracht / laten aanbrengen, met het oogmerk om de invoerrechten te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De rechtbank vat het verweer van de raadsman zo op dat hij ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep doet op het legaliteitsbeginsel en in het bijzonder het lex certa beginsel. Op basis van de te ruime bepaling van artikel 5 van de Wet op de Accijns en de uitleg die binnen het Unierecht aan het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ is gegeven, zou volgens de raadsman eenieder die in de buurt van de onveraccijnsde goederen aanwezig is, strafbaar zijn. Deze bepaling is daarom niet geschikt voor strafbaarstelling, zodat het openbaar ministerie niet tot vervolging had kunnen overgaan.
De strafbepaling is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk en concreet. Voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde is naast betrokkenheid bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde goederen, ook het opzet daarop vereist, zodat niet eenieder die feitelijk over deze goederen zou kunnen beschikken strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wet op de Accijns. De rechtbank ziet daarom geen reden om te oordelen dat deze bepaling niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk 9.378 kilo onveraccijnsde waterpijptabak voorhanden heeft gehad. Verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van voorhanden hebben van de overige 10.680 kilo onveraccijnsde waterpijptabak, omdat hij niet bij die zending betrokken is geweest. Hij was op het moment dat de levering plaatsvond op 14 november 2018 namelijk in Duitsland.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Gelet op de aanhef van de tenlastelegging moet worden uitgegaan van de achtste zending die 10.680 kilo waterpijptabak bevatte, zodat in ieder geval vrijspraak moet volgen voor de overige zendingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Aangezien verdachte niet betrokken is bij deze achtste zending, moet hij ook daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman vindt niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
De raadsman stelt dat de getuigenverklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] onbetrouwbaar zijn, omdat de verklaringen die zij bij de FIOD hebben afgelegd, tegenstrijdig zijn met de verklaringen die zij bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. De getuigenverklaringen kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
Daarnaast verwijst de raadsman naar de uitspraak van de Belastingdienst, waarin is geoordeeld dat verdachte de waterpijptabak niet voorhanden heeft gehad. Ook stelt de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het voorhanden hebben van de waterpijptabak.
Tot slot dient de raadsman een voorwaardelijke onderzoekswens in voor het geval de rechtbank niet uitgaat van de echtheid van de overgelegde correspondentie uit Dubai. De raadsman verzoekt dat dan via een rechtshulpverzoek aan de Verenigde Arabische Emiraten nader onderzoek wordt verricht naar het bedrijf [bedrijf 1] in Dubai, zodat de identiteit van haar bestuurders kan worden vastgesteld en de aangewezen vertegenwoordiger of bestuurder als getuige kan worden gehoord.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast. [1]
Op 11 november 2018 is een container voorzien van nummer [nummer 1] gelost in de haven van Rotterdam. Deze container zou volgens de douanepapieren dadels bevatten en was bestemd voor [bedrijf 2] . [2] Dit betreft het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] (
hierna ook: [medeverdachte] ). [3] Naar aanleiding van een melding van een medewerker van [bedrijf 3] dat de container vermoedelijk sigaretten en geen dadels zouden bevatten, [4] heeft de FIOD onderzoek gedaan naar de container. Door het observatieteam is op 14 november 2018 gezien dat een vrachtwagen met de container eerst, zoals gebruikelijk voor de zendingen aan [bedrijf 2] , [5] naar een loods aan de [straatnaam 1] in Helmond, gehuurd door [bedrijf 2] , [6] rijdt en vervolgens doorrijdt naar een loods aan de [straatnaam 2] in Helmond, eveneens gehuurd door [bedrijf 2] , [7] en dat daar wordt gelost. Ook is gezien dat [medeverdachte] achter de vrachtwagen aanrijdt en aanwezig is bij het lossen van deze container in de loods. [8]
De FIOD heeft de loods aan de [straatnaam 2] , waar de container is gelost, doorzocht. Als lading uit de container voorzien van nummer [nummer 1] is 10.680 kilogram waterpijptabak van het merk Al Fakhr in de loods aangetroffen. Daarnaast zijn in de loods bruine dozen op pallets aangetroffen, die leken op de dozen uit de container. In de bruine dozen op pallets zaten twee groene dozen met per groene doos zes dozen waterpijptabak. De dozen stonden per smaak, te weten Two Apples Flavour, Mint Flavour, Grape Flavour, Gum Flavour en Blueberry Flavour, gesorteerd op de pallets. In de dozen op pallets 9.378 kilo waterpijptabak aangetroffen. [9] Deze 9.378 kilo waterpijptabak was niet voorzien van accijnszegels. [10] De in totaal in de loods aan de [straatnaam 2] aangetroffen 20.058 kilo waterpijptabak is bemonsterd en deze monsters zijn door het laboratorium van de douane getest als waterpijptabak. [11]
Getuige [naam 4] , transporteur, heeft verklaard dat er in totaal acht zendingen bij de loodsen aan de [straatnaam 1] of [straatnaam 2] zijn afgeleverd. Als de zending niet naar de loods aan de [straatnaam 1] moest, werd hij op het allerlaatste moment, als de vrachtwagen al bijna ter plaatse was, gebeld dat de zending naar een ander adres moest. [12] Volgens de invoerdocumenten van deze zendingen, die op naam van het bedrijf van [medeverdachte] staan, bevatten al deze zendingen dadels. [13]
De eigenaar van de loods van de [straatnaam 2] , getuige [naam 2] , heeft verklaard dat er bij die loods in totaal vijf containers zijn geleverd. De eerste container is geleverd op 17 juli 2018. Hier waren [medeverdachte] en verdachte (
hierna ook: [verdachte]) bij aanwezig. Hij heeft gezien dat er na het lossen van de eerste container dozen aanwezig waren in de loods, die hij herkent als de dozen op de pallets. Makelaar [naam 3] heeft tegen hem gezegd dat dit waterpijptabak betrof. [14] [naam 3] heeft zelf ook bij de FIOD verklaard dat hij in de avond na het lossen van de container op 17 juli 2018 heeft gezien dat er een bruine doos open stond en dat hij daarin groene dozen zag. Aan de groene doos zag hij dat de inhoud waterpijptabak moest zijn. Hij had eerder waterpijptabak gezien en herkende dit. Er stond ook "flavour" op die groene doos. Voorafgaand aan het tekenen van de huurovereenkomst had [naam 3] daarover contact met [verdachte] . De compagnon van [verdachte] zou de huurovereenkomst tekenen. [15]
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] als opdrachtgever aanwezig was bij het lossen van de zending op 14 november 2018. [medeverdachte] en ene [naam 5] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) waren hier ook bij aanwezig. [naam 1] weet dat er bij de voorlaatste lading waterpijptabak in de container zat. Dat weet hij, omdat er een bruine doos openscheurde en [medeverdachte] aan hem vertelde dat het waterpijptabak was en dat er verschillende smaken in zaten. [16]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij het invoeren van de containers en het transport via [bedrijf 4] regelde. Ook heeft hij verklaard dat hij de huurder en enige gebruiker van de loodsen aan de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] in Helmond was en dat alles wat in de loodsen staat van hem is. Hij betaalde de huur contant. Verder heeft hij verklaard dat hij bij het afleveren van de zendingen aanwezig was. [17] Tegen [naam 4] van [bedrijf 4] heeft [medeverdachte] , toen de vrachtwagen al bij de [straatnaam 1] stond, gezegd dat de laatste zending afgeleverd moest worden op de [straatnaam 1] en niet op de [straatnaam 2] . [18]
[verdachte] heeft verklaard dat hij gemiddeld twee à drie keer per week in de loods aan de [straatnaam 2] aanwezig was om klanten te helpen die iets kwamen afhalen. Als er een grote bestelling was dan deden hij en [medeverdachte] deze werkzaamheden samen. Ook heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte] heeft geholpen met het opzetten van de handel (in dadels) door hem te ondersteunen bij de invoer, de huur van de loods en het in contact brengen met zijn connecties. [19] Op de zitting heeft hij aanvullend verklaard dat hij bij het lossen van een aantal zendingen, waaronder de voorlaatste zending, aanwezig is geweest. [20]
Bij de aanhouding van [medeverdachte] zijn twee telefoons in beslag genomen. Uit onderzoek naar één van deze telefoons, te weten een Iphone 7, komt naar voren dat [medeverdachte] op 11 januari 2018 om 18:09 uur het volgende bericht heeft ontvangen van telefoonnummer dat eindigt op * [deel telefoonnummer] en als [naam 6] , een naam die [verdachte] volgens eigen zeggen (internationaal) vaker gebruikt, [21] in zijn telefoon staat opgeslagen:

1-two apple
2-grape3-mint
4- blueberry
5- fresh mist
6-water melon
7-mojito.
Daarna ontvangt hij één minuut later het bericht: ‘
Mix € 40,-’. [22]
De door het telefoonnummer van [bedrijf 5] , het bedrijf van [verdachte] , gebruikte cell-id’s komen overeen met de door het telefoonnummer dat eindigt op * [deel telefoonnummer] (de verzender van bovenstaand bericht) gebruikte cell-id’s. Beide telefoonnummers maakten daarbij in de gevorderde periodes gebruik van de cell-id’s die zijn gelegen in de omgeving van het woon- en werkadres van [verdachte] . Vanuit het telefoonnummer dat eindigt op * [deel telefoonnummer] vindt geen belverkeer meer plaats na de aanhouding van [verdachte] op 15 november 2018, terwijl dat daarvoor nog wel het geval was. [23]
Verder is tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] een handgeschreven A4’tje met aantekeningen aangetroffen, te weten:

Appel 21 x 12 = 252
Mint 21 x 12 = 252
Appelmint 8 x 12 = 96
Kauwgum 2 x 12 = 24
624 kg
€ 39,00’
en:

Appel 342 (28 x 2 + 1) => 4
Mint (35 x 12) => 420
Appelmint (15 x 12) => 180
Druifmint (18 + 1) => 18
Peach (1) => 12
Vanilla (1) => 12
Blueberry => 18
1002 kg
€ 39,80 €29,000
30 fresh
30 gnm’. [24]
Daarnaast is in de woning van [verdachte] een iMac in beslag genomen, die in gebruik was bij [verdachte] . Hierop is een schermafbeelding van een tekst met een chatgesprek met ene ‘ [naam 7] ’. In deze chat staat onder meer dat ze weer tabak besteld hebben, dat ze failliet zijn als dit gejat wordt en dat ze snel moeten verkopen en dan stoppen met tabak. Deze foto is aangemaakt op 12 maart 2014. Ook is er een foto aangetroffen van een website waarop informatie staat over de invoerrechten van tabak uit Indonesië of India. Deze foto is op 22 januari 2016 aangemaakt. [25]
Bewijsoverweging feit 1
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns is allereerst vereist dat de verdachte de onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad. De Wet op de accijns is een implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG, zodat het begrip voorhanden hebben conform die richtlijn moet worden uitgelegd. [26] Uit de wetsgeschiedenis bij de implementatie van de richtlijn volgt dat voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen niet vereist is dat de betrokkene feitelijke beschikkingsmacht heeft over die goederen. Voldoende is dat de verdachte betrokken is bij het voorhanden hebben ervan. [27] Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 97 van de Wet op de accijns, zoals ten laste gelegd, is vereist dat sprake is van opzet op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde goederen. De rechtbank is van oordeel dat het strafrechtelijk verwijtbare opzettelijk voorhanden hebben op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen.
Dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] deels anders hebben verklaard toen zij vier jaar later bij de rechter-commissaris zijn gehoord, doet aan de betrouwbaarheid van de eerdere bij de FIOD afgelegde verklaringen niets af. Die verklaringen bij de FIOD zijn immers afgelegd kort nadat de loods is doorzocht en komen overeen met de overige bevindingen uit het dossier, namelijk dat een grote hoeveelheid waterpijptabak in de loods is aangetroffen. Bovendien komt de verklaring die [naam 3] bij de FIOD heeft afgelegd overeen met een foto die hij heeft bijgevoegd bij zijn inspectierapport. Daarop is te zien dat er een geopende doos in de loods staat, hetgeen overeenkomt met zijn verklaring die hij bij de FIOD heeft afgelegd. De rechtbank gaat daarom niet mee in het verweer van de raadsman en gebruikt de genoemde verklaringen voor het bewijs.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] [medeverdachte] in contact bracht met zijn connecties, waarna zij samen de loods aan de [straatnaam 2] hebben geregeld. [medeverdachte] en [verdachte] waren de enige gebruikers van deze loods. [medeverdachte] regelde daarbij (via [bedrijf 4] ) de invoer van de containers (met waterpijptabak) en het transport van de zendingen naar de loodsen. Ten aanzien van de laatste zending voorzien van nummer [nummer 1] , die de 10.680 kilo waterpijptabak bevatte, instrueerde [medeverdachte] op het allerlaatste moment dat de vrachtwagen niet naar de loods aan de [straatnaam 1] , maar naar de loods aan de [straatnaam 2] moest rijden. Dat is de loods waar ook de voorlaatste zending met waterpijptabak was gelost. [verdachte] was ook vaak bij de loods aan de [straatnaam 2] aanwezig, ofwel bij het lossen, ofwel nadien. Hij was degene die klanten moest helpen bij het afhalen van bestellingen. Dat de zendingen waterpijptabak zijn binnengebracht onder de dekmantel van dadels staat voor de rechtbank eveneens vast op grond van de douanepapieren op naam van [medeverdachte] . De rechtbank beschouwt bovengenoemd handelen als een georganiseerd plan van beide verdachten, waarbij [medeverdachte] en [verdachte] systematisch de logistiek, opslag en het afhalen van de waterpijptabak coördineerden en zodoende ook invloed moeten hebben gehad op de indeling van de pallets met dozen.
In dit verband is ook relevant dat de aangetroffen verschillende smaken waterpijptabak overeenkomen met de inhoud van het bericht dat ‘ [naam 6] ’ (telefoonnummer dat eindigt op * [deel telefoonnummer] ) naar [medeverdachte] heeft gestuurd en de inhoud van de in de woning van [verdachte] aangetroffen handgeschreven aantekeningen.
De rechtbank stelt daarbij op grond van het de eigen verklaring van [verdachte] dat hij zichzelf weleens ‘ [naam 6] ’ noemt, de gebruikte cell-ID’s en het belverkeer vast dat [verdachte] ‘ [naam 6] ’ is en dat hij voornoemd bericht naar [medeverdachte] heeft gestuurd.
Gelet op de overeenkomsten tussen de gesorteerde smaken die in de loods zijn aangetroffen en de inhoud van de berichten en de handgeschreven aantekeningen, is de rechtbank van oordeel dat deze ook over waterpijptabak gaan en dat daarbij de prijs, het aantal kilo’s en de voorraad staan beschreven. Kennelijk hield [verdachte] administratie bij over de verschillende soorten en het aantal kilo’s aan smaken van waterpijptabak.
Het scenario van de raadsman dat de handgeschreven aantekeningen over het opzetten van een handel in geurpasta’s, geurkaarsen dan wel andere geurproducten zou gaan, vindt geen steun in het dossier en is ook niet op een andere wijze door verdachte en of zijn raadsman aannemelijk gemaakt. Het verweer wordt daarom verworpen.
De op de iMac van [verdachte] aangetroffen foto’s die betrekking hebben op de handel in en invoerrechten over waterpijptabak, duiden naar het oordeel van de rechtbank op een bewust plan om de accijns te ontduiken.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte] willens en wetens onder de dekmantel van dadelhandel opzettelijk 20.058 kilo onveraccijnsde waterpijptabak voorhanden hebben gehad. Dat [verdachte] niet fysiek aanwezig was bij het lossen van de zending met 10.680 kilo waterpijptabak, doet aan het voorgaande niets af. Feitelijke beschikkingsmacht is immers niet vereist. Bovendien merkt de rechtbank de handelwijze van [medeverdachte] en [verdachte] en hun onderlinge rollen aan als die van medeplegers, omdat zij nauw en bewust hebben samengewerkt bij de uitvoering van de handel en het opslaan van de waterpijptabak.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank merkt vooraf op dat de officier van justitie op de zitting heeft toegelicht dat de tenlastelegging zo moet worden gelezen dat moet worden uitgegaan van de laatste zending afkomstig uit de container voorzien van nummer [nummer 1] . Nu de officier van justitie zijn eigen tenlastelegging zodanig uitlegt, zal de rechtbank zich slechts buigen over deze laatste zending zoals omschreven in het laatste gedachtestreepje van de tenlastelegging. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van de zendingen die in de overige gedachtestreepjes staan beschreven.
Gelet op de conclusie zoals weergegeven onder de bewijsoverweging van feit 1, is de rechtbank ook van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] het onder 2 tenlastegelegde ten aanzien van de laatste zending in vereniging hebben gepleegd. Doordat op het invoerdocument van de zending voorzien van nummer [nummer 1] is aangegeven dat het om dadels gaat, is nagelaten de daadwerkelijke inhoud, te weten waterpijptabak, bij de douane aan te brengen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de dadelhandel als dekmantel is opgezet met tot doel om invoerrechten die over de waterpijptabak bij het invoeren ervan verschuldigd zijn, te ontduiken. Ook hier merkt de rechtbank [medeverdachte] en [verdachte] aan als medeplegers. Zij verwijst hiervoor naar de bewijsoverweging van feit 1.
Voorwaardelijk verzoek onderzoek entiteit en horen getuige
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek om onderzoek te doen naar de identiteit van de onderneming [bedrijf 1] in Dubai en het horen van de bestuurder(s) van die onderneming af. Hetgeen uit dit verzochte onderzoek zou kunnen blijken, doet niet af aan de bewijsmiddelen die de rechtbank aan de bewezenverklaring ten grondslag legt. In het kader van de artikelen 348 en 350 te nemen beslissingen is het daarom niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de onderneming en het horen van de voorgestelde nog te bepalen getuige.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 29 oktober 2018 tot en met 14 november 2018 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1, onder b, van de Wet op de Accijns, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder f van de genoemde wet, te weten in totaal 20.058 kilo waterpijptabak voorhanden hebben gehad welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
2.
in de periode van 19 september 2017 tot en met 12 november 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander goederen, te weten 10.680 kilo waterpijptabak van het merk Al Fakher, het douanegebied van de Unie heeft binnengebracht in strijd met artikel 139 van het Douanewetboek van de Unie, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader die goederen, die in het douanegebied van de Unie zijn binnengekomen, te weten de zending van 10.910 (netto) kilo deels bestaande uit waterpijptabak met ED-nummer [nummer 3] en met als leverdatum 12 november 2018 (DOC-025 t/m DOC-025G), niet onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader het feit hebben begaan met het oogmerk de rechten die bij invoer van die goederen zijn verschuldigd te ontduiken.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld, niet heeft geprofiteerd van de gedragingen, de strafbare feiten in een korte periode zijn gepleegd en verdachte zijn leven op orde heeft. Daarnaast zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf disproportionele gevolgen hebben voor de gezinssituatie en het werk van verdachte. Verder heeft verdachte ook kosten gemaakt in de fiscale procedure en is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Dit alles pleit voor het opleggen van een voorwaardelijke sanctie.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben zich samen in vereniging schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde waterpijptabak en het niet bij de inspecteur aanbrengen van waterpijptabak met het oogmerk om invoerrechten te ontduiken. [medeverdachte] regelde hierbij de invoer van de waterpijptabak onder het mom van dadels en was aanwezig bij het lossen van de zendingen. [verdachte] regelde de loodsen voor het opslaan van de waterpijptabak en was regelmatig in de loodsen aanwezig nadat de zendingen in de loodsen waren afgeleverd. Beiden onderhielden ook contact met elkaar over de verschillende smaken waterpijptabak en de verkoopprijs.
Verdachten hebben met deze handel een groot bedrag van € 2.139.185,70 aan accijns ontdoken. De schatkist van de Staat der Nederlanden is daardoor ernstig benadeeld. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabak concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Verder wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van rookwaren, zoals waterpijptabak, te ontmoedigen en de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Verdachten hebben zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de straf gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is gelet op de aard en omvang van de gepleegde feiten van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer vijf jaren zal echter worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Op basis van de rollen die verdachten bij de handel hebben gespeeld en die de rechtbank als inwisselbaar beschouwd, ziet zij geen aanleiding om onderscheid te maken in de strafoplegging tussen [verdachte] en [medeverdachte] .
Aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest. Om zowel aan verdachte als aan de maatschappij duidelijk te maken dat belastingontduiking in de vorm van een handel als deze onacceptabel is én dit ook in de toekomst te laten doorklinken, wordt daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren aan verdachte opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte is € 2.260,- in beslag genomen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat dit geldbedrag in verband staat met het bewezenverklaarde, zodat dit geldbedrag aan verdachte wordt teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en artikel 10:1 van de Algemene Douanewet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
-
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5, eerste lid, onder B van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
-
medeplegen van binnengebrachte goederen in strijd met artikel 139, eerste of tweede lid van het Douanewetboek van de Unie niet bij de inspecteur aanbrengen, begaan met het oogmerk de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd, te ontduiken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden).
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
- Nr. 1: € 2.260,- (ibg datum 14-11-2018).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.C. Roodenburg en G. Brokkelkamp, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 mei 2025.
Bijlage
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van ambtshandeling vordering [bedrijf 4] , p. 241, onder het kopje ‘Zending 8’ en p. 242, eerste alinea.
3.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel, p. 672.
4.Een geschrift, te weten een e-mail van [bedrijf 3] , p. 670-671.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 61-63.
6.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst kantoorruimte, p. 701-711.
7.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst kantoorruimte, p. 684-692.
8.Proces-verbaal van observatie 14 november 2018, p. 567.
9.Proces-verbaal van ambtshandeling opslagruimte [straatnaam 2] [nummer 2] te Helmond, p. 186, laatste alinea, p. 187, eerste alinea en p. 188, eerste alinea.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 197, laatste alinea.
11.Geschriften, te weten rapporten van Douane Laboratorium, opgemaakt door Mw. Ing. [naam 8] , p. 814-822.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 62 en p. 87, eerste alinea.
13.Proces-verbaal van ambtshandeling vordering [bedrijf 4] , p. 241, onder het kopje ‘Zending 8’ en p. 242-243.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 71 en p. 72, tweede alinea.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 66 eerste alinea en p. 77, derde alinea.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 66, eerste alinea en tweede alinea.
17.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 111, vierde en zevende alinea en p. 114, tweede, derde en vijfde alinea.
18.Proces-verbaal van tweede verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 123-124.
19.Proces-verbaal van tweede verhoor verdachte [verdachte] , p. 152, laatste alinea, p. 155, eerste en vijfde alinea.
20.Verklaring van verdachte [verdachte] zoals op de zitting van 24 april 2025 afgelegd.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 156 eerste alinea.
22.Proces-verbaal van ambtshandeling Onderzoek iPhone 7, p. 205, onder het kopje ‘CIOT aanvraag 31629407851’.
23.Proces-verbaal van ambtshandeling Onderzoek gebruiker telefoonnummer * [deel telefoonnummer] , p. 263, 264, onder het kopje ‘Verhoor [verdachte] ’, p. 265, vanaf ‘BOB-025-02’, p. 266 eerste tot en met vijfde alinea en zevende alinea.
24.Proces-verbaal van ambtshandeling Onderzoek administratie, p. 210, p. 211 vanaf de derde alinea en p. 212 eerste alinea.
25.Proces-verbaal van ambtshandeling Onderzoek iMac, p. 236.
26.HvJ EU 10 juni 2021, WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473.