ECLI:NL:RBAMS:2025:2966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
11448968 EA VERZ 24-1254
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever, waarbij de werknemer ook middellijk bestuurder is van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer, [gedaagde], en zijn werkgever, [verzoekster]. De werknemer was via zijn persoonlijke holding ook middellijk bestuurder van de werkgever. Na het ontslag van de holding als statutair bestuurder, bleef de arbeidsovereenkomst met de werknemer bestaan. Beide partijen stelden dat het niet ging om een arbeidsovereenkomst met een statutair bestuurder, waardoor de kantonrechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verschillende gronden, waaronder ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde gronden niet voldaan waren. De werknemer had geen verwijtbaar gedrag vertoond en de werkgever had onvoldoende gedaan om de arbeidsrelatie te normaliseren. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en ook de tegenverzoeken van de werknemer, waaronder betaling van achterstallig loon, afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11448968 EA VERZ 24-1254
beschikking van: 9 april 2025
func.: 364

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekster, nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. R. Olde en mr. E.M. de Moor
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
verweerder, nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S.W. Claassen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 12 december 2024 een verzoekschrift met producties ingediend, dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft op 21 februari 2025 een verweerschrift met producties ingediend, met een aantal tegenverzoeken.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 maart 2025, waar namens [verzoekster] [naam 1] is verschenen, die werd vergezeld door de gemachtigden en een tolk. Ook [gedaagde] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde en een tolk. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[verzoekster] is in het jaar 2020 opgericht door [gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1995, samen met [naam 2] en investeringsmaatschappij Airbridge Equity Partners en houdt zich bezig met de ontwikkeling van locatieoplossingen voor mobiele apps.
1.2.
[verzoekster] heeft een vestiging in India en in Nederland. In India werd de productontwikkeling en bouw gedaan door [naam 2] . In Nederland hield [verzoekster] kantoor aan de [locatie] .
1.3.
[gedaagde] was samen met de anderen aandeelhouder en statutair bestuurder van [verzoekster] . Als het uitkwam kreeg hij in het begin een managementvergoeding, daarna maandelijks.
1.4.
Op 1 januari 2022 heeft [gedaagde] met [verzoekster] ook een arbeidsovereenkomst gesloten als CEO. Zijn salaris bedroeg toen € 3.500,- bruto per maand.
1.5.
In de loop van 2023 kreeg het Franse bedrijf [bedrijf] SAS interesse in overname van het door Airbridge Equity Partners gehouden meerderheidsbelang van 67,07%. Eind 2023 heeft een uitgebreid due diligence onderzoek plaatsgevonden. Tijdens de overnamegesprekken is naar voren gekomen dat na overname de salesactiviteiten van [verzoekster] overgenomen zouden worden door [bedrijf] en dat het product zou worden geïntegreerd in [bedrijf] .
1.6.
Op 22 november 2023 is een koopovereenkomst met betrekking tot de aandelen van Airbridge Equity Partners in [verzoekster] gesloten en is op 23 november 2023 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten tussen [bedrijf] , [naam holding] B.V. (de persoonlijke holding van [gedaagde] , hierna; de holding), Stichting Administratiekantoor Geospark en [naam 2] .
1.7.
In artikel 6.2 sub i van de koopovereenkomst van aandelen van 22 november 2023 is bepaald dat de huidige leden van de raad van bestuur van [verzoekster] zullen aftreden en decharge wordt verleend en dat [bedrijf] wordt benoemd tot enig lid van de raad van bestuur van [verzoekster] .
1.8.
Op 15 december 2023 heeft [bedrijf] de aandelen die Airbridge Equity Partners hield in [verzoekster] overgenomen en zijn [gedaagde] en [naam 2] als statutair bestuurder teruggetreden. Uiteindelijk is niet alleen [bedrijf] als statutair bestuurder benoemd, maar ook de holding, waardoor [gedaagde] (middellijk) bestuurder bleef.
1.9.
Bij de overname is besproken dat [gedaagde] een salaris van € 4.320,37 bruto zou ontvangen en € 679,63 vanuit zijn holding zou factureren.
1.10.
Bij de overname is besloten dat het niet langer nodig is om kantoor te houden aan de [locatie] ; alleen [gedaagde] werkte nog vanuit Nederland voor [verzoekster] . [verzoekster] is vervolgens ingeschreven op het huisadres van [gedaagde] aan de [adres] . Vanaf begin december 2023 is de huur voor het huisadres van [gedaagde] door [verzoekster] rechtstreeks aan de verhuurder ten bedrage van € 2.950,- per maand betaald.
1.11.
Volgens zijn laatste salarisstroken bedraagt het salaris van [gedaagde] € 4.320,37 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Daarnaast factureerde [gedaagde] vanuit zijn holding aan managementfee over januari tot en met maart 2024 een bedrag van € 2.500,-, over april 2024 € 1.000,-, over mei, juni, juli 2024 € 500,-, over augustus 2024 € 1.000,- en over september 2024 € 500,-, exclusief btw per maand.
1.12.
[gedaagde] heeft na de overname met [naam 3] , medeoprichter en COO van [bedrijf] , wekelijks gesprekken gevoerd over het werk. Op 7 mei 2024 heeft [gedaagde] een bericht aan de CEO van [bedrijf] , [naam 1] , gestuurd, waarin hij kort gezegd liet weten dat hij ontevreden was over zijn rol binnen [verzoekster] en dat dat zijn werk negatief beïnvloedde. Volgens [gedaagde] was hij niet meer enthousiast en weinig gemotiveerd. [naam 1] heeft [gedaagde] vervolgens voorgesteld om [verzoekster] te verlaten, waarna [gedaagde] hem op 9 juni 2024 een tweede bericht heeft gestuurd. Daarin stelt [gedaagde] kort samengevat dat hij weinig andere keus heeft dan te kijken naar de optie om weg te gaan bij [verzoekster] . Volgens [gedaagde] waren de verwachtingen die hij had van de overname niet uitgekomen, voelde hij zich ondergewaardeerd omdat hij na de overname nooit een echte rol had gekregen en werd er negatief over hem en [verzoekster] gesproken. [gedaagde] heeft de (financiële) voorwaarden uiteengezet waaronder zijn dienstverband met wederzijds goedvinden kon worden beëindigd. Partijen zijn daar niet uitgekomen.
1.13.
De holding is op de aandeelhoudersvergadering van 5 september 2024 ontslagen als statutair bestuurder.
1.14.
Bij brief van 12 december 2024 heeft de toenmalige advocaat van [verzoekster] voor zover nodig ‘any management agreement’ opgezegd op een termijn van een maand.

Het geschil

2. [verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden en hem te veroordelen in de kosten van dit geding.
3. Volgens [verzoekster] is sprake van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 jo.
lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Primair stelt [verzoekster] dat [gedaagde] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld (e-grond), subsidiair dat de arbeidsverhouding is verstoord (g-grond) en meer subsidiair dat sprake is van andere omstandigheden die zodanig zijn dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond). Wanneer wordt geoordeeld dat geen van deze gronden is voldragen, verzoekt [verzoekster] ontbinding op grond van een combinatie van voornoemde omstandigheden (i-grond). Herplaatsing is volgens [verzoekster] niet aan de orde, gelet op de redenen voor de ontbinding. Nu het verwijtbaar handelen van [gedaagde] is aan te merken als ernstigverwijtbaar, verzoekt [verzoekster] tot slot de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van enige vergoeding aan [gedaagde] .
4. Dat ernstig verwijtbaar handelen bestaat volgens [verzoekster] uit het wegsluizen van een bedrag van € 35.400,- van de bankrekening van [verzoekster] naar zichzelf althans de persoonlijke vennootschap van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] was dit bedoeld om de huur van zijn woning te bekostigen maar [verzoekster] stelt dat dit nooit is afgesproken. Voorts was [gedaagde] op dat moment niet meer bevoegd om de betalingen te doen en is het des te kwalijker dat [gedaagde] na het ontslag van zijn holding, heeft geweigerd de (nieuwe) bestuurders van [verzoekster] toegang tot de bankrekening van [verzoekster] te verschaffen. Bij dit alles komt dat [gedaagde] al maanden geen werkzaamheden meer verrichtte en zelf te kennen had gegeven dat hij weg wilde bij [verzoekster] . [gedaagde] heeft zich dan ook niet als goed werknemer gedragen, is meerdere keren aangesproken op zijn houding en gedrag en ondanks dat [verzoekster] er alles aan heeft gedaan om samen met [gedaagde] tot een oplossing te komen, is dat helaas niet gelukt. Naast het toe-eigenen van het bedrag heeft dit geleid tot een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen en gezien zijn negatieve houding is het volgens [verzoekster] ook niet verantwoord [gedaagde] nog langer in dienst te houden. Ten slotte stelt [verzoekster] dat tussen de werkzaamheden van [gedaagde] als middellijk bestuurder en zijn werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst geen onderscheid is te maken zodat met het ontslag van de holding als bestuurder, de arbeidsovereenkomst tussen partijen een lege huls is geworden. Ook dat is een reden om de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe te wijzen, aldus [verzoekster] .
5. [gedaagde] voert hiertegen verweer en vraagt – rekening houdend met het later overgelegde ‘erratum’ – primair het ontbindingsverzoek af te wijzen en de opzegging van de ‘tweede arbeidsovereenkomst’ te vernietigen dan wel daarvoor een billijke vergoeding toe te kennen vanwege onrechtmatige opzegging. Verder verzoekt hij om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke toeslagen en rente, inclusief de wettelijke verhoging. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden verzoekt [gedaagde] om rekening te houden met de opzegtermijn en om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 13.907,49 bruto, de maximale extra vergoeding van artikel 7:671b lid 8 BW en een billijke vergoeding van € 324.785,64 bruto, alles te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte vraagt [gedaagde] [verzoekster] te veroordelen in de werkelijke proceskosten.
6. De stellingen van partijen komen, voor zover van belang, hierna verder aan de orde.

Beoordeling

7. Ter zitting is allereerst aan de orde geweest dat de kantonrechter gelet op artikel 2:241 BW niet bevoegd is om kennis te nemen van een verzoekschrift dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wanneer het gaat om een (middellijk) statutair bestuurder. Beide partijen hebben daarop meegedeeld dat het in onderhavig geval niet gaat om een arbeidsovereenkomst met een statutair bestuurder.
8. [gedaagde] voert daartoe aan dat zijn holding bij de overname slechts om praktische redenen als statutair bestuurder is aangesteld. Vanuit fiscaal en bancair oogpunt was het handig om een Nederlandse entiteit op die positie te hebben en te houden en het was daarbij volgens [gedaagde] van beide partijen niet de bedoeling dat hij (als middellijk bestuurder) daadwerkelijk bestuurderstaken zou uitvoeren. [gedaagde] verwijst ter toelichting naar de koopovereenkomst van 22 november 2023, waarin is vastgelegd dat de oud-bestuurders van [verzoekster] zouden vertrekken en (alleen) [bedrijf] als statutair bestuurder van [verzoekster] zou worden benoemd. Dat, anders dan de bedoeling van partijen, de holding om praktische redenen alsnog tot statutair bestuurder is benoemd strookt met hetgeen [naam 1] , namens [verzoekster] , ter zitting heeft verklaard, te weten dat [gedaagde] onder het gezag van [bedrijf] opereert en door [naam 3] en hem (beiden van [bedrijf] ) wordt aangestuurd. Daaruit volgt dat de positie van [gedaagde] als (middellijk) bestuurder niet gelijkwaardig was aan die van statutair bestuurder [bedrijf] en dat [gedaagde] via zijn holding geen inhoudelijke rol vervulde als bestuurder. [verzoekster] wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [gedaagde] en zijn rol als middellijk bestuurder in feite één en ondeelbaar zijn Dat lijkt [verzoekster] overigens ook zelf niet zo te hebben ervaren, nu op de aandeelhoudersvergadering van 5 september 2024 de holding is ontslagen als statutair bestuurder maar over de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [verzoekster] toen verder niet is gesproken. De kantonrechter is dan ook bevoegd onderhavig verzoek te behandelen.
9. [verzoekster] voert een aantal ontbindingsgronden aan. Vooropgesteld wordt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van [gedaagde] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
10. [verzoekster] heeft primair ontbinding verzocht omdat [gedaagde] geld zou hebben weggesluisd van de bankrekening van [verzoekster] , dat volgens haar kwalificeert als diefstal. [gedaagde] heeft dit ontkend en uiteengezet dat de afspraak over de huur is gemaakt in december 2023, toen de vestiging van [verzoekster] in Nederland (aan de [locatie] ) werd opgeheven. [gedaagde] werkte veel vanuit huis, andere werknemers waren er niet meer en tegelijkertijd moest er voor de fiscus en de Kamer van Koophandel een vestigingsadres in Nederland zijn, zodat het tot deze afspraak is gekomen. [gedaagde] heeft ter toelichting onder meer gewezen op berichten die hij van april tot en met augustus 2024 heeft gewisseld met de accountant van [bedrijf] . Daaruit volgt dat [gedaagde] maandelijks een bestand met de banktransacties van [verzoekster] met [bedrijf] deelde, waarop ook betalingen van
€ 2.950,- aan de verhuurder van [gedaagde] zijn te zien. [gedaagde] heeft de betalingen dus niet aan zichzelf gedaan en deze evenmin ‘verstopt’ zoals [verzoekster] stelt. [gedaagde] mocht er dan ook van uitgaan dat met het verstrekken van deze financiële informatie aan de accountant van [verzoekster] , [verzoekster] ervan op de hoogte was dat deze betalingen werden gedaan. Niet valt in te zien dat hij deze informatie los daarvan ook nog expliciet moest delen met de CEO of de COO van [bedrijf] , zoals [verzoekster] suggereert. Als werknemer mocht [gedaagde] erop vertrouwen dat de leidinggevenden van [verzoekster] bekend waren met de informatie van de boekhouder. Tot slot volgt uit de overgelegde en niet betwiste verklaring van [naam 2] , medeoprichter van [verzoekster] , dat zowel [naam 3] als [naam 1] van het begin af aan ervan op de hoogte waren dat de persoonlijke huurkosten van [gedaagde] door [verzoekster] werden gedekt. [gedaagde] heeft derhalve voldoende gemotiveerd betwist dat hij in het geheim geld zou hebben weggesluisd van de bankrekening van [verzoekster] . Evenmin kan worden vastgesteld dat [gedaagde] heeft geweigerd om de nieuwe bestuurder van [verzoekster] toegang tot of inzage in de bankrekening van [verzoekster] te verschaffen. [verzoekster] heeft haar stelling op dit punt verder niet toegelicht en uit het door [gedaagde] in het geding gebrachte e-mailbericht van 10 oktober 2024 aan [naam 1] , waarin [gedaagde] beschrijft dat hij tevergeefs heeft geprobeerd om een geautoriseerd persoon toegevoegd te krijgen aan de bankrekening van [verzoekster] (productie 17 verweerschrift), lijkt eerder het tegendeel te volgen. Dat [gedaagde] onrechtmatig geld heeft weggesluisd kan dan ook niet worden vastgesteld.
11. Verder stelt [verzoekster] dat [gedaagde] na de overname door [bedrijf] nauwelijks nog heeft gewerkt en hij bij herhaling heeft gezegd geen enthousiasme en motivering meer voor het werk te hebben. Die omstandigheden zijn echter op zichzelf niet voldoende om tot de conclusie te komen dat [gedaagde] verwijtbaar heeft gehandeld en/of de verhouding tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord. [verzoekster] is als werkgever immers verantwoordelijk voor (de uitvoering en inhoud van) de werkzaamheden van [gedaagde] en wanneer daarover onvrede bestaat moet zij met hem om de tafel om te bespreken hoe het anders kan. Dat dat is gebeurd is gesteld noch gebleken, integendeel, gezien de berichten van 7 mei en 9 juni 2024 lijkt [verzoekster] na de uiting van onvrede door [gedaagde] direct te hebben aangestuurd op zijn vertrek. Anders dan [verzoekster] stelt heeft zij zich dus niet ingespannen om nader tot elkaar te komen en een werkbare oplossing te vinden en is ook niet gebleken dat [gedaagde] heeft geweigerd hieraan mee te werken. Dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of een duurzaam ontwrichte arbeidsverhouding kan dan ook niet worden vastgesteld, zodat hierin geen voldragen grond is gelegen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
12. In rov. 8 is reeds overwogen dat de rol van [gedaagde] als middellijk bestuurder geen daadwerkelijke bestuurderstaken met zich bracht en niet meer betekende dan een praktische oplossing. [verzoekster] wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat enkel door het ontslag van de holding als bestuurder de arbeidsovereenkomst tussen partijen een lege huls is geworden. Het verzoek tot ontbinding op de h-grond slaagt daarom evenmin.
13. Slotsom is dat noch de e-, noch de g- en noch de h-grond een redelijke grond vormen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Ook een combinatie van deze gronden vormt daarvoor geen redelijke grond. Duidelijk is dat [gedaagde] na de overname moeite had om zijn nieuwe rol als werknemer invulling te geven. Hij is hierover ook meteen open geweest naar [verzoekster] . Het had op de weg van [verzoekster] als werkgever gelegen om [gedaagde] daarbij te begeleiden, duidelijk te maken wat van hem werd verwacht, doelen te stellen en hulp te bieden om die doelen te behalen. In plaats daarvan heeft [verzoekster] al vanaf eind mei 2024 aangedrongen op het vertrek van [gedaagde] . Dit terwijl [gedaagde] gemotiveerd aanvoert dat er weinig nodig was en is om de arbeidsrelatie te normaliseren, dat hij gemotiveerd is om te werken en dat hij in overleg een nuttige rol voor [verzoekster] kan vervullen. Hiertegenover heeft [verzoekster] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat van haar niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontbindingsverzoek wordt daarom afgewezen.

Tegenverzoeken van [gedaagde]

14. Nu de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden, wordt toegekomen aan de primaire tegenverzoeken van [gedaagde] , die zien op de opzegging van 12 december 2024 van de door [gedaagde] als ‘tweede arbeidsovereenkomst’ aangeduide overeenkomst en op betaling van achterstallig loon.
14. [gedaagde] stelt dat mondeling is overeengekomen dat [verzoekster] naast zijn loon € 679,63 én een bedrag van € 2.500,- aan zijn holding zou betalen. Dit zijn volgens [gedaagde] ook salariscomponenten. De opzegging van 12 december 2024 adresseert hij daarom als een ‘tweede arbeidsovereenkomst’. Daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. De opzegging van 12 december 2024 is helder: “insofar needed (if and to the extent a management agreement is in place) I hereby terminate any management agreement”. [verzoekster] heeft dus een eventueel tussen partijen bestaande managementovereenkomst opgezegd. Onduidelijk is wat [gedaagde] precies bedoelt met een ‘tweede arbeidsovereenkomst’, maar deze is in ieder geval niet opgezegd met de brief van 12 december 2024. Artikel 7:681 lid 1 BW is dan ook niet van toepassing zodat alleen al daarom het verzoek tot vernietiging dan wel toekenning van een billijke vergoeding niet kan worden toegewezen.
14. Verder maakt [gedaagde] aanspraak op achterstallig loon, aangezien de volgens hem afgesproken managementfees en huur voor de woning niet altijd zijn voldaan en de niet betaalde bedragen alsnog aangemerkt moeten worden als loon. Na brutering van de bedragen komt het achterstallig loon volgens hem op een bedrag van € 54.146,31. [verzoekster] erkent dat naast het loon een managementfee van € 679,63 was afgesproken, maar betwist dat er een aanvullende fee/huur is overeengekomen en dat deze aangemerkt moeten worden als loon.
14. Zoals [gedaagde] zelf aanvoert in zijn verweerschrift is [verzoekster] de huur van zijn woonhuis gaan betalen omdat [verzoekster] geen eigen kantoorruimte meer hoefde te huren en daar ingeschreven kon worden. Dit betreft dus geen loon, maar een vergoeding voor de mogelijkheid om daar ingeschreven te zijn en geen eigen kantoorruimte (meer) te hoeven aanhuren. Dit deel van het verzoek is daarom niet toewijsbaar. Partijen hebben verder om hen moverende redenen de afspraak gemaakt om een managementfee aan de holding te betalen, nog daargelaten de hoogte daarvan. Ook als daarbij sprake zou zijn van (verkapt) loon voor [gedaagde] komt deze aanspraak de holding toe. Nu de holding geen partij is in deze procedure, komt dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
14. Bij deze uitkomst van de procedure wordt aanleiding gezien om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zien dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
wijst de tegenverzoeken van [gedaagde] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.