ECLI:NL:RBAMS:2025:3101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
13/022194/25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met ontslag van rechtsvervolging en zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op 20 januari 2025 betrokken bij twee incidenten van mishandeling in Amsterdam. Tijdens de zitting op 25 april 2025 heeft de officier van justitie, mr. M.S. Bond, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. E.S. Kostelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de getuigenverklaringen als bewijs dienden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij als volledig ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd. Dit werd ondersteund door een psychologisch rapport dat aangaf dat de verdachte psychotische symptomen vertoonde. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden. Daarnaast werd de benadeelde partij, die letsel had opgelopen, een schadevergoeding van €850,- toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/022194/25
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.S. Kostelijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 20 januari 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een onbekend gebleven slachtoffer heeft mishandeld door (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of te trappen/schoppen en/of (vervolgens) voornoemd onbekend gebleven slachtoffer vast te pakken en/of vast te houden en/of te duwen;
2
hij op of omstreeks 20 januari 2025 te Amsterdam, ik elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen met uitzondering van het trappenwaardoor hiervoor partiele vrijspraak dient te volgen. Voor wat de bewezenverklaring van feit 2 betreft heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank van oordeel dat de onder 1 tenlastegelegde mishandeling kan worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de - bekennende - verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat ook het trappen kan worden bewezen. In het proces-verbaal van uitkijken van de camerabeelden relateert de verbalisant, nadat hij beschrijft dat hij ziet dat het slachtoffer hard wordt geraakt in het gezicht door de vuist van verdachte, dat hij ziet dat verdachte het slachtoffer trapt. Hierna beschrijft de verbalisant dat vervolgens is te zien dat verdachte nog een keer uithaalt met zijn vuist naar het gezicht van het slachtoffer en direct daaropvolgend dat op beeld niet goed is te zien of verdachte het slachtoffer raakt, maar dat dan wel is te zien dat het slachtoffer naar achteren deinst. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de opmerking dat ‘op beeld niet goed is te zien of verdachte het slachtoffer raakt’ ziet op het – wederom – uithalen met de vuist richting het gezicht van het slachtoffer, en niet op de trap die daarvoor wordt beschreven.
Voor het oordeel dat dat het onder 1 bewezen geachte handelen van verdachte ook pijn en/of letsel teweeg heeft gebracht bij het onbekend gebleven slachtoffer neemt de rechtbank onder meer het volgende in aanmerking. Het is een feit van algemene bekendheid dat het stompen met een vuist in het gezicht bij een slachtoffer pijn teweegbrengt. Daarnaast hebben de verbalisanten toen zij ter plaatse kwamen bij het onbekend gebleven slachtoffer in het gezicht ook letsel waargenomen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 tenlastegelegde mishandeling kan worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte. Dat verdachte meermaals heeft gestompt leidt de rechtbank onder meer af uit de aangifte en uit de omstandigheid dat [slachtoffer] op meerdere plaatsen in het gezicht verwondingen had. Dat verdachte ook met kracht heeft geslagen leidt de rechtbank af uit het feit dat dat bij [slachtoffer] – blijkens de letselverklaring – een gebroken neus is vastgesteld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
op 20 januari 2025 te Amsterdam, een onbekend gebleven slachtoffer heeft mishandeld door met gebalde vuist tegen het gezicht, althans het lichaam, te stompen en te trappen en voornoemd onbekend gebleven slachtoffer vast te pakken en te duwen;
2
op 20 januari 2025 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht/hoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor de tenlastegelegde feiten. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft in de zaak met rekestnummer 25/688, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) voor de duur van zes maanden gevorderd.
7.2.
.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ontslag van alle rechtsvervolging
De rechtbank acht verdachte niet strafbaar en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Consult rechtspleging van het NIFP van 23 januari 2025, opgesteld door S.J.D. Dijkstra, psycholoog. Hieruit blijkt – kort samengevat – het volgende.
Verdachte maakte in het consult een psychotische indruk. Hij hoort stemmen en handelt daarnaar. Deze stemmen zouden hem onder andere hebben verteld dat de twee slachtoffers in onderhavige zaak pedofielen zijn en dat het oké is om hen te slaan. Ook meent hij door de duivel beschermd te worden en heeft hij op zijn voorhoofd driemaal een ‘6’ gebrandmerkt, zoals hij zelf vertelde. Tevens heeft hij zichzelf verwond aan zijn hand, omdat hij ‘anders vergeet dat hij geen alcohol moet drinken’. Verdachte gebruikt flinke hoeveelheden cannabis en alcohol. Naar het oordeel van de deskundige is acute psychiatrische zorg nodig. Geadviseerd wordt om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken.
Er is in de strafzaak geen nadere gedragskundige rapportage opgesteld, onder meer omdat de officier van justitie naar aanleiding van voornoemd advies van het NIFP, zoals dat is verwoord in het voorgeleidingsconsult, in deze zaak geen rol voor het strafrecht zag en de voorbereiding van een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz in gang heeft gezet.
De rechtbank stelt vast dat verdachte na zijn aanhouding bij de politie op 20 januari 2025 over aangever heeft verklaard: “
Ze hebben me verteld dat deze een kindermoordenaar was en een pedofiel”, hetgeen aansluit bij de conclusie van de NIF-deskundige in het Consult rechtspleging dat verdachte stemmen hoort en daarnaar handelt.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn werk heeft opgezegd omdat zigeuners hem wilden vermoorden. Hij is bang om terug te gaan naar Hongarije omdat daar bijna alleen nog maar zigeuners zijn. Verdachte verklaarde verder dat aangever waarschijnlijk ook een zigeuner was nu deze geen blanke huidskleur had.
Gelet op zijn uitingen op de terechtzitting en voornoemd Consult rechtspleging van het NIFP is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een psychische stoornis als bedoeld in artikel 39 Sr. De rechtbank is – gezien het bovenstaande – van oordeel dat verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat de door hem gepleegde feiten wederrechtelijk waren. [1] Hij meende immers op basis van zijn stoornis dat de slachtoffers pedofielen waren en dat het goed was hen te slaan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte de feiten niet kunnen worden toegerekend, zodat hij daarvoor dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 25/688, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend. Gelet daarop zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. Omdat deze zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is, zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijven in [detentieadres 1] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde € 850,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2025. Tevens is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel kan worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft verzocht de toe te wijzen vergoeding aan immateriële schade te matigen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft lichamelijk letsel opgelopen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De hoogte van de vordering is betwist, in die zin dat verzocht is om het toe te kennen bedrag te matigen. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Gelet op de ernst van de gevolgen van het feit voor de benadeelde partij komt het gevorderde bedrag aan immateriële schade de rechtbank niet onredelijk voor. De benadeelde partij is uit het niets op straat aangevallen door de voor hem onbekende verdachte. Hierdoor heeft de benadeelde partij letsel opgelopen in de vorm van een gebroken neus, een snee op zijn voorhoofd, een schram aan de zijkant van zijn hoofd en een wond rondom zijn oog. Daarnaast heeft de benadeelde partij vanwege de mishandeling last gehad van hoofpijn, rugklachten, gevoelige tanden en slaapproblemen. Tevens was sprake van herbelevingen en verhoogde alertheid. De vordering, en in het bijzonder dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, is voldoende onderbouwd. Gelet hierop en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de vordering dan ook volledig toewijzen en de immateriële schadevergoeding naar billijkheid begroten op
€ 850,-(
achthonderdvijftig euro). Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (20 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer
[slachtoffer], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze – zoals hiervoor overwogen – op een bedrag van
€ 850,-(
achthonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast die de rechtbank stelt op 1
(één) dag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 en 2:
telkens: mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 850,-
(achthonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat
€ 850,-
(achthonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2025.

Voetnoten

1.HR:2023:1295