3.4.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[bedrijf 1] en haar leidinggevenden
[bedrijf 1] is op 7 mei 2014 opgericht. Het betreft een Private Limited Company met een statutaire zetel in [plaats 1] in het Verenigd Koninkrijk en met een bezoekadres in Amsterdam. De activiteiten van [bedrijf 1] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, het beheer van onroerend goed en de verhuur van overige woonruimte. Uit de gegevens van Companies House blijkt dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] uit 1 aandeel bestaat en dat [medeverdachte 4] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder is. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 20 augustus 2015 was [medeverdachte 1] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Vanaf 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 was hij de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd om te tekenen. Van 10 augustus 2016 tot 30 oktober 2017 had [medeverdachte 1] meer dan 25%, maar minder dan 50% van de 'ownership of voting rights'. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 10 augustus 2015 was [medeverdachte 2] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Van 10 augustus 2015 tot 20 augustus 2015 was hij zelfstandig bevoegd om te tekenen. Met ingang van 30oktober 2017 is [medeverdachte 2] de enige bestuurder van [bedrijf 1] . Vanaf 30 oktober 2017 heeft [medeverdachte 2] 75% of meer van de 'ownership of voting rights'.[naam 1] , met als directeur [naam 2] (hierna: [naam 2] ) treedt op als ‘secretary’ van [bedrijf 1] .[bedrijf 1] is per 18 juli 2023 ontbonden.
Getuigen hebben het volgende verklaard over [bedrijf 1] en haar leidinggevenden. [persoon 1] – stagiair bij [bedrijf 1] sinds mei 2019 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] , dat [medeverdachte 2] vaak bezichtigingen en administratief werk doet en dat [medeverdachte 1] veel bezichtigingen doet.[persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) – eigenaar van [bedrijf 2] – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen hem heeft gezegd dat hij de eigenaar is van [bedrijf 1] en dat [medeverdachte 1] klanten bij hem heeft aangebracht.[persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] tot eind 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn contactpersoon was en de administratie regelde, dat hij de indruk had dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol bij [bedrijf 1] speelde en dat [medeverdachte 1] zich bezighield met het verhuren van onroerend goed.[persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] vanaf 1 november 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn contactpersonen zijn bij [bedrijf 1] , dat de meeste contacten aanvankelijk via [medeverdachte 1] verliepen en daarna, vanaf medio 2017, via [medeverdachte 2] . [persoon 4] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] de salarisbetalingen aan medewerkers overmaakte en dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen heeft opgemaakt.[naam 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] sinds de oprichting van [bedrijf 1] op 7 mei 2014 zijn opdrachtgever en contactpersoon is en dat [medeverdachte 2] sinds 30 oktober 2017 volledige zeggenschap over [bedrijf 1] heeft.
[hypotheekverstrekker] B.V.
Op 13 juli 2020 heeft [persoon 5] namens [hypotheekverstrekker] B.V. (hierna: [hypotheekverstrekker] ) aangifte gedaan. In de aangifte staat vermeld dat [verdachte] op 26 juli 2016 via de website van [bedrijf 3] een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 180.540,- heeft aangevraagd, ter financiering van de aankoop van een woning op de [adres] . Bij de aanvraag is een inkomen opgegeven bij [bedrijf 1] van € 39.300,- per jaar, met daarbij een bedrag van € 3.144,- aan vakantiegeld. Hierbij zijn een salarisstrook van juni 2016, waarop een brutoloon van € 3.275,- en een nettoloon van € 2.357,09 staat aangegeven, een arbeidsovereenkomst die op 31 mei 2016 is ondertekend door werkgever [bedrijf 1] en op 3 juni 2016 door werknemer [verdachte] en een werkgeversverklaring van 11 juli 2016 die is ondertekend door [medeverdachte 1] namens werkgever [bedrijf 1] , aangeleverd. Op de werkgeversverklaring is aangegeven dat [verdachte] per 1 juni 2016 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, dat zij bij [bedrijf 1] werkt als huisvestingadviseur, dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er geen voornemen zou zijn om het dienstverband binnenkort te beëindigen. [hypotheekverstrekker] heeft aangegeven dat als bij de aanvraag kenbaar zou zijn gemaakt dat de loonbetaling in juli 2016 was gestopt de hypothecaire geldlening op 14 oktober 2016 niet zou zijn verstrekt.
[naam bank 1] N.V.Op 14 oktober 2016 is via bemiddeling van [bedrijf 4] een kredietaanvraag voor een bedrag van € 10.000,- voor een doorlopend krediet bij [naam bank 1] N.V. (hierna: [naam bank 1] ) op naam van [verdachte] binnengekomen. [naam bank 1] ontving op 19 augustus (de rechtbank begrijpt: oktober) 2016 een kopie van een salarisspecificatie over de periode september 2016, waarop staat vermeld dat [verdachte] sinds 1 juni 2016 in dienst is bij [bedrijf 1] en dat er een netto salaris van € 2.357,09 is overgemaakt naar haar rekeningnummer, en een gedeelte van een digitaal overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] waarop op 28 september 2016 de bijschrijving van het salaris van september zichtbaar is. Verificatie bij de afdeling Veiligheidszaken van de [naam bank 2] heeft uitgewezen dat het rekeningnummer op naam staat van [verdachte] , maar dat de bijschrijving van het salaris op 28 september 2016 van [bedrijf 1] daarop niet voorkomt. Uit onderzoek naar de bankafschriften blijkt dat er maar twee overschrijvingen van [bedrijf 1] naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] zijn geweest, te weten het loon van juni en juli 2016. Indien bij [naam bank 1] bekend was geweest dat de overgelegde stukken vervalst waren, was er geen goedkeuring gegeven voor het krediet van € 10.000,-. Het krediet van € 10.000,- is niet uitbetaald.
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Het e-mailverkeer, dat op de bij het kantoor van [bedrijf 1] aangetroffen laptops en computers is aangetroffen, is geanalyseerd.. Van [verdachte] zijn geen individuele e-mailadressen van [bedrijf 1] aangetroffen en zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn er e-mails aangetroffen met betrekking tot haar loonstrook, haar contract en de werkgeversverklaring die door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zijn behandeld.Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring voor [verdachte] aangetroffen. Op 4 juni 2016 stuurt [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) een bericht naar [persoon 3] ( [mailadres 2] ) met het verzoek om een arbeidscontract voor een nieuwe medewerker op te maken. Als bijlage stuurt hij een kopie van het identiteitsbewijs en een kopie van de bankpas van [verdachte] mee. Op 8 juni 2016 stuurt [persoon 3] een opgemaakt arbeidscontract op. Op 18 juni 2016 antwoordt [medeverdachte 1] op dit bericht van [persoon 3] en stuurt als bijlage een ondertekend arbeidscontract van [verdachte] mee.
Op 11 juli 2016 stuurt [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) een e-mail aan [persoon 3] met het verzoek om een werkgeversverklaring voor [verdachte] op te maken. Diezelfde dag stuurt [persoon 3] ( [mailadres 2] ) een e-mail terug aan [medeverdachte 1] waarbij de werkgeversverklaring is gevoegd. Uit deze werkgeversverklaring kan worden opgemaakt dat [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft zonder proeftijd. Tevens staat aangevinkt dat [bedrijf 1] niet voornemens is om het dienstverband binnenkort te beëindigen en dat [verdachte] in dienst is getreden per 1 juni 2016 en een bruto jaarinkomen heeft van € 39.300,-, met daarbij een vakantietoeslag van € 3.144,-. De werkgeversverklaring is op 11 juli 2016 ondertekend door [medeverdachte 1] . Diezelfde dag stuurt [medeverdachte 1] ook een verzoek naar twee partijen – [mailadres 3] en [mailadres 4] – met het verzoek te berekenen hoeveel [verdachte] kan lenen bij een bank voor het kopen van een huis. Als bijlage bij deze e-mail stuurt [medeverdachte 1] onder meer een werkgeversverklaring, loonstrook en de arbeidsovereenkomst van [verdachte] .[persoon 3] heeft als getuige verklaard dat hij de arbeidsovereenkomst voor [verdachte] heeft opgemaakt en dat [medeverdachte 1] hem daarvoor de gegevens heeft opgegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij de werkgeversverklaring op verzoek van [bedrijf 1] heeft opgesteld.
In de data van de inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop is ook e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 2] en [persoon 3] aangetroffen over de loonstroken van [verdachte] . Op 22 juni 2016 ontving [medeverdachte 2] ( [mailadres 5] ) een e-mail van [persoon 3] ( [mailadres 6] ) waarbij als bijlage de loonstrook van [verdachte] van juni 2016 is gevoegd. Op 27 juli 2016 ontving [medeverdachte 2] een e-mail van [persoon 3] met de gewijzigde loonstrook van juni 2016 van [verdachte] . Deze loonstrook is gelijk aan de eerder door [persoon 3] gestuurde loonstrook, alleen is het rekeningnummer waarop het salaris gestort moet worden veranderd naar een [naam bank 2] Bankrekening ( [rekeningnummer] ). Naar deze [naam bank 2] Bankrekening werd het salaris ook daadwerkelijk overgemaakt.
Verder is onderzoek gedaan naar gegevens over de loonstrook van september 2016. In de data van de inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop is het volgende aangetroffen. Op 17 oktober 2016 stuurt [medeverdachte 2] ( [mailadres 5] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) met twee bijlagen die overzichten van transacties bevatten over de periode van 1 juni 2016 tot en met 30 september 2016 en van 1 augustus 2016 tot en met 30 september 2016. Op deze overzichten is geen bijschrijving van [bedrijf 1] , van € 2.357,09 op 28 september 2016, op de rekening van [verdachte] te zien. Volgens de gegevens van de Belastingdienst heeft [verdachte] alleen voor de maanden juni en juli 2016 loon ontvangen van [bedrijf 1] .
3.4.2bewijsoverwegingen
Feit 1 (opmaken en gebruikmaken valse geschriften) en 2 (oplichting [hypotheekverstrekker] )
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat op geen enkele wijze is gebleken dat [verdachte] daadwerkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dan ook dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] , de werkgeversverklaring d.d. 11 juli 2016 en de loonstrook over juni 2016 niet zijn gebaseerd op enig daadwerkelijk dienstverband of verrichte werkzaamheden en daarmee in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [medeverdachte 1] aan [persoon 4] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring voor [verdachte] op te stellen, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het arbeidscontract hebben ondertekend en dat de loonstrook aan [medeverdachte 2] is verzonden. Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en deze persoon daarmee een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening. Uit het voorgaande blijkt dat de documenten ook daadwerkelijk zijn gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. De valse stukken zijn namelijk aan een dochteronderneming van [hypotheekverstrekker] overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening van [hypotheekverstrekker] voor de aankoop van de woning aan de [adres] . De bank is op basis van deze stukken ook overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 180.540,- aan [verdachte] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] , samen met anderen, opzettelijk valse stukken heeft opgemaakt en opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse stukken (feit 1) en [hypotheekverstrekker] heeft opgelicht (feit 2).
Feit 3 (gebruik maken valse stukken) en 4 (poging tot oplichting van [naam bank 1] )
Bovenstaande vaststellingen leiden ook tot de conclusie dat aan de loonstrook van september geen daadwerkelijk dienstverband of verrichte werkzaamheden ten grondslag liggen. Verder blijkt uit de feiten en omstandigheden dat het rekeningafschrift vervalst is, omdat uit het echte bankafschrift blijkt dat de bijschrijving van het salaris over september 2016 niet heeft plaatsgevonden. Uit de stukken blijkt ook dat [verdachte] deze stukken heeft gebruikt om een krediet te kunnen verkrijgen bij [naam bank 1] , maar dat [naam bank 1] niet tot uitkering van het krediet is overgegaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en vervalste stukken (feit 3) en geprobeerd heeft [naam bank 1] op te lichten (feit 4).