ECLI:NL:RBAMS:2025:311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
13/298780-24 (zaak A) & 13/251700-24 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige voor diefstal met geweld en overtreding van een gebiedsverbod

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging, diefstal in vereniging door middel van inklimming, en overtreding van een gebiedsverbod. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een horloge van een slachtoffer op 7 september 2024 en van het stelen van goederen van een hotel op 16 september 2024. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het gebruik van geweld en de samenwerking met medeverdachten zwaar wogen in de beoordeling. De rechtbank legde een jeugddetentie op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel, maar wijzigde de voorwaarden van deze maatregel zodat deze gelijk kwamen te luiden aan de voorwaarden van de nieuwe straf. De rechtbank benadrukte de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte, gezien zijn problematiek en de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Inzake: dagvaardingen met parketnummer 13/298780-24 (zaak A) en 13/251700-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd) en vordering tul inzake parketnummer 13/105722-21.
Datum uitspraak: 9 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres 1] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 december 2024 (inhoudelijke behandeling) en 9 januari 2025 (sluiting onderzoek en uitspraak).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. diefstal met geweld in vereniging, van een horloge toebehorende aan [slachtoffer] , op 7 september 2024;
2. diefstal in vereniging door middel van valse sleutels of inklimming, van goederen toebehorende aan [naam hotel] , op 16 september 2024;
Zaak B:
overtreding van een gebiedsverbod, met een duur van drie maanden, op 6 augustus 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten in zaak A en B. Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In zaak A.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rol van verdachte enkel bestaat uit het wegrijden op de scooter met daarop ook de medeverdachte, die net het horloge had gestolen. Dit zou hooguit als medeplichtigheid kunnen worden aangemerkt, maar levert geen medeplegen op.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van diefstal met valse sleutels of inklimming, omdat verdachte enkel ongeoorloofd is meegelopen met een hotelgast die het benodigde pasje had om de deuren te openen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte de diefstal ook heeft bekend.
In zaak B.
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 7 september 2024 als medepleger heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Zij overweegt daaromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de scooter, samen met de medeverdachte, naar [naam casino] is gereden. Daar heeft de medeverdachte bij de scooter gewacht terwijl verdachte naar binnen ging om te pinnen. Volgens verdachte is hij een kwartier binnen geweest, waarna hij weer naar buiten is gegaan. Voor het casino raakte hij kort aan de praat met het latere slachtoffer, dat voor verdachte uit naar buiten was gelopen. Vervolgens is verdachte rechtdoor gelopen -om het fietspad over te steken en naar de scooter te lopen- en is het slachtoffer linksaf gegaan. Verdachte ging op het bankje naast de scooter zitten en zag toen dat de medeverdachte op het slachtoffer sprong en aan hem trok, waarna er iets op de grond viel. Verdachte schrok daar naar eigen zeggen van en heeft geprobeerd de scooter te starten. Toen dit uiteindelijk lukte, sprong de medeverdachte achterop en reed verdachte met de medeverdachte achterop weg. Ze zijn naar [plaatsnaam 1] gereden. Een kwartier na de gebeurtenissen kwam het horloge pas ter sprake en heeft verdachte het horloge voor het eerst gezien.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet van tevoren wist dat de medeverdachte het slachtoffer zou beroven, niet geloofwaardig.
Allereerst omdat de verklaring van verdachte op relevante punten niet overeenkomt met hetgeen verbalisanten op camerabeelden van [naam casino] hebben waargenomen. Zo blijkt uit de bevindingen bij het bekijken van die beelden dat verdachte en medeverdachte niet samen op een scooter naar het casino zijn gereden: verdachte kwam op 7 september 2024 om 02:00 uur het casino binnen lopen, terwijl de medeverdachte pas een half uur later op de scooter aan kwam rijden.
Daarnaast blijkt uit de beelden dat verdachte gedurende drie kwartier in het casino is geweest, terwijl verdachte heeft verklaard slechts een kwartier binnen te zijn geweest. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte over bepaalde zaken niet heeft willen verklaren. Zo heeft verdachte niet willen zeggen wat de medeverdachte en hij na het feit in [plaatsnaam 1] hebben gedaan en waarom ze een paar uur na de diefstal met geweld, op 7 september rond 08:20 uur, opnieuw naar hetzelfde casino zijn gegaan.
Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden van diverse camera’s van [naam casino] blijkt het volgende. Op 6 september 2024 om 20:34 uur komt het slachtoffer het Casino binnen. Te zien is dat hij een horloge om zijn linker pols draagt. Op 7 september 2024 om 2:00 uur komt verdachte het Casino binnen. Verdachte is ongeveer een half uur in het casino als de medeverdachte op een scooter bij het casino arriveert en de scooter parkeert langs het nabijgelegen fietspad (aan [straatnaam 1] ) en daar op een bankje bij de scooter gaat zitten. Verdachte verlaat circa tien minuten nadat de medeverdachte met de scooter is gearriveerd het casino en loopt het plein bij het casino op. Kort (72 seconden) na verdachte verlaat ook het slachtoffer het casino en loopt over het plein richting [straatnaam 2] . Verdachte loopt vervolgens over het plein in de richting van het slachtoffer. Te zien is dat verdachte en het slachtoffer met elkaar in contact zijn, zij naar elkaar kijken en handbewegingen in elkaars richting maken. Het slachtoffer verklaart hierover: "Op dat moment kwam er een persoon naar mij toe gelopen. Hij vroeg me wat, echter weet ik niet meer wat dat was. Hij bleef echter wel met mij meelopen totdat ik op de hoek van [straatnaam 1] met [straatnaam 2] was. Hij liep gewoon naast mij mee."
Op de beelden is te zien dat verdachte stil blijft staan op het trottoir van [straatnaam 1] terwijl de medeverdachte, die even daarvoor van het bankje was opgestaan, naar verdachte en het slachtoffer toeloopt. Verdachte loopt vervolgens richting groenstrook en fietspad en Gaat op het bankje zitten waar eerder zijn medeverdachte zat. De medeverdachte heeft ondertussen het slachtoffer bereikt en loopt over het trottoir naast het slachtoffer met hem mee. Enkele seconden later pakt de medeverdachte de linkerarm van het slachtoffer vast en trekt eraan. Er ontstaat een kort handgemeen tussen slachtoffer en de medeverdachte, waarna de medeverdachte wegrent met het slachtoffer achter zich aan richting de geparkeerde scooter. Op de beelden is vervolgens te zien dat het licht van de geparkeerde scooter aan gaat en de scooter kort daarna met twee personen erop wegrijdt.
Verdachte heeft verklaart dat hij vanaf het bankje zicht op de medeverdachte en het slachtoffer had, wat door de beelden wordt bevestigd. Kennelijk heeft de medeverdachte het slachtoffer diens horloge afhandig gemaakt, door het slachtoffer aan zijn linkerarm te pakken en te trekken en hierbij het horloge van zijn pols te rukken. Op de beelden is dit niet waargenomen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en de samenhang van het handelen van verdachte en de medeverdachte in tijd en locatie, en het samen vluchten op één scooter terwijl het slachtoffer achter hen aan rent, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het beroven van het slachtoffer. Verdachte en de medeverdachte hebben hieraan beiden een significante bijdrage geleverd. Ten aanzien van het medeplegen van geweld geldt dat het gebruik van geweld of dreiging met geweld voorzienbaar is bij het stelen van een horloge van iemands pols.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde diefstal van goederen van [naam hotel] op 16 september 2024 wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft dit ook bekend.
In vereniging
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal in vereniging is gepleegd. Zij overweegt hiertoe het volgende. Verdachte is tezamen met drie anderen in een auto naar [naam hotel] gereden. Volgens verdachtes eigen verklaring hebben zij samen het plan bedacht om de diefstal te plegen. Verdachte is vervolgens als enige bij het hotel naar binnen gegaan om de goederen in zijn tas te stoppen, maar ondertussen waren de medeverdachten in de auto of daarbuiten aan het wachten en keken toe. Verdachte heeft verklaard dat zij hem in de gaten konden houden vanuit de auto, door de grote ruiten van het hotel. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat medeverdachte [medeverdachte 3] verdachte te hulp is geschoten toen verdachte niet meer naar buiten kon. Verdachte is na de diefstal in dezelfde auto als [medeverdachte 3] en de twee andere medeverdachten vertrokken. Tenslotte is het gelet op de aard en omvang van de gestolen goederen aannemelijk dat deze voor hen allen bestemd was. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Inklimming
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat voor het openen van de draaideur van het hotel een pasje nodig was en dat verdachte dit wist. Hij is achter een hotelgast, die een pasje had om de deur mee te openen, aan naar binnen gelopen. Verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van een bestaande opening om het hotel te betreden – de deur ging immers met het pasje open – terwijl hij hiertoe niet gerechtigd was. Dit kan worden aangemerkt als inklimming in de zin van artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht.
4.3.2
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht de ten laste gelegde overtreding van het gebiedsverbod op 6 augustus 2024 wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1
op 7 september 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een horloge dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door
- voornoemde [slachtoffer] te duwen en
- voornoemde [slachtoffer] aan zijn arm te trekken;
2
op 16 september 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen meerdere (alcoholische) drink- en eetwaren die aan [naam hotel] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming, door zich de toegang tot het voornoemde [naam hotel] te verschaffen door ongeoorloofd met een hotelgast en diens toegangspas via de draaideur van het hotel binnen te lopen;
Ten aanzien van zaak B:
op 6 augustus 2024 te 03:20 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied DOG te Amsterdam, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht zal worden berecht, nu verdachte waarschijnlijk langdurig begeleiding nodig zal hebben en een vertrouwensband met de hulpverlening zal moeten opbouwen. Het is daarom passender om hem volgens het volwassenenstrafrecht te berechten, zodat hij niet op een later moment tijdens het toezicht de overstap hoeft te maken van begeleiding door de jeugdreclassering naar begeleiding door de volwassenenreclassering.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren. Daarbij dienen de in het reclasseringsrapport van 19 december 2024 geadviseerde bijzondere voorwaarden en het locatiegebod en het locatieverbod met elektronische monitoring uit het Deeladvies EM van 23 december 2024 te worden opgelegd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 april 2022 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) heeft de officier van justitie verzocht deze af te wijzen, maar de voorwaarden aan te passen zodat die gelijk zijn aan de in deze zaak door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op de indicaties voor toepassing daarvan die in het reclasseringsrapport van 19 december 2024 zijn genoemd.
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en om daarnaast te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Als verdachte langer vast moet blijven zitten, zal hij zijn woonplek verliezen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
8.3.1
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Adviezen
De reclassering noemt in haar advies van 19 december 2024 een aantal indicaties voor toepassing van jeugdstrafrecht. Zo is er sprake van zeer beperkte handelingsvaardigheden, organiseert verdachte zijn eigen gedrag niet of nauwelijks en handelt hij vaak impulsief en/of door beïnvloeding van vrienden. Verdachte heeft geen startkwalificatie en voortzetting van schoolgang lijkt, hoewel niet de eerste prioriteit, wel van belang.
Vanuit het gezin is geen pedagogische beïnvloeding meer mogelijk. Contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht zijn de justitiële voorgeschiedenis van verdachte, het meermaals recidiveren binnen de voorwaardelijke PIJ-maatregel en het gegeven dat er sprake is van antisociale trekken. Bovendien acht de reclassering het gelet op de meerderjarigheid van verdachte gepast om de volwassenreclassering verdachte te laten begeleiden.
De reclassering komt uiteindelijk, in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), tot het advies om volwassenenstrafrecht toe te passen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank deskundigen gehoord van Reclassering Nederland, Jeugdbescherming en de RvdK. Reclasseringswerkers [reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2] hebben het schriftelijk advies van 19 december 2024 ter terechtzitting bevestigd. Voor de reclassering geven de contra-indicaties de doorslag om te adviseren geen jeugdstrafrecht toe te passen.
Deskundige [deskundige] , zittingsvertegenwoordiger van de RvdK, heeft ter terechtzitting verklaard dat berechting volgens het jeugdstrafrecht wel op zijn plaats is. Voor de problematiek die bij verdachte is vastgesteld in het persoonlijkheidsonderzoek in 2023 is in het kader van de opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende behandeling en begeleiding ingezet. De problematiek van destijds is dus nog onverminderd aanwezig. Daarnaast lijkt een pedagogische aanpak nog mogelijk vanuit de begeleiders van [begeleide woonvorm] . De ontwikkeling van verdachte is nog niet voltooid. Wel is begeleiding door de volwassenreclassering aangewezen, om toe te werken naar zelfstandigheid.
Conclusie
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet alles afwegend aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank neemt de bevindingen van de reclassering die op dit punt in het reclasseringsadvies van 19 december 2024 genoemd zijn over maar komt tot een andere afweging. De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat verdachte niet meer thuis woont, niet betekent dat er geen pedagogische beïnvloeding meer mogelijk is. Verdachte heeft baat bij dagelijkse begeleiding en sturing door de mentor en begeleiders van de begeleide woonvorm [begeleide woonvorm] . De antisociale trekken die door de reclassering in het advies zijn genoemd als contra-indicatie voor het toepassen van jeugdstrafrecht hangen samen met het strafblad van verdachte en het plegen van delicten. Buiten die context komen er geen antisociale trekken naar voren. Het strafblad vormt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen contra-indicatie voor het jeugdstrafrecht. Uit de informatie over de persoon van verdachte blijkt niet dat er sprake is van een verharde criminele persoonlijkheid. Verdachte is gemakkelijk beïnvloedbaar in negatieve zin, maar volgens zijn mentor bij [begeleide woonvorm] bij voldoende begeleiding ook juist in positieve zin. Ook is de ontwikkeling van verdachte nog niet voltooid: dit blijkt deels uit zijn jonge leeftijd, maar ook uit met name het advies van de RvdK. Daarbij komt dat de Jeugdbescherming heeft aangegeven dat er sinds de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel bij vonnis van 20 april 2022 – de voorwaardelijke veroordeling waarvan nu de tenuitvoerlegging wordt gevorderd – vrijwel niets is gebeurd in de behandeling en begeleiding van verdachte. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat verdachtes ontwikkeling nog niet is voltooid. Ten slotte kan begeleiding door de volwassenen reclassering ook plaatsvinden bij toepassing van het jeugdstrafrecht, zodat dit geen contra-indicatie vormt. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat berechting volgens het jeugdstrafrecht het meest passend is.
8.3.2
Strafoplegging en beslissing op de vordering voorwaardelijke veroordeling
Vanwege de samenhang tussen de beslissing ten aanzien van de strafoplegging en de vordering tenuitvoerlegging, bespreekt de rechtbank deze tezamen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen in vereniging, waarvan één met geweld en één door middel van inklimming. Hij heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en bij het toe-eigenen daarvan bereid te zijn geweld te gebruiken. Van slachtoffer [slachtoffer] is zijn horloge van zijn pols gestolen na te zijn vastgepakt op straat. Straatroven zorgen voor een onveilig gevoel bij een slachtoffer, maar tasten ook het veiligheidsgevoel in de maatschappij aan. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat [naam hotel] overlast heeft gehad door de gepleegde diefstal.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan overtreding van een gebiedsverbod dat aan hem was opgelegd voor de duur van drie maanden. Hij trekt zich kennelijk niets aan van verboden die door het openbaar gezag, in dit geval de burgemeester, aan hem worden opgelegd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor onder andere bedrijfsinbraken en straatroven. In april 2022 werd verdachte veroordeeld voor meerdere straatroven en werd aan hem door de kinderrechter een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2023 is de proeftijd van de maatregel verlengd met een jaar. De feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd tijdens die proeftijd. Dat vindt de rechtbank zorgelijk, omdat het betekent dat de eerdere (voorwaardelijke) veroordelingen er kennelijk niet voor hebben gezorgd dat verdachte niet opnieuw de fout in zou gaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapporten, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- een rapport van Reclassering Nederland, van 19 december 2024;
- een deeladvies EM van Reclassering Nederland, van 23 december 2024;
- een rapport van de Jeugdbescherming, inhoudende een evaluatie van het verloop van de
voorwaardelijke PIJ-maatregel, van 17 december 2024;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, van 10 februari 2023 (opgemaakt ten
aanzien van een ander parketnummer).
Reclassering Nederland rapporteert dat verdachte op vrijwel alle leefgebieden geen stabiliteit kent. Verdachte heeft geen dagbesteding of inkomen, heeft schulden en heeft geen positief netwerk. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van middelenproblematiek en heeft verdachte psychische problematiek in de vorm van een gedragsstoornis (een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en afhankelijke trekken). De reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
Verdachte lijkt wel gemotiveerd voor gedragsverandering maar volgens de reclassering is er een stok achter de deur nodig om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat. Op dit moment is de voorwaardelijke PIJ-maatregel een stok achter de deur, waarbij verdachte zich ook aan voorwaarden moet houden. De proeftijd ervan loopt echter af in de loop van 2025 en is te kort om nog interventies in te zetten of tot gedragsverandering te komen.
De reclassering heeft dan ook geadviseerd om, in het geval dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen en te bepalen dat die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ter terechtzitting hebben reclasseringswerkers [reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2] dit advies bevestigd.
Jeugdbescherming rapporteert dat het toezicht en de behandeling in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet goed van de grond zijn gekomen, dat verdachte zich niet houdt aan afspraken en de bijzondere voorwaarden en dat er zorgen zijn over hoe het met hem gaat. Jeugdbescherming heeft gedurende de proeftijd onvoldoende tot geen actieve betrokkenheid bij verdachte gehad, ook niet op de momenten dat hulpverlening aan de bel trok omdat het niet goed ging met verdachte. Om die reden vindt Jeugdbescherming het niet passend om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen. Indien de rechtbank hierin meegaat, acht Jeugdbescherming een nieuw voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden passend. Jeugdbescherming rapporteert dat verdachte bovendien na zijn detentie opnieuw bij [begeleide woonvorm] kan wonen, de instelling waar hij begeleid woonde voorafgaand aan zijn aanhouding. Hij zal dan meer begeleiding krijgen dan voor zijn aanhouding.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de gezinsmanager van Jeugdbescherming [gezinsmanager] gehoord. Zij heeft het advies bevestigd en heeft aangegeven dat het wenselijk is dat de voorwaarden van de PIJ-maatregel worden gelijkgetrokken met eventuele nieuwe bijzondere voorwaarden.
Het genoemde rapport van de RvdK is opgemaakt ten aanzien van een andere zaak, in maart 2023. De RvdK adviseerde toen om de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen, maar om het toezicht in een strakkere vorm met duidelijke kaders voort te zetten. Daarnaast was het advies om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen en die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting van 24 december 2024 heeft RvdK-medewerker [deskundige] opnieuw geadviseerd om de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen, maar om het toezicht door te laten lopen. De RvdK ziet mogelijkheden tot verbetering als verdachte in een strakker kader en met intensiever toezicht wordt begeleid. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Ook adviseert de RvdK om verdachte in deze zaak een straf met bijzondere voorwaarden op te leggen en de voorwaarden van de PIJ-maatregel daaraan gelijk te stellen.
Conclusie rechtbank
De rechtbank neemt genoemde bevindingen en adviezen uit genoemde rapporten over en maakt die tot de hare.
Het blijkt dat er bij verdachte sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte kan verblijven bij een andere locatie van [begeleide woonvorm] in [plaatsnaam 2] , waar hij meer begeleiding kan krijgen dan hij eerder had. Verdachte heeft ter terechtzitting zelf ook aangegeven dat het hem een goed idee lijkt om weg te gaan uit [plaatsnaam 3] . Hij staat positief tegenover een locatiegebod op de woonplek en een locatieverbod voor Amsterdam Centrum met elektronische monitoring. Ook heeft verdachte verklaard dat hij aan voorwaarden wil meewerken en graag wil gaan werken als hij vrijkomt. Hij heeft aangegeven dat een dagbesteding hem goed zal doen, omdat hij dan structuur heeft. Verdachtes middelengebruik komt, naar eigen zeggen, door te veel vrije tijd.
De rechtbank vindt het van belang dat verdachte intensief wordt begeleid en behandeld, zodat er meer stabiliteit in zijn leven ontstaat en (eindelijk) aan zijn problematiek wordt gewerkt. Uit de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel en het gegeven dat daar door de Jeugdreclassering maar beperkt invulling aan is gegeven blijkt dat voor verdachte (nog steeds) een – langdurige – behandeling noodzakelijk is. Ook blijkt dat verdachte strakke kaders en een intensief toezicht nodig heeft.
De behandeling en begeleiding door de Jeugdreclassering in het kader van de PIJ-maatregel is niet goed van de grond gekomen, zoals blijkt uit de rapportages en de verklaring van [gezinsmanager] . De rechtbank vindt het daarom, hoewel verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, niet passend om de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen. Het opnieuw verlengen van de proeftijd is wettelijk niet mogelijk.
De resterende proeftijd van de voorwaardelijke PIJ-maatregel is te kort om voldoende ruimte te bieden voor de benodigde langdurige begeleiding. Om die reden zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen. Hoewel de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld – met name de straatroof – ernstig zijn en deze zijn gepleegd tijdens de proeftijd van een opgelegde maatregel, vindt de rechtbank het op dit moment belangrijker dat verdachte snel aan de slag gaat met behandeling en begeleiding en dat zijn woonplek bij [begeleide woonvorm] in [plaatsnaam 2] voor hem beschikbaar blijft dan dat hij nog langer vast moet blijven zitten. Het onvoorwaardelijke deel van de straf zal daarom (nagenoeg) gelijk zijn aan het voorarrest dat verdachte op het moment van de uitspraak zal hebben uitgezeten. Wel vindt de rechtbank het van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft, die hem moet motiveren om zich aan de voorwaarden te houden en hem ervan moet weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden die de reclassering in haar rapporten heeft geadviseerd. Gelet op de verwachting dat verdachte langdurig begeleiding en behandeling nodig zal hebben, vindt de rechtbank een proeftijd van drie jaren passend.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Zij wijst de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling af. Wel wijzigt ze de voorwaarden die aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn gekoppeld, zodat deze gelijk komen te luiden als de voorwaarden bij het voorwaardelijke strafdeel in deze zaak.
De rechtbank legt aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van acht maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarden gelden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met medeverdachten, een locatiegebod en een locatieverbod met elektronische monitoring, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en inzicht geven in het sociale netwerk. De rechtbank zal de Reclassering Nederland belasten met het toezicht op naleving van de voorwaarden en de begeleiding van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, namelijk een straatroof. Gelet op het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hiervoor genoemde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 184, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
acht(
8) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
vier (4) maanden, van deze jeugddetentie
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
drie (3) jarenvast.
De tenuitvoerleggingkan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door een zorgverlener, bijvoorbeeld verslavingszorg, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij [begeleide woonvorm] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Veroordeelde werkt mee aan begeleiding en aanwijzingen die de instelling hem geeft.
- Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten [medeverdachte 1] geboren [geboortedatum 1] , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] , en [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- Locatiegebod met elektronische monitoring
Veroordeelde is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft betrokkene op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 3] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
- Locatieverbod met elektronische monitoring
Veroordeelde bevindt zich gedurende het toezicht niet in het centrum van Amsterdam (zie afbeelding in
bijlage III). Indien het voor de uitvoering van het toezicht noodzakelijk is dat veroordeelde zich op een bepaalde locatie bevindt binnen het verboden gebied, dan kan de reclassering hier toestemming voor geven (hieronder valt bijvoorbeeld ook een reis met het OV door het gebied). Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding en/of een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht en openheid wat betreft zijn sociaal netwerk.
Geeft aan de Reclassering Nederland de opdrachtals bedoeld in artikel 77aa, derde lid, jo artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijstde
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/105722-21
af.
Wijzigtde voorwaarden van de
voorwaardelijke PIJ-maatregelzoals opgelegd onder parketnummer 13/105722-21, zodat de voorwaarden die aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn verbonden gelijk komen te luiden als alle hierboven (op pagina’s 11, 12 en 13 van dit vonnis) opgesomde
bijzondere voorwaardenin de onderhavige strafzaak.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, derde lid, jo artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenisvan verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 januari 2025.
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]