ECLI:NL:RBAMS:2025:3234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
13/302248-23 (A); 13/328913-24 (B); 15/243292-24 (C) (verkort vonnis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Vrijspraak in zaak A en B, veroordeling in zaak C voor openlijke geweldpleging

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die betrokken was bij drie verschillende zaken, aangeduid als zaak A, B en C. In zaak A werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het veroorzaken van een ontploffing met vuurwerk, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor de herkenning van de verdachte op camerabeelden. In zaak B werd de verdachte eveneens vrijgesproken, omdat er geen bewijs was dat hij in het bezit was van een Cobra 6 vuurwerk. In zaak C werd de verdachte echter wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan geweld in vereniging, waarbij hij samen met een medeverdachte een slachtoffer had achtervolgd en mishandeld. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen periode. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/302248-23 (A); 13/328913-24 (B); 15/243292-24 (C) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 25 april 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Pauwelussen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. van Keulen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
in zaak A:
hij op of omstreeks 29 september 2023 te Amsterdam, opzettelijk een ontploffing
teweeg heeft gebracht in/aan een pand (gelegen aan de [adres] )
door een Cobra6 althans (professioneel) vuurwerk aan te steken en/of tot
ontbranding te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten:
bovengenoemd pand en/of de in dat pand aanwezige goederen te duchten was;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of de sponning van een ruit, in elk geval
enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan basisschool en voortgezet
onderwijsschool [school] (gelegen aan de [adres] ), in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
in zaak B:
hij op of omstreeks 2 mei 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, al dan niet
opzettelijk één Cobra(6), in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor
particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
in zaak C:
hij op of omstreeks 26 juni 2024 te Zandvoort
openlijk, te weten, in de omgeving van station Zandvoort, in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door:
- meermaals te duwen en/of slaan (waardoor die [aangever] op de grond valt), en/of;
- meermaals bij de hals te grijpen, en/of;
- meermaals te schoppen

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Ten aanzien van zaak A
3.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde veroorzaken van een ontploffing wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte wordt door twee verschillende verbalisanten herkend op de beelden als de persoon die een explosie veroorzaakt aan de gevel van de school. Vervolgens is een soortgelijke jas die de persoon op de beelden draagt bij verdachte thuis gevonden.
3.1.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij het incident. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de herkenningen, die onder meer gebaseerd zouden zijn op de gezichtskenmerken en haardracht, niet tot het bewijs kunnen dienen, gelet op het feit dat de gezichtskenmerken en haardracht op de beelden niet te onderscheiden zijn.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de herkenningen overweegt de rechtbank als volgt. De beelden waar verdachte door twee verschillende verbalisanten op wordt herkend, zijn als
stillsin het dossier opgenomen en op zitting zijn de bewegende beelden getoond. Op zowel de
stillsals de bewegende beelden zijn de in de processen-verbaal van herkenning beschreven gezichtskenmerken – de vorm van het gezicht, de huidskleur en het snorretje – en de haardracht van de persoon op de beelden vrijwel niet te onderscheiden. Wat betreft het heuptasje overweegt de rechtbank dat het dragen van een heuptasje onvoldoende onderscheidend is, gelet op de omstandigheid dat veel mensen een heuptasje dragen. De overige omschreven kenmerken (postuur, loopje en jas) zijn eveneens te weinig onderscheidend om de persoon op de beelden als verdachte aan te merken. Dat eenzelfde soort jas is gevonden bij verdachte thuis is opvallend te noemen, maar dat kan op zichzelf niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit leiden nu meerdere mensen een soortgelijke jas in bezit hebben. Bij gebrek aan wettig bewijs zal verdachte dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
3.2.
Ten aanzien van zaak B
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een Cobra 6 voorhanden heeft gehad. In het dossier bevindt zich geen rapport of afbeelding van het tenlastegelegde vuurwerk. Daarmee is niet vast komen te staan dat verdachte in het bezit is geweest van een Cobra 6 in het bijzonder of verboden vuurwerk in het algemeen. Verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
3.3.
Ten aanzien van zaak C
3.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
3.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde gedachtestreepjes het grijpen bij de hals en het schoppen van de aangever. De verklaringen over het incident van de aangever en getuigen enerzijds en verdachte en medeverdachte anderzijds lopen uiteen, zo ook wat betreft het gebruikte geweld. Verdachte ontkent aangever bij de hals te hebben gepakt en te hebben geschopt. Die geweldshandelingen zijn ook niet zichtbaar op de camerabeelden.
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen aangever. Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter zitting dat hij bij het incident aanwezig was en aangever heeft geduwd en getrokken, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake was van geweld in vereniging in het openbaar. Verdachte heeft een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd door zelf geweld te plegen, aangever te (blijven) volgen en vanaf het begin tot het einde onderdeel te zijn van de groep die het geweld heeft gepleegd. Verdachte wordt daarmee volgens vaste jurisprudentie niet alleen voor de geweldshandelingen die hij zelf heeft verricht, maar ook voor de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte] en overige deelnemers aan het openlijk geweld, verantwoordelijk gehouden.
Ondanks dat de lezingen van het incident uiteenlopen twijfelt de rechtbank niet aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen van aangever en zijn vrienden. Deze verklaringen vinden immers steun in de geverbaliseerde camerabeelden op het treinstation, de verklaring van getuige [getuige] en het letsel dat bij aangever door de verbalisanten is geconstateerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever op de manier zoals aan hem ten laste is gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in zaak C
op 26 juni 2024 te Zandvoort openlijk, te weten, in de omgeving van station Zandvoort, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door:
- meermaals te duwen en slaan waardoor die [aangever] op de grond valt, en;
- bij de hals te grijpen, en;
- meermaals te schoppen.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder primair en in zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht om in geval van een bewezenverklaring van een of meerdere feiten een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Een voorwaardelijk kader met toezicht en begeleiding is daarbij niet nodig.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals
daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich met medeverdachte schuldig gemaakt aan een ernstig geval van openlijke geweldpleging. Verdachte en medeverdachte spraken het slachtoffer op straat aan en hebben hem achtervolgd. Nadat zij beiden geweld hadden gebruikt tegen het slachtoffer bleven ze hem achtervolgen. Zelfs toen ze werden tegengehouden door een treinconducteur en het slachtoffer inmiddels een bebloed gezicht had, zijn verdachte en de medeverdachte niet gestopt met het gebruiken van geweld.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben, zonder dat daartoe aanleiding was, geweld gebruikt tegen een onschuldig slachtoffer waarbij zij hem zijn blijven achtervolgen, zelfs terwijl hij uit paniek vlucht in een gereedstaande trein. Dit heeft ervoor gezorgd dat het slachtoffer zich ernstig bedreigd heeft gevoeld en zeer angstige momenten heeft beleefd waarvan hij mogelijk nog lange tijd last zal hebben. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank houdt rekening met de afspraken die ten aanzien van een aantal delictsgroepen
zijn vastgelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd, die dienen ter
bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Het uitgangspunt voor een first offender is een taakstraf voor de duur van veertig uur.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
13 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen personen. Er is dus sprake van recidive. Dit weegt als strafverzwarende factor mee.
Persoonlijke omstandigheden
De Raad heeft in afwijking op zijn advies van 17 april 2025 ter zitting geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie. Verdachte wilde eerder niet in gesprek gaan met de Raad waardoor de Raad geen goed beeld van hem heeft gekregen. Ter zitting heeft verdachte laten zien dat hij positieve stappen zet in zijn ontwikkeling. Desondanks adviseert de Raad een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden, omdat de positieve ontwikkelingen nog pril zijn.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt immers niet tot een bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde, maar alleen tot een bewezenverklaring van de in zaak C ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De rechtbank acht een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden niet aangewezen, gelet op de manier waarop verdachte zijn leven heeft ingericht. Hij voetbalt veel, werkt bij een buurthuis en volgt een mbo-opleiding. Daarnaast krijgt hij intensieve coaching vanuit stichting Be Ok. Verdachte heeft dat allemaal op vrijwillige basis zelf geregeld. Ook zijn er geen nieuwe politiecontacten geweest. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijke straf aangewezen, zodat duidelijk is voor verdachte dat hij een gewaarschuwd mens is en dat hij zich niet nogmaals aan een strafbaar feit schuldig dient te maken.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A en B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijke geweldpleging tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
60 (zestig) urennietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op
twee jaargestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en R.H. Mulderije, rechters,
in tegenwoordigheid van T. Bongenaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2025.