ECLI:NL:RBAMS:2025:330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
13/084075-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en oplichting door gebruik van valse geschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij hypotheekfraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opmaken en gebruiken van valse geschriften, waaronder een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring, om een hypothecaire lening van € 180.540 te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten valse documenten hebben ingediend bij de hypotheekverstrekker, waardoor deze werd misleid en de lening werd verstrekt. De verdachte heeft ook geprobeerd een krediet van € 10.000 te verkrijgen bij een andere bank door gebruik te maken van vervalste documenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, werd een lagere straf opgelegd dan geëist door de officier van justitie. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 160 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-084075-22
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 en 18 november 2024. Verdachte (hierna: [verdachte] ) was aanwezig op 15 november 2024. Op 16 januari 2025 is het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A. Kerkhoff en A.M. Lobregt (hierna: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en haar raadsman mr. J.G.D. Rutten naar voren hebben gebracht.
Op de zitting zijn de zaken van [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] (13-086029-22), [medeverdachte 2] (13-084168-22 ), [medeverdachte 3] (13-042994-22), [medeverdachte 4] (13-085328-22), [medeverdachte 5] (13-084228-22) en [medeverdachte 6] (13-085313-22) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle zaken tegelijk uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.het samen met anderen valselijk opmaken/vervalsen van een salarisspecificatie (van juni 2016) op naam van [verdachte] en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en/of een werkgeversverklaring voor [verdachte] in de periode 31 mei 2016 t/m 31 augustus 2016 te Almere/Amsterdam
en/of
het samen met anderen gebruik maken van vervalste geschriften door voornoemde geschriften over te leggen bij het offreren en/of aangaan van een hypothecaire lening bij [hypotheekverstrekker] , bestemd voor de aankoop van een woning/pand [adres] in de periode 31 mei 2016 t/m 5 november 2019;
2.het samen met anderen oplichten van een hypotheekverstrekker, [hypotheekverstrekker] , door [hypotheekverstrekker] te bewegen tot afgifte van een hypothecaire lening van (ongeveer) € 180.540 en/of tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening aan [verdachte] in de periode 26 juli 2016 t/m 5 november 2019 te Almere/Amsterdam;
3.het opzettelijk gebruik gemaakt van een vals/vervalst geschrift, een digitaal overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] met daarop aangegeven dat er op 28 september 2016 een bedrag van € 2.357,09 was bijgeschreven en/of een salarisspecificatie van [bedrijf 1] met betrekking tot het loon van september 2016, door dat geschrift over te leggen bij het offreren en/of aangaan van een doorlopende kredietaanvraag bij [naam bank 1] N.V. (ter waarde van € 10.000,-) op 14 oktober 2016 te Almere/Amstelveen;
4.poging tot oplichting van een hypotheekverstrekker, [naam bank 1] N.V., door [naam bank 1] N.V. te bewegen tot afgifte van een krediet/lening van (ongeveer) € 10.000,- en/of tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een krediet/lening aan [verdachte] op 14 oktober 2016 te Almere/Amstelveen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 januari 2019 werd door de Belastingdienst in het samenwerkingsverband Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (hierna: RIEC) een signaal ingebracht dat op 4 december 2018 twee Roemeense dames ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) een pand (hierna: de woonboerderij) in [plaats 2] kochten voor een bedrag van € 815.000,-, terwijl zij net in Nederland kwamen wonen. [medeverdachte 4] is de moeder van [medeverdachte 1] . Bij de Belastingdienst is bekend dat [medeverdachte 1] eerder in verband werd gebracht met mensenhandel en het exploiteren van prostitutiebedrijven. Verder is bekend dat hij via het bedrijf [bedrijf 1] Ltd. (hierna: [bedrijf 1] ) bemiddelt bij het huren, verhuren en verkopen van woningen. Op 8 juni 2019 is de wijkagent langs geweest bij de woonboerderij in [plaats 2] . Uit het gesprek tussen de wijkagent en de bewoners bleek dat de woonboerderij eigendom is van twee personen, waarvan er één [voornaam medeverdachte 2] heet, de andere naam is niet bekend. Uit het gesprek bleek verder dat de woonboerderij de woonboerderij bewoond werd door zestien personen, overwegend afkomstig uit Slowakije. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] leken op dat moment niet woonachtig te zijn op dit adres. Verder zag de wijkagent op het erf een vrachtauto geparkeerd staan, waarvan het kenteken op naam stond van [bedrijf 1] . Op 5 november 2019 zijn meerdere verdachten aangehouden en hebben op diverse locaties doorzoekingen plaatsgevonden.
Uit nader onderzoek is het vermoeden ontstaan dat meerdere personen – [medeverdachte 3] (zaaksdossier (ZD) 1), [medeverdachte 5] (ZD 3), [medeverdachte 6] (ZD 4) en [verdachte] (ZD 5) – slechts kortstondig in dienst zijn geweest bij [bedrijf 1] zonder er daadwerkelijk te hebben gewerkt, tijdens dit dienstverband een hypotheek hebben aangevraagd voor de aankoop van een woonboerderij of woning en dat zij uit dienst zijn gegaan of hun laatste salarisbetaling ontvingen voordat de levering van de woning plaatsvond. Verder wordt vermoed dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] en dat zij aan deze constructie(s) feitelijke leiding hebben gegeven en/of eraan hebben meegewerkt.
De rechtbank buigt zich over de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] zich – samen met anderen – schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en (poging tot) oplichting in ZD 5.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[bedrijf 1] en haar leidinggevenden
[bedrijf 1] is op 7 mei 2014 opgericht. Het betreft een Private Limited Company met een statutaire zetel in [plaats 1] in het Verenigd Koninkrijk en met een bezoekadres in Amsterdam. De activiteiten van [bedrijf 1] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, het beheer van onroerend goed en de verhuur van overige woonruimte. Uit de gegevens van Companies House blijkt dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] uit 1 aandeel bestaat en dat [medeverdachte 4] sinds 10 augustus 2015 enig aandeelhouder is. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 20 augustus 2015 was [medeverdachte 1] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Vanaf 20 augustus 2015 tot 30 oktober 2017 was hij de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd om te tekenen. Van 10 augustus 2016 tot 30 oktober 2017 had [medeverdachte 1] meer dan 25%, maar minder dan 50% van de 'ownership of voting rights'. Vanaf de oprichting (7 mei 2014) tot 10 augustus 2015 was [medeverdachte 2] bedrijfsleider en had hij een volledige volmacht om namens de onderneming te tekenen. Van 10 augustus 2015 tot 20 augustus 2015 was hij zelfstandig bevoegd om te tekenen. Met ingang van 30oktober 2017 is [medeverdachte 2] de enige bestuurder van [bedrijf 1] . Vanaf 30 oktober 2017 heeft [medeverdachte 2] 75% of meer van de 'ownership of voting rights'. [2] [naam 1] , met als directeur [naam 2] (hierna: [naam 2] ) treedt op als ‘secretary’ van [bedrijf 1] . [3] [bedrijf 1] is per 18 juli 2023 ontbonden. [4]
Getuigen hebben het volgende verklaard over [bedrijf 1] en haar leidinggevenden. [persoon 1] – stagiair bij [bedrijf 1] sinds mei 2019 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de leidinggevenden zijn bij [bedrijf 1] , dat [medeverdachte 2] vaak bezichtigingen en administratief werk doet en dat [medeverdachte 1] veel bezichtigingen doet. [5] [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) – eigenaar van [bedrijf 2] – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen hem heeft gezegd dat hij de eigenaar is van [bedrijf 1] en dat [medeverdachte 1] klanten bij hem heeft aangebracht. [6] [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] tot eind 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn contactpersoon was en de administratie regelde, dat hij de indruk had dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol bij [bedrijf 1] speelde en dat [medeverdachte 1] zich bezighield met het verhuren van onroerend goed. [7] [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) – boekhouder bij [bedrijf 1] vanaf 1 november 2016 – heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn contactpersonen zijn bij [bedrijf 1] , dat de meeste contacten aanvankelijk via [medeverdachte 1] verliepen en daarna, vanaf medio 2017, via [medeverdachte 2] . [persoon 4] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] de salarisbetalingen aan medewerkers overmaakte en dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen heeft opgemaakt. [8] [naam 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] sinds de oprichting van [bedrijf 1] op 7 mei 2014 zijn opdrachtgever en contactpersoon is en dat [medeverdachte 2] sinds 30 oktober 2017 volledige zeggenschap over [bedrijf 1] heeft. [9]
ZD 5 – Woning [adres]
[hypotheekverstrekker] B.V.
Op 13 juli 2020 heeft [persoon 5] namens [hypotheekverstrekker] B.V. (hierna: [hypotheekverstrekker] ) aangifte gedaan. In de aangifte staat vermeld dat [verdachte] op 26 juli 2016 via de website van [bedrijf 3] een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 180.540,- heeft aangevraagd, ter financiering van de aankoop van een woning op de [adres] . Bij de aanvraag is een inkomen opgegeven bij [bedrijf 1] van € 39.300,- per jaar, met daarbij een bedrag van € 3.144,- aan vakantiegeld. Hierbij zijn een salarisstrook van juni 2016, waarop een brutoloon van € 3.275,- en een nettoloon van € 2.357,09 staat aangegeven, een arbeidsovereenkomst die op 31 mei 2016 is ondertekend door werkgever [bedrijf 1] en op 3 juni 2016 door werknemer [verdachte] en een werkgeversverklaring van 11 juli 2016 die is ondertekend door [medeverdachte 1] namens werkgever [bedrijf 1] , aangeleverd. Op de werkgeversverklaring is aangegeven dat [verdachte] per 1 juni 2016 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, dat zij bij [bedrijf 1] werkt als huisvestingadviseur, dat er geen sprake is van een proeftijd en dat er geen voornemen zou zijn om het dienstverband binnenkort te beëindigen. [hypotheekverstrekker] heeft aangegeven dat als bij de aanvraag kenbaar zou zijn gemaakt dat de loonbetaling in juli 2016 was gestopt de hypothecaire geldlening op 14 oktober 2016 niet zou zijn verstrekt. [10]
[naam bank 1] N.V.Op 14 oktober 2016 is via bemiddeling van [bedrijf 4] een kredietaanvraag voor een bedrag van € 10.000,- voor een doorlopend krediet bij [naam bank 1] N.V. (hierna: [naam bank 1] ) op naam van [verdachte] binnengekomen. [naam bank 1] ontving op 19 augustus (de rechtbank begrijpt: oktober) 2016 een kopie van een salarisspecificatie over de periode september 2016, waarop staat vermeld dat [verdachte] sinds 1 juni 2016 in dienst is bij [bedrijf 1] en dat er een netto salaris van € 2.357,09 is overgemaakt naar haar rekeningnummer, en een gedeelte van een digitaal overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] waarop op 28 september 2016 de bijschrijving van het salaris van september zichtbaar is. Verificatie bij de afdeling Veiligheidszaken van de [naam bank 2] heeft uitgewezen dat het rekeningnummer op naam staat van [verdachte] , maar dat de bijschrijving van het salaris op 28 september 2016 van [bedrijf 1] daarop niet voorkomt. Uit onderzoek naar de bankafschriften blijkt dat er maar twee overschrijvingen van [bedrijf 1] naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] zijn geweest, te weten het loon van juni en juli 2016. Indien bij [naam bank 1] bekend was geweest dat de overgelegde stukken vervalst waren, was er geen goedkeuring gegeven voor het krediet van € 10.000,-. Het krediet van € 10.000,- is niet uitbetaald. [11]
Aangetroffen stukken in laptops [bedrijf 1]
Het e-mailverkeer, dat op de bij het kantoor van [bedrijf 1] aangetroffen laptops en computers is aangetroffen, is geanalyseerd.. Van [verdachte] zijn geen individuele e-mailadressen van [bedrijf 1] aangetroffen en zijn ook geen e-mails, e-mailadressen of andere gegevens in relatie tot haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] aangetroffen. Wel zijn er e-mails aangetroffen met betrekking tot haar loonstrook, haar contract en de werkgeversverklaring die door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zijn behandeld. [12] Zo is in de data van de twee inbeslaggenomen laptops, HP Envy en HP Envy X360, e-mailcorrespondentie over de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring voor [verdachte] aangetroffen. Op 4 juni 2016 stuurt [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) een bericht naar [persoon 3] ( [mailadres 2] ) met het verzoek om een arbeidscontract voor een nieuwe medewerker op te maken. Als bijlage stuurt hij een kopie van het identiteitsbewijs en een kopie van de bankpas van [verdachte] mee. Op 8 juni 2016 stuurt [persoon 3] een opgemaakt arbeidscontract op. Op 18 juni 2016 antwoordt [medeverdachte 1] op dit bericht van [persoon 3] en stuurt als bijlage een ondertekend arbeidscontract van [verdachte] mee. [13]
Op 11 juli 2016 stuurt [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) een e-mail aan [persoon 3] met het verzoek om een werkgeversverklaring voor [verdachte] op te maken. Diezelfde dag stuurt [persoon 3] ( [mailadres 2] ) een e-mail terug aan [medeverdachte 1] waarbij de werkgeversverklaring is gevoegd. Uit deze werkgeversverklaring kan worden opgemaakt dat [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft zonder proeftijd. Tevens staat aangevinkt dat [bedrijf 1] niet voornemens is om het dienstverband binnenkort te beëindigen en dat [verdachte] in dienst is getreden per 1 juni 2016 en een bruto jaarinkomen heeft van € 39.300,-, met daarbij een vakantietoeslag van € 3.144,-. De werkgeversverklaring is op 11 juli 2016 ondertekend door [medeverdachte 1] . Diezelfde dag stuurt [medeverdachte 1] ook een verzoek naar twee partijen – [mailadres 3] en [mailadres 4] – met het verzoek te berekenen hoeveel [verdachte] kan lenen bij een bank voor het kopen van een huis. Als bijlage bij deze e-mail stuurt [medeverdachte 1] onder meer een werkgeversverklaring, loonstrook en de arbeidsovereenkomst van [verdachte] . [14] [persoon 3] heeft als getuige verklaard dat hij de arbeidsovereenkomst voor [verdachte] heeft opgemaakt en dat [medeverdachte 1] hem daarvoor de gegevens heeft opgegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij de werkgeversverklaring op verzoek van [bedrijf 1] heeft opgesteld. [15]
In de data van de inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop is ook e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 2] en [persoon 3] aangetroffen over de loonstroken van [verdachte] . Op 22 juni 2016 ontving [medeverdachte 2] ( [mailadres 5] ) een e-mail van [persoon 3] ( [mailadres 6] ) waarbij als bijlage de loonstrook van [verdachte] van juni 2016 is gevoegd. Op 27 juli 2016 ontving [medeverdachte 2] een e-mail van [persoon 3] met de gewijzigde loonstrook van juni 2016 van [verdachte] . Deze loonstrook is gelijk aan de eerder door [persoon 3] gestuurde loonstrook, alleen is het rekeningnummer waarop het salaris gestort moet worden veranderd naar een [naam bank 2] Bankrekening ( [rekeningnummer] ). Naar deze [naam bank 2] Bankrekening werd het salaris ook daadwerkelijk overgemaakt. [16]
Verder is onderzoek gedaan naar gegevens over de loonstrook van september 2016. In de data van de inbeslaggenomen HP Envy X360 laptop is het volgende aangetroffen. Op 17 oktober 2016 stuurt [medeverdachte 2] ( [mailadres 5] ) een e-mail naar [medeverdachte 1] ( [mailadres 1] ) met twee bijlagen die overzichten van transacties bevatten over de periode van 1 juni 2016 tot en met 30 september 2016 en van 1 augustus 2016 tot en met 30 september 2016. Op deze overzichten is geen bijschrijving van [bedrijf 1] , van € 2.357,09 op 28 september 2016, op de rekening van [verdachte] te zien. Volgens de gegevens van de Belastingdienst heeft [verdachte] alleen voor de maanden juni en juli 2016 loon ontvangen van [bedrijf 1] . [17]
3.4.2
bewijsoverwegingen
Feit 1 (opmaken en gebruikmaken valse geschriften) en 2 (oplichting [hypotheekverstrekker] )
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat op geen enkele wijze is gebleken dat [verdachte] daadwerkelijk bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dan ook dat de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] , de werkgeversverklaring d.d. 11 juli 2016 en de loonstrook over juni 2016 niet zijn gebaseerd op enig daadwerkelijk dienstverband of verrichte werkzaamheden en daarmee in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Ook wordt vastgesteld dat [medeverdachte 1] aan [persoon 4] heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring voor [verdachte] op te stellen, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het arbeidscontract hebben ondertekend en dat de loonstrook aan [medeverdachte 2] is verzonden. Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en deze persoon daarmee een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening. Uit het voorgaande blijkt dat de documenten ook daadwerkelijk zijn gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. De valse stukken zijn namelijk aan een dochteronderneming van [hypotheekverstrekker] overgelegd ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening van [hypotheekverstrekker] voor de aankoop van de woning aan de [adres] . De bank is op basis van deze stukken ook overgegaan tot de verstrekking van een hypotheek voor een bedrag van € 180.540,- aan [verdachte] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] , samen met anderen, opzettelijk valse stukken heeft opgemaakt en opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse stukken (feit 1) en [hypotheekverstrekker] heeft opgelicht (feit 2).
Feit 3 (gebruik maken valse stukken) en 4 (poging tot oplichting van [naam bank 1] )
Bovenstaande vaststellingen leiden ook tot de conclusie dat aan de loonstrook van september geen daadwerkelijk dienstverband of verrichte werkzaamheden ten grondslag liggen. Verder blijkt uit de feiten en omstandigheden dat het rekeningafschrift vervalst is, omdat uit het echte bankafschrift blijkt dat de bijschrijving van het salaris over september 2016 niet heeft plaatsgevonden. Uit de stukken blijkt ook dat [verdachte] deze stukken heeft gebruikt om een krediet te kunnen verkrijgen bij [naam bank 1] , maar dat [naam bank 1] niet tot uitkering van het krediet is overgegaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en vervalste stukken (feit 3) en geprobeerd heeft [naam bank 1] op te lichten (feit 4).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4.1 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1.in de periode 31 mei 2016 tot en met 31 augustus 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt te weten een salarisspecificatie (van juni 2016) op naam van [verdachte] en een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en een werkgeversverklaring voor [verdachte] (zaakdossier 5) bestaande die valsheden (telkens) hierin dat valselijk immers in strijd met de waarheid,
- in die werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst is opgenomen dat die [verdachte] als werknemer voor onbepaalde tijd in dienst was van [bedrijf 1] en
- op die salarisspecificatie is aangegeven dat die [verdachte] een bepaald aantal uren had gewerkt en
- dat er daarvoor salaris was uitbetaald,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
zij, in de periode 31 mei 2016 tot en met 5 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, voorgenoemde valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk heeft gebruikt en afgeleverd en voorhanden heeft gehad, als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken en afleveren hierin dat zij, verdachte, en haar mededaders die salarisspecificatie op naam van [verdachte] en die arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en die werkgeversverklaring voor [verdachte] hebben overlegd bij het offreren en aangaan van een hypothecaire lening bij [hypotheekverstrekker] , bestemd voor de aankoop van een woning op de [adres] (zaakdossier 5) terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten, dat die ie geschriften bestemd waren voor dusdanig gebruik;
2.
in de periode van 26 juli 2016 tot en met 5 november 2019 in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, een hypotheekverstrekker te weten [hypotheekverstrekker] , heeft bewogen tot de afgifte (het verstrekken van een hypothecaire lening van) € 180.540 (met de woning aan de [adres] als onderpand), immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders met vorenomschreven oogmerk, valselijk en in strijd met de waarheid een valse werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 1] en een salarisspecificatie (van juni 2016) verstrekt, waaruit zou moeten blijken de hypotheekaanvrager, [verdachte] , een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en een bepaald salaris ontving bij haar werkgever ( [bedrijf 1] ), zulks terwijl die hypotheekaanvrager in die periode geen feitelijk dienstverband (voor onbepaalde tijd) had en niet het uitbetaalde aantal uren had gewerkt (zaakdossier 5) waardoor voornoemde hypotheekverstrekker werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
op 14 oktober 2016 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en afgeleverd en voorhanden heeft gehad een na te noemen geschrift als ware deze echt en onvervalst, te weten een (gedeelte van) een digitaal overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] met daarop aangegeven dat er op 28 september 2016 een bedrag van € 2.357,09 was bijgeschreven (met de omschrijving ‘loon sept’) en een salarisspecificatie van [bedrijf 1] met betrekking tot het loon van september 2016, zijnde geschriften bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat voornoemd geldbedrag niet was bijgeschreven en verdachte in die periode niet in dienst is geweest bij [bedrijf 1] , bestaande dat gebruik maken en aanleveren hierin dat zij, verdachte, dat digitaal overzicht van dat rekeningnummer en die salarisspecificatie heeft overgelegd bij het offreren en aangaan van een doorlopende kredietaanvraag bij [naam bank 1] N.V. (ter waarde van € 10.000,-) terwijl zij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren voor dusdanig gebruik (zaaksdossier 5);
4.
op 14 oktober 2016 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, een kredietverstrekker te weten [naam bank 1] N.V., heeft bewogen tot de afgifte (het verstrekken van een krediet) van € 10.000, immers heeft zij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk, valselijk en in strijd met de waarheid een vervalst digitaal overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 2] en een valse salarisspecificatie met betrekking tot het loon van september 2016 verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat de kredietaanvrager, [verdachte] , in die periode (september 2016) salaris van [bedrijf 1] ontving, zulks terwijl die kredietaanvrager in die periode geen salaris (van [bedrijf 1] ) heeft ontvangen (zaakdossier 5) waardoor voornoemde kredietverstrekker werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan [verdachte] een lagere taakstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de redelijke termijn met twee jaar en drie maanden is geschonden. Ook heeft hij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met haar persoonlijke omstandigheden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan hypotheekfraude door het opmaken en gebruikmaken van valse geschriften en oplichting van een bank, [hypotheekverstrekker] . Haar medeverdachten hebben er via rechtspersoon [bedrijf 1] voor gezorgd dat [verdachte] op papier een dienstverband had bij [bedrijf 1] . Ten bewijze van het fictieve dienstverband werden een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en een loonspecificatie opgemaakt en bij de hypotheekverstrekker ingeleverd. Op basis van het fictieve dienstverband en de valse documenten is aan [verdachte] een hypotheek voor een bedrag van € 180.540,- verstrekt. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van een vals en vervalst geschrift en poging tot oplichting van een andere bank, [naam bank 1] . Hierbij heeft zij een vals rekeningafschrift en een vervalst bankafschrift aan de bank overgelegd om daarmee een krediet te verkrijgen. Hypotheekbanken moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvrager(s) verstrekte documenten. [verdachte] en haar mededaders hebben dat vertrouwen beschaamd. Dat de banken uiteindelijk geen financiële schade hebben opgelopen, neemt de strafwaardigheid niet weg. Dit soort constructies ondermijnen (het vertrouwen in) de economie en de financiële markten en maken het des te lastiger voor anderen om op een eerlijke wijze een hypotheek te verkrijgen.
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook gekeken of de zaak van een verdachte binnen een redelijke termijn wordt afgedaan. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat het eerste verhoor heeft plaatsgevonden. Dat was op 6 juli 2020. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. De rechtbank vindt een termijn van drie jaar redelijk, maar houdt er ook rekening mee dat deze zaak onderdeel is van een groter onderzoek wat in 2019 is gestart. Hoewel de startdatum 6 juli 2020 is, vindt de rechtbank dat de zaak van [verdachte] daarin had moeten worden meegenomen. Dit betekent dat de zaak in principe in november 2022 afgerond had moeten zijn. De rechtbank doet uitspraak op 16 januari 2024. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat deze termijn met twee jaar en twee maanden is overschreden.
De straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, en gelet op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, had een taakstraf van 200 uur in de rede gelegen, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat een lagere straf moet worden opgelegd. Aan [verdachte] wordt daarom een taakstraf van 160 uur (en 80 dagen vervangende hechtenis) opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van oplichting.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
160 (honderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal (inclusief bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.ALG.140.
3.GET.023.
4.Aanvullend relaas d.d. 16 april 2024 blz. 45.
5.GET.002.
6.GET.016.
7.GET.017.
8.GET.018.
9.GET.023.
10.AGV.003 en ALG.068.
11.AGV.002 en ALG.056.
12.ALG.096.
13.ALG.092.
14.ALG.156.
15.GET.017.
16.ALG.157.
17.ALG.056.