ECLI:NL:RBAMS:2025:3026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/13/752622 / FA RK 24-4072
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met verdeling en rechtsmacht in internationaal huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2025 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een Britse vrouw en een Australische man, die op 9 december 2010 in Melbourne, Australië zijn gehuwd. De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij stelde dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat het redelijkerwijs niet mogelijk was om dit op dat moment over te leggen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld over de verdeling van de gezamenlijke woning, die partijen in 2011 hebben aangeschaft. De vrouw heeft verzocht om de woning aan haar toe te delen, terwijl de man heeft verzocht om de woning aan hem toe te delen. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een belang hebben bij de woning, maar heeft de vrouw de gelegenheid gegeven om de woning over te nemen. De rechtbank heeft een 'spoorboekje' vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de toedeling van de woning zijn opgenomen, inclusief de mogelijkheid van verkoop indien geen van beide partijen in staat is de woning over te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf 1 oktober 2012, en dat de echtscheiding wordt uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/752622 / FA RK 24-4072 (LH/SV) en C/13 768453 FA RK 25-3160 (LH/SV)
Beschikking d.d. 8 mei 2025 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
blijkens de huwelijksakte: [de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.L.M. Smeets, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.M. van Maanen, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 19 juni 2024;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- de brief met bijlage van 31 maart 2025 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen van 11 april 2025 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met als bijlage pleitaantekeningen van 23 april 2025 van de zijde van de vrouw.
1.2.
Bij aanmeldingsformulier van 26 maart 2025 hebben de advocaten van partijen aangegeven dat zij in het kader van het RAP (Richting Anders Procederen) project een deelgeschil ten aanzien van de echtscheiding van partijen met nevenverzoeken aan de rechtbank willen voorleggen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 april 2025.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mr. H.I.E. Mutsaerts, de man bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast was een tolk in de Engelse taal aanwezig die voor beide partijen heeft vertaald. Namens de vrouw zijn aangepaste pleitaantekeningen overgelegd. Dezen zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.4.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben laten weten hier geen gebruik van te willen maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 9 december 2010 te Melbourne, Australië. De vrouw is Brits burger en heeft de Australische nationaliteit. De man heeft de Australische nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Rechtsmacht
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
2.3.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.3.4.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Er is de rechtbank voldoende dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Daarom zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
2.3.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.6.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
Beide partijen hebben een verzoek gedaan met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen. In het kader van de RAP-procedure hebben partijen twee deelgeschillen aan de rechtbank voorgelegd, te weten de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf datum huwelijkssluiting alsmede aan wie van partijen de voormalige echtelijke woning wordt toegedeeld.
Rechtsmacht
2.4.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
2.4.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Partijen hebben niet een geldige rechtskeuze in de zin van het Verdrag uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking alleen de nationaliteit van Australië gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Op grond van artikel 4, lid 1 van het Verdrag is de hoofdregel dat het toepasselijk recht het recht van het land is waar partijen hun eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd, nu de uitzonderingen genoemd in artikel 4, lid 2 onder 1 en 2 zich in dezen niet voordoen. Tussen partijen is in geschil of er sprake is geweest van een eerste huwelijksdomicilie.
2.4.4.
De vrouw heeft gesteld dat partijen een eerste huwelijksdomicilie in de zin van het Verdrag hebben gevestigd in Nederland. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Partijen hadden al voor het huwelijk een duurzaam verblijf in Nederland en hadden ook de intentie zich op duurzame wijze in Nederland te vestigen. Dat de man zich pas in oktober 2012 in Nederland als ingezetene heeft laten registreren doet daar niets aan af. Voor hun verblijf in Nederland woonden partijen samen in Zuid-Afrika. In september 2009 is de vrouw vanuit Zuid-Afrika naar Nederland verhuisd voor een tijdelijke functie bij het Speciale Tribunaal voor Libanon. In januari 2010 heeft zij een functie gekregen bij het Joegoslavië-tribunaal van de Verenigde Naties in Den Haag. Hoewel de vrouw eerst heeft gesteld dat dit een vaste aanstelling betrof, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het om een jaarcontract ging welke meerdere keren is verlengd. In oktober 2009 heeft de vrouw in overleg met de man een tweejarig huurcontract gesloten voor een appartement in [woonplaats 2] . Zij verkreeg een ‘relocation allowance’ van de Verenigde Naties en partijen zorgden ervoor dat zowel de spullen van de vrouw als die van de man vanuit Zuid-Afrika naar Nederland werden verhuisd. Omdat de man nog aan het solliciteren was, is hij de vrouw niet direct naar Nederland gevolgd. Hij was echter al wel in overleg over een baan in Duitsland. In februari 2010 is de man met zijn baan in [plaats] begonnen. Hij is vanuit Zuid-Afrika naar Nederland gevlogen met de hond van partijen en zijn resterende spullen. De man schreef zich in Duitsland in omdat hij daar werkzaam was en belastingplichtig. Hij kreeg toestemming van zijn werkgever om van donderdag tot maandag in Nederland te verblijven. De man verbleef daardoor vaker bij de vrouw in Nederland dan dat hij in Duitsland verbleef. Als het mogelijk was qua werk verbleef de man nog langer in Nederland. Dat de man meer in Nederland verbleef dan in Duitsland blijkt ook uit de door haar overgelegde kalender. De vrouw reisde slechts sporadisch af naar Duitsland. De man huurde enkel tijdelijk gemeubileerde woonruimte. Naast dat het feitelijk verblijf van partijen in Nederland was, hadden zij ook de intentie om in Nederland hun eerste huwelijksdomicilie te vestigen. Partijen wilden een basis om een gezin te stichten. Partijen hebben in mei 2010 al gesproken over de koop van de huurwoning waarin zij woonden. Na de huwelijkssluiting hebben partijen meerdere woningen in [woonplaats 2] bezichtigd. Uiteindelijk hebben partijen in februari 2011 een koopcontract voor een woning getekend welke op 4 mei 2011 aan hen werd geleverd. Partijen hebben in verband met de reistijd bewust gezocht naar een huis in de buurt van een snelweg en een station. De man had zijn sociale leven in [woonplaats 2] en niet in [plaats] . Hij basketbalde in het weekend met haar collega’s. Partijen hebben in maart 2011 ook samen een auto gekocht. De man omschreef in e-mails ook de woning in [woonplaats 2] als zijn ‘thuis’. Volgens de vrouw volgt uit al deze omstandigheden dat partijen een eerste huwelijksdomicilie in de zin van het Verdrag hebben gevestigd in Nederland. Nu Australië een domicilieland is, is het recht van Nederland van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.4.5.
De man heeft betwist dat partijen een eerste huwelijksdomicilie in de zin van het Verdrag hebben gevestigd in Nederland. De vrouw stond ingeschreven in Australië maar verbleef voor haar werk in Nederland, terwijl de man in Duitsland werkte. De vrouw heeft kort na het huwelijk ook nog gesolliciteerd naar banen in andere landen. De vrouw was helemaal niet van plan voor langere tijd in Nederland te verblijven. Zij had ook maar een tijdelijk contract. De man was destijds wel van plan voor langere tijd in Duitsland te blijven. Hij had daar zijn woning, meubilair en hele sociale leven. Partijen hebben ook een hond gekocht in Duitsland en de man had er familie wonen. Ook zijn beste vriend woonde er. Dit waren ook mensen die op het huwelijk van partijen waren in tegenstelling tot de mensen van wie de vrouw e-mails heeft overgelegd. De vrouw verbleef ook vaak bij de man in Duitsland en zag dat ook als haar huis. Het is altijd de bedoeling geweest om zich in Duitsland te vestigen. Dit is pas veranderd toen er kinderen kwamen.
De vrouw wilde een huis kopen in [woonplaats 2] . De man is daar niet bij betrokken. Hij is ook niet genoemd in de mails naar de makelaar en de notaris. Alleen toen de vrouw geld nodig had, is de man erbij betrokken geraakt en heeft een deel van zijn erfenis geïnvesteerd. Daarna is er nog een discussie geweest met de vrouw en de notaris om ook de naam van de man op de koopakte te krijgen.
De man heeft gesteld ook geen basketbal met collega’s van de vrouw te hebben gespeeld. De man sportte in Duitsland. Toen er een auto is gekocht is de vrouw ook vaker naar Duitsland gekomen. Het was ook de bedoeling dat de hond in Duitsland zou verblijven.
Ook al zou het zo zijn dat de vrouw zich in Nederland wilde vestigen dan wil dat nog niet zeggen dat de man ook zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De vrouw probeert dit nu te construeren. De vrouw zal in Nederland haar sociale leven hebben gehad, maar dat was niet het sociale leven van de man. Hij had zijn sociale leven in Duitsland. Vlak voor het huwelijk heeft hij een baan in Duitsland aangenomen voor twee jaar en hij was aldus van plan om zich in ieder geval voor twee jaar in Duitsland te vestigen. Partijen waren internationaal georiënteerd en uiteindelijk is de man naar Nederland gekomen toen de vrouw met IVF is gestart. Daarvoor hadden partijen een latrelatie.
De man heeft betwist dat al zijn spullen in Nederland stonden. Vanuit Zuid-Afrika is alles misschien naar Nederland gestuurd maar er is ook een krat met spullen doorgestuurd naar Duitsland. Totdat de man besloten heeft naar Nederland te komen eind 2012 was er geen gemeenschappelijke verblijfplaats. De man betwist de door de vrouw overgelegde kalender met data waarop hij in Nederland zou hebben verbleven.
2.4.6.
De rechtbank overweegt dat het begrip “eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk” een feitelijk begrip is. Van belang is niet alleen waar iemand feitelijk verblijft, maar ook hoe duurzaam dat verblijf is en daarnaast met welke intentie hij daar verblijft. Deze eerste gewone verblijfplaats dient binnen een redelijk korte termijn na de huwelijkssluiting te worden gevestigd. Bij de toepassing van de verdragsregel is het echter niet noodzakelijk dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats direct bij de huwelijkssluiting vestigen. Uit vaste rechtspraak volgt dat doorgaans een limiet van zes maanden wordt gesteld, met een voorbehoud voor uitzonderlijke situaties.
2.4.7.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van partijen over waar zij na hun huwelijk in december 2010 hebben verbleven en de intentie die partijen daarbij hadden om zich in een land te vestigen feitelijk uiteenlopen. Vast staat dat partijen niet in hetzelfde land als ingezetene stonden ingeschreven. De vrouw stond nog in Australië ingeschreven in verband met de fiscale voordelen die dat met zich meebracht, terwijl de man in Duitsland stond ingeschreven. Vast staat eveneens dat de man zich pas in oktober 2012 in Nederland heeft ingeschreven. De inschrijving is op zich zelf niet doorslaggevend voor de vaststelling waar iemand zijn verblijfplaats heeft gehad. Wel kan dit een indicatie zijn.
2.4.8.
De rechtbank is van oordeel dat partijen geen eerste huwelijksdomicilie in de zin van het Verdrag hebben gevestigd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Partijen waren qua werk internationaal georiënteerd en hebben voor hun werk in verschillende landen verbleven. Dat partijen toen de vrouw een baan in Den Haag heeft aanvaard de intentie hadden zich voor langere tijd in Nederland te vestigen komt de rechtbank dan ook niet aannemelijk voor. In ieder geval is hetgeen de vrouw hierover verklaart onvoldoende onderbouwd tegenover de betwisting door de man. De vrouw heeft immers zelf tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het om een jaarcontract ging. Dat de vrouw vervolgens zesmaal haar contract met een jaar heeft verlengd konden partijen naar het oordeel van de rechtbank op dat moment nog niet voorzien. Dat de man regelmatig bij de vrouw in Nederland verbleef, net als ook de vrouw met enige regelmaat bij de man in Duitsland verbleef, maakt niet dat de man zijn verblijfplaats in Nederland heeft gevestigd. Dat de man de intentie had zich in Nederland te vestigen is ook niet vast komen te staan. De enkele omstandigheid dat partijen in 2011 een huis op beider namen hebben gekocht is in ieder geval onvoldoende nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het oorspronkelijk de intentie van de vrouw was zelf een woning te kopen en dat de man pas, na advies van de hypotheekadviseur, bij de aankoop is betrokken. Bovendien heeft de man verklaard dat er nog een discussie is geweest over het wel of niet vermelden van zijn naam op de koopakte wat hij wel wenste omdat hij geld in de woning investeerde. Naar het oordeel van de rechtbank is het veeleer zo dat de intentie om in Nederland te blijven pas op een later moment is ontstaan, namelijk toen partijen van plan waren een gezin te stichten. Dat de man tijdens zijn verblijf bij de vrouw meeging naar sociale activiteiten met vrienden en kennissen van de vrouw maakt dit ook niet anders. Zo zal ook de vrouw als zij bij de man verbleef mee zijn gegaan naar zijn vrienden en kennissen in Duitsland.
Het voorgaande betekent dat vanaf 9 december 2010 tot 1 oktober 2012 het Australische recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Vanaf 1 oktober 2012 is op grond van artikel 7, lid 2 onder 3 van het Verdrag het Nederlandse recht van toepassing. Vanaf dat moment zijn partijen gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het Nederlandse recht van toepassing is op de gehele huwelijkse periode wijst de rechtbank daarom deels af.
De woning [adres]
2.4.9.
De vrouw heeft verzocht de woning aan haar toe te delen, terwijl de man heeft verzocht de woning aan hem toe te delen. Beide partijen hebben verklaard ongeacht het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime in staat te zijn de woning te financieren en de andere partij te doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Partijen zijn het erover eens dat de woning voor een waarde van € 1.375.000,- in de verdeling dient te worden betrokken.
2.4.10.
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij in tegenstelling tot de man in staat is de huidige hypothecaire geldlening over te nemen en de man de helft van de overwaarde te vergoeden. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat beide partijen in staat zijn de woning over te nemen dan heeft de vrouw gesteld dat haar belang bij toedeling groter is dan het belang van de man. De vrouw heeft een sterke band met de woning, omdat zij er in de eerste plaats verantwoordelijk voor is. De vrouw heeft veel tijd en aandacht aan de aankleding en inrichting van de woning besteed. De vrouw heeft geen kantoorruimte waar zij kan werken en werkt daarom altijd vanuit huis. De man heeft wel een werkplek buitenshuis en werkt nu ook eigenlijk nooit thuis. De vrouw heeft de ziekte van Crohn waardoor een rustige werkplek voor haar ook heel belangrijk is. Het is vanwege deze ziekte ook noodzakelijk dat de vrouw zelf thuis haar lunch kan verzorgen en niet afhankelijk is van een bedrijfsrestaurant. Bovendien heeft de vrouw regelmatig buikpijnklachten door deze ziekte en is het voor haar noodzakelijk tussendoor te gaan liggen. Zij heeft thuis ook de mogelijkheid vanuit een liggende positie te gaan werken.
Daarnaast heeft de man een nieuwe partner met wie hij nu ook al zo goed als samenwoont in de weken dat hij niet in het huis verblijft. Deze partner verblijft ook regelmatig bij de man in de woning in de weken dat hij wel in de woning verblijft. De man heeft dan ook andere en meer mogelijkheden dan de vrouw om ergens anders te gaan wonen.
2.4.11.
De man heeft betwist dat de vrouw een groter belang heeft bij toedeling van de woning dan hij. Gelet op de vorderingen die hij op het huwelijksvermogen heeft in verband met de door hem ontvangen erfenis is de man in tegenstelling tot de vrouw in staat de woning over te nemen.
Volgens de man is zijn binding met het huis minstens zo groot als dat de vrouw heeft. De vrouw heeft de woning wellicht ingericht maar de man heeft ook heel veel gedaan. Hij heeft in de tuin gewerkt. Hij heeft financieel en fysiek zijn bijdrage geleverd. Voor de man is dit ook een heel fijn huis om thuis te kunnen werken. Dat de vrouw geen kantoor heeft mag volgens de man niet doorslaggevend zijn. Het is niet dat de vrouw praktijk aan huis voert. Haar werkzaamheden kan zij ook vanuit een andere woning verrichten. Ook de omstandigheid dat de vrouw aan de ziekte van Crohn lijdt mag geen doorslaggevende betekening worden toegekend. Ook in een ander huis kan de vrouw haar eigen lunch maken en in liggende positie haar werkzaamheden verrichten. Het is niet zo dat de woning is aangepast aan de ziekte van de vrouw. De man vindt dat het belang dat hij bij toedeling van de woning heeft zwaarwegender is dan het belang van de vrouw. De woning ligt tussen het werk van de man en de basketbalvereniging waar de man en [minderjarige 2] veel tijd doorbrengen in. Ook heeft de man aangevoerd dat hij zijn twijfels heeft of de vrouw wel hier blijft wonen, omdat zij solliciteert naar banen in andere steden en andere landen. De man wil juist zijn hele leven in [woonplaats 1] blijven wonen. In ieder geval wil hij in de woning blijven wonen totdat de kinderen een universitaire opleiding hebben afgerond.
2.4.12.
De rechtbank overweegt dat beide partijen een belang hebben bij toedeling van de woning daar gelet op de huidige situatie op de woningmarkt het niet eenvoudig zal zijn een vergelijkbare woning in de omgeving van deze woning te verkrijgen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de rechtbank een zogenoemd “spoorboekje” zal bepalen. Het gaat in dezen derhalve om de vraag wie als eerste in de gelegenheid wordt gesteld te onderzoeken of toedeling van de woning mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat de vrouw. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw is niet alleen voor de zorg voor de kinderen maar ook voor haar werk gebonden aan de woning nu zij haar werkuren volledig thuis verricht. Dit in tegenstelling tot de man die zijn werk ook op kantoor kan verrichten. Indien de vrouw daarom een andere woning zou moeten zoeken, zou dit betekenen dat de vrouw een woning met minimaal vier slaapkamers moet zien te bemachtigen omdat er ook ruimte voor een werkkamer moet zijn. Daarnaast is het zo dat de man, zo is niet weersproken, een nieuwe partner heeft bij wie hij vaak verblijft. De man komt aldus niet op straat te staan voor de periode waarin hij mogelijk nog geen andere woning heeft kunnen vinden. Dit in tegenstelling tot de vrouw die geen andere woonruimte heeft waar zij tijdelijk terecht kan. Hoewel niet doorslaggevend speelt bij de beslissing ook een rol de omstandigheid dat de vrouw de ziekte van Crohn heeft. Indien de rechtbank de woning zou toedelen aan de man dan breekt er een onzekere tijd aan voor de vrouw die stress zal veroorzaken. Het is bekend dat stress een factor is die de klachten behorend bij de ziekte van Crohn kunnen verergeren.
De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten conform het hierna vermelde spoorboekje. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat degene aan wie de woning niet wordt toegedeeld een termijn van drie maanden krijgt nadat degene die woning overneemt heeft laten weten daartoe in staat te zijn om de woning te verlaten. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat mocht geen van hen in staat blijken de woning toegedeeld te krijgen de woning verkocht zal worden via makelaar [naam makelaar] .

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/ 752622 / FA RK 24-4072:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Melbourne, Australië op 9 december 2010;
3.2.
houdt de behandeling van de overige verzoeken aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling;
|
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/ 768453 / FA RK 25-3160 in het kader van RAP:
3.3.
bepaalt dat met ingang van 1 oktober 2012 het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
3.4.
gelast als wijze van verdeling van de woning [adres] als volgt:
- de vrouw krijgt gedurende drie maanden na inschrijving echtscheidingsbeschikking de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of zij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde van € 1.375.000,- waarbij:
o de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
o de vrouw de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire schuld(en) op het moment van de notariële overdracht, aan de man zal vergoeden;
- indien de vrouw de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning aan de vrouw plaats te vinden binnen één maand, nadat de vrouw de man binnen de termijn van drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de vrouw ;
Voor het geval de vrouw niet in staat is de woning over te nemen
- de man krijgt gedurende drie maanden nadat de vrouw hem heeft bericht dat het haar niet lukt de woning over te nemen de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde van € 1.375.000,- waarbij:
o de man de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
o de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire schuld(en) op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;
- indien de man de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning aan de man plaats te vinden binnen één maand, nadat de man de vrouw binnen de termijn van drie maanden heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de man;
Voor het geval ook de man niet in staat is de woning over te nemen
- indien binnen of na verloop van deze periode van in totaal acht maanden na inschrijving echtscheiding blijkt dat zowel de vrouw als de man de woning niet kan overnemen dan wel deze niet is geleverd aan de vrouw dan wel de man, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde;
- partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na de mededeling dat overname niet lukt, dan wel binnen 14 dagen nadat de termijn voor levering is verstreken, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de makelaar [naam makelaar] ;
- indien partijen niet uiterlijk binnen deze termijn gezamenlijk een verkoopopdracht hebben gegeven aan de makelaar, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd deze makelaar - mede als vertegenwoordiger van de ander - opdracht tot verkoop te geven;
- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
- na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening(en) worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
3.5.
bepaalt dat de man nog drie maanden in de woning kan blijven wonen nadat de vrouw hem heeft bericht dat zij in staat is de woning over te nemen en dat, indien de vrouw niet in staat is de woning toegedeeld te krijgen, de vrouw nog drie maanden in de woning kan blijven wonen nadat de man haar heeft bericht dat hij in staat is de woning toegedeeld te krijgen;
3.6.
wijst af het meer of anders verzochte met betrekking tot het toepasselijk recht en de verdeling van de woning;
3.7.
houdt de behandeling van de overige verzoeken aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 8 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.