ECLI:NL:RBAMS:2025:2990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
13-397243-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen gevolg gegeven aan Europees aanhoudingsbevel uit Polen wegens detentieomstandigheden

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Wrocław, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, die werd aangehouden op basis van dit EAB. Tijdens de zitting op 6 maart 2025 werd de termijn voor de uitspraak verlengd en werd de gevangenhouding geschorst. In een tussenuitspraak op 20 maart 2025 oordeelde de rechtbank dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, omdat de Poolse autoriteiten niet konden garanderen dat hij voldoende tijd buiten zijn cel zou doorbrengen. De rechtbank stelde een redelijke termijn van dertig dagen in om te kijken of de omstandigheden zouden veranderen.

Bij de zitting op 23 april 2025 werd het onderzoek gesloten en werd de uitspraak gedaan. De rechtbank concludeerde dat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten onvoldoende was om het gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. De rechtbank oordeelde dat er geen gevolg gegeven kon worden aan het EAB, en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering. De overleveringsprocedure werd daarmee beëindigd. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van de Overleveringswet (OLW), waaronder artikel 11, dat betrekking heeft op de voorwaarden waaronder overlevering kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-397243-24
Datum uitspraak: 23 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 23 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2024 door
the Regional Court in Wrocław, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 maart 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 20 maart 2025
Bij tussenuitspraak van 20 maart 2025 [3] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten, nu met de aanvullende informatie het eerder vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen. Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW is de beslissing over de overlevering aangehouden, omdat een mogelijkheid bestond dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft hier een redelijke termijn van dertig dagen aan verbonden en heeft geoordeeld dat als binnen deze termijn zich geen gewijzigde omstandigheden voordoen, geen gevolg zal worden gegeven aan het EAB.
Ook heeft de rechtbank op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met zestig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 23 april 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 23 april 2025, in aanwezigheid van
mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. S. de Goede, advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 20 maart 2025 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de dubbele strafbaarheid, de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW en over de toepassing van artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 7 van de tussenuitspraak van 20 maart 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak is door het Internationaal Rechtshulp Centrum (
hierna: IRC) op 21 maart 2025 een aanvullende vraag gesteld aan de Poolse autoriteiten, te weten:
“Can it be guaranteed that [de opgeëiste persoon] will be able to spend at least two hours outside of his cell daily?”
De Poolse autoriteiten hebben op 24 maart 2025 hierop als volgt geantwoord:
"
The Regional Court in Wroclaw III Penal Department, in response tot the correspondence dated 24.03.2025 regarding [de opgeëiste persoon]s case III Kop 157/24, hereby notifies that in accordance with article 112§1 of the Executive Penal Code, each inmate is entitled to a minimum of one hour of outdoor walk daily."
Standpunt van de officier van justitie en de raadsman
Nu door de Poolse autoriteiten niet gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering ten minste twee uur buiten zijn cel kan verblijven, is het individuele gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet weggenomen. Om die reden dient geen gevolg te worden gegeven aan het EAB en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in de tussenuitspraak gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is een van de kernpunten voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² aan persoonlijke ruimte exclusief sanitair, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [4]
Uit het antwoord van de Poolse autoriteiten van 24 maart 2025 blijkt dat slechts minimaal één uur per dag buiten de cel verblijven wordt gegarandeerd.
De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat voornoemde aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. Dit terwijl de gegeven redelijke termijn in de zin van artikel 11, vierde lid, OLW inmiddels is verstreken.
De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal op grond van artikel 11, vierde lid, juncto artikel 28, derde lid OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Daarmee is de overleveringsprocedure beëindigd.

5.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW
geen gevolg aan het EAB;
VERKLAART de officier van justitie niet-ontvankelijkin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB;
HEFT OPhet (geschorste) bevel gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Westerman en L.F. Bögemann, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb. Amsterdam 20 maart 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1880
4.Bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam 1 oktober 2024 ECLI:N:RBAMS:2024:6015