ECLI:NL:RBAMS:2025:323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
13/304664-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Mönchengladbach in Duitsland. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, na een behandeling van het EAB op 2 januari 2025. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, was aanwezig, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en de rechtbank heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van een eventuele straf beter in Nederland kan plaatsvinden. De Duitse autoriteiten hebben een garantie gegeven dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan, wat door de rechtbank als voldoende werd beschouwd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB geldig is en dat er geen twijfels zijn over de geldigheid ervan, ondanks enige onduidelijkheid over een dossiernummer. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/304664-24
Datum uitspraak: 16 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 1 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 11 september 2024 door het
Amtsgericht Mönchengladbach, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
verblijvend op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Mönchengladbachvan
28 augustus 2024 met dossiernummer
56a Gs 34/24 (700 Js 1990/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Onduidelijk ten aanzien van het in het EAB genoemde dossiernummer
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat zij contact heeft gehad met de advocaat van de opgeëiste persoon in Duitsland. Via hem heeft zij vernomen dat het in het EAB genoemde dossiernummer in Duitsland volgens de officier van justitie aldaar niet bekend is. Gelet hierop heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu er geen strafzaak lijkt te lopen tegen de opgeëiste persoon in Duitsland. Subsidiair heeft zij verzocht de behandeling aan te houden, zodat vragen gesteld kunnen worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd niet aan overlevering in de weg staat. De verwarring omtrent het dossiernummer brengt niet met zich mee dat er geen sprake zou zijn van een geldend EAB.
Oordeel van de rechtbank
De onduidelijkheid in het contact tussen de Duitse officier van justitie en advocaat over het in het EAB genoemde dossiernummer maakt niet dat er bij de rechtbank twijfels zijn ontstaan over de geldigheid van het EAB. Daarin wordt een nationaal arrestatiebevel genoemd dat de grondslag biedt voor het EAB. Niet is gebleken dat het nationale arrestatiebevel inmiddels is ingetrokken of dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gevraagde overlevering van de opgeëiste persoon niet (langer) wenst. Een eventuele verwarring over een dossiernummer is onvoldoende om die conclusie te dragen. Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de behandeling aan te houden teneinde aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu uit de omschrijving van de feiten slechts heel summier blijkt wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon daarbij is geweest. De omschrijving is daarmee niet genoegzaam. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling aan te houden, zodat op dit punt vragen gesteld kunnen worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de bovengenoemde vereisten. De omschrijving van de feiten is daarmee genoegzaam. Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de behandeling aan te houden teneinde aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Die Leitende Oberstaatsanwältin in Mönchengladbach(Duitsland) heeft op 6 november 2024 de volgende garantie gegeven:
“Er wordt gegarandeerd dat de verschuldigde persoon in geval van een definitieve veroordeling in de Bondesrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de raad van 27 november 2008 betreffende de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen, door middel van een vrijheidsberovende straf of maatregel oplegt, wordt voor de uitvoering van zijn de straf in de Europese Unie (ABI. L. 327 van 5.12.2008, pagina 27) voor de verdere uitvoering van de straf teruggestuurd naar Nederland.”
De rechtbank merkt op dat de Nederlandse vertaling van de gegeven garantie dusdanig warrig en grammaticaal incorrect is, dat sprake lijkt te zijn van een automatische vertaling via een vertaalprogramma. De strekking blijkt echter ook genoegzaam uit de slechte vertaling, namelijk dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf in Duitsland de garantie krijgt dat hij deze, met toepassing van het Kaderbesluit 2008/909/JI, in Nederland mag uitzitten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.