In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens door een incassobureau, COEO INCASSO B.V. De verzoeker, die in persoon procedeerde, heeft verzocht om zijn persoonsgegevens te laten verwijderen, omdat hij betwistte dat de Staatsloterij een afdwingbare vordering op hem had. Hij voerde aan dat hij nooit een overeenkomst met de Staatsloterij had gesloten en dat de vordering onterecht was. Het verzoek was gebaseerd op artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG).
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van twee hoofdredenen. Ten eerste oordeelde de rechtbank dat de Staatsloterij wel degelijk een vordering op de verzoeker had, aangezien er bewijs was van een rechtsbetrekking tussen hen. Ten tweede stelde de rechtbank vast dat de verwerking van persoonsgegevens door Coeo Incasso rechtmatig was, omdat deze noodzakelijk was voor de inning van de vordering. De rechtbank concludeerde dat de privacybelangen van de verzoeker niet onevenredig werden geschaad en dat de gegevensverwerking voldeed aan de wettelijke vereisten.
De verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank op € 792,00 werden begroot. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.