ECLI:NL:RBAMS:2025:3109

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
760186
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen verstekvonnis inzake bijdrage aan funderingsherstel door appartementseigenaren

In deze zaak hebben [eiser 1] en [eiser 2], appartementseigenaren en leden van de Vereniging van Eigenaren (VvE), verzet aangetekend tegen een verstekvonnis dat op 19 juni 2024 is gewezen. De VvE had hen in dat vonnis veroordeeld tot betaling van een bijdrage voor funderingsherstel. De eisers hebben niet tijdig gereageerd op de oorspronkelijke dagvaarding van de VvE, waardoor het verstekvonnis is uitgesproken. Op 11 oktober 2024 hebben zij verzet aangetekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verzet niet ontvankelijk is, omdat zij al eerder op de hoogte waren van het verstekvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op 5 juli 2024 een daad hebben verricht die aantoont dat zij bekend waren met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Hierdoor hadden zij tot 2 augustus 2024 de tijd om hun verzet in te dienen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft de eisers in het ongelijk gesteld en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.107,00. Het vonnis is op 7 mei 2025 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/760186 / HA ZA 24-1301
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende in [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partijen in verzet,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
inmiddels zonder advocaat,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS [naam VvE],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in verzet,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. E.J. Loos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van de VvE van 7 mei 2024 met producties,
  • het verstekvonnis van 19 juni 2024 met zaaknummer C/13/750794/HA ZA 24-536,
  • de verzetdagvaarding van [eiser 1] en [eiser 2] van 11 oktober 2024 met producties,
  • het tussenvonnis van 8 januari 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte overlegging producties van VvE,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 april 2025 en de daarin vermelde stukken, waaronder het aanhoudingsverzoek van [eiser 1] en [eiser 2] ,
  • de rolbeslissing van de rechtbank die op 29 april 2025 per e-mail aan partijen is verzonden, waarin het aanhoudingsverzoek is afgewezen en is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De beoordeling

2.1.
De VvE heeft bij dagvaarding van 7 mei 2024 een vordering tegen [eiser 1] en [eiser 2] . De vordering gaat onder andere over de bijdrage die [eiser 1] en [eiser 2] , als appartementseigenaren en daarmee leden van de VvE, aan het funderingsherstel zouden moeten leveren. [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet in rechte op die dagvaarding gereageerd. Zij zijn daarom bij verstekvonnis van 19 juni 2024 veroordeeld tot dat wat de VvEvan hen heeft gevorderd.
2.2.
Bij dagvaarding van 11 oktober 2014 zijn [eiser 1] en [eiser 2] verzet gekomen tegen het verstekvonnis, omdat zij het daarmee niet eens zijn.
2.3.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of zij ontvankelijk zijn in hun verzet.
2.4.
Het verzet tegen een verstekvonnis moet op grond van artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden gedaan door de verzetdagvaarding te laten betekenen binnen vier weken na:
  • de betekening van het vonnis of van een ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of
  • het plegen van een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat de veroordeelde bekend is met het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan, of
  • als de voorgaande situaties zich niet voordoen, de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
2.5.
De verzetdagvaarding van [eiser 1] en [eiser 2] is op 11 oktober 2024 door de deurwaarder aan de VvE betekend. De vraag is dus of dat binnen vier weken is na één van de situaties zoals hiervoor onder 2.4 genoemd.
2.6.
[eiser 1] en [eiser 2] vinden dat zij op tijd en daarmee ontvankelijk zijn in hun verzet, omdat zij op 16 september 2024 op de hoogte zijn geraakt van de inhoud van het verstekvonnis nadat het proces-verbaal van beslag roerende zaken van 13 september 2024 bij exploot aan hen is betekend. De verzetdagvaarding is dus binnen vier weken na 16 september 2024 aan de VvE betekend.
2.7.
Volgens de VvE zijn [eiser 1] en [eiser 2] al eerder op de hoogte geraakt van het verstekvonnis. Zij wijst in dat kader op:
  • een op 9 juli 2024 in persoon aan [eiser 2] betekend proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag,
  • een brief van de bank van [eiser 1] en [eiser 2] waaruit blijkt dat het beslag doel heeft getroffen,
  • een verklaring van de deurwaarder dat hij [eiser 1] en [eiser 2] op 5 juli 2024 uitgebreid telefonisch heeft gesproken over het verstekvonnis en de gevolgen daarvan, en hen op verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] dit verstekvonnis die dag per e-mail heeft gestuurd,
  • een e-mail van 6 augustus 2024 van [naam] van Nova Legal B.V., toen de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] , aan de deurwaarder.
Daad van bekendheid met de aangevangen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis
2.8.
De rechtbank oordeelt dat [eiser 1] en [eiser 2] het verzet te laat hebben ingediend, omdat zij op 5 juli 2024 een daad hebben verricht waaruit blijkt dat zij bekend waren met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
2.9.
Op 4 juli 2024 heeft de VvE op grond van het verstekvonnis executoriaal derdenbeslag laten leggen op bankrekeningen van [eiser 1] en [eiser 2] . Uit de verklaring van de deurwaarder blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] hem op 5 juli 2024 hebben gebeld, waarbij gesproken is over het verstekvonnis en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. De verklaring van de deurwaarder is door [eiser 1] en [eiser 2] niet weersproken. De rechtbank stelt daarom vast dat [eiser 1] en [eiser 2] , gezamenlijk, de deurwaarder hebben gebeld naar aanleiding van het derdenbeslag op de bankrekening. Dit geldt als een daad van bekendheid met dat beslag dat onderdeel is van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
2.10.
Voor zover het telefoongesprek alleen met [eiser 1] zou hebben plaatsgevonden (omdat de e-mail van de deurwaarder naar aanleiding van dat gesprek alleen aan hem gericht is) geldt dat de VvE heeft aangevoerd en onderbouwd dat het proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag op 9 juli 2024 in persoon aan [eiser 2] is betekend.
2.11.
Dit betekent dat [eiser 1] en [eiser 2] vanaf 5 juli 2024 (of 9 juli 2024) vier weken de tijd hadden om de verzetdagvaarding uit te brengen. De verzetdagvaarding is op 11 oktober 2024 betekend. Daarmee zijn [eiser 1] en [eiser 2] niet tijdig in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. Zij zijn daarom niet-ontvankelijk in hun verzet. Dat betekent dat aan een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren tegen het verstekvonnis niet wordt toegekomen.
2.12.
[eiser 1] en [eiser 2] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van de VvE worden begroot op:
- salaris advocaat
1.929,00
(1 punt × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.107,00
2.13.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [eiser 1] als [eiser 2] kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk in hun verzet,
3.2.
bekrachtigt het door de rechtbank op 19 juni 2024 gewezen verstekvonnis met zaaknummer C/13/750794/HA ZA 24-536,
3.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.107,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, ondersteund door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.