ECLI:NL:RBAMS:2025:2938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
759459
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van CEO en verzoek tot vernietiging en wedertewerkstelling

In deze zaak verzoekt [verzoeker], voormalig CEO van [verweerder], de rechtbank om vernietiging van zijn ontslag op staande voet en om wedertewerkstelling. De rechtbank heeft op 1 mei 2025 uitspraak gedaan. [verzoeker] was op 2 oktober 2024 op staande voet ontslagen door [verweerder] vanwege een dringende reden. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat [verzoeker] zich niet aan de afspraken heeft gehouden door zijn verloningsstructuur te wijzigen zonder goedkeuring van de grootaandeelhouder, Mentha. De rechtbank wijst de verzoeken van [verzoeker] af, omdat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. Tevens wordt [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/759459 / HA RK 24-390
Beschikking van 1 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.W. Brantjes,
tegen
[verweerder] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. A.D. Putker-Blees.
De zaak in het kort
[verzoeker] is als CEO van [verweerder] op staande voet ontslagen. Hij verzoekt de rechtbank onder meer om vernietiging van het ontslag op staande voet en wedertewerkstelling. De rechtbank wijst de verzoeken van [verzoeker] af. Er was een voldoende dringende reden voor het ontslag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen,
- het verweerschrift, met een voorwaardelijk tegenverzoek en bijlagen,
- de nagekomen bijlagen van [verzoeker] ,
- het verweerschrift op het voorwaardelijk tegenverzoek,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 februari 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Mentha Capital fund VI Coöperatief U.A. (hierna: Mentha) is een investeringsmaatschappij. [verweerder] maakt deel uit van de portefeuille van Mentha. De aandelen [verweerder] worden gehouden door [naam onderneming] B.V. (hierna: [naam onderneming] ) waarvan Mentha grootaandeelhouder is.
2.2.
In januari 2022 is Mentha op zoek naar een geschikte CEO waarbij [verzoeker] in beeld komt.
2.3.
In februari 2022 onderhandelen [verzoeker] en Mentha over de positie van [verzoeker] als CEO bij [verweerder] en de daarbij geldende voorwaarden. Tijdens de onderhandeling stelt [verzoeker] voor om als CEO te gaan werken op basis van een managementovereenkomst. Mentha stemt daar niet mee in en geeft aan dat dat zij wil dat [verzoeker] gaat werken op basis van een arbeidsovereenkomst.
2.4.
Op 8 maart 2022 tekenen [verzoeker] en [verweerder] de finale arbeidsovereenkomst. Daarin staat dat [verzoeker] een salaris ontvangt van € 19.290,12 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiegeld en een mobiliteitsvergoeding van € 1.500. Partijen spreken af dat zij na ondertekening van de arbeidsovereenkomst nog nadere afspraken zullen maken over hoogte en voorwaarden van zijn investering in [verweerder] (
Equity Incentive).
2.5.
Op 1 juni 2022 start [verzoeker] als CEO bij [verweerder] .
2.6.
Op 14 juni 2022 bericht de salarisadministratie van [verweerder] aan de toenmalige CFO, [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ), voor zover van belang:

ter bevestiging (en ivm het creeeren van een paper trail voor evt audit purposes) hierbij een email dat je met [verzoeker][ [verzoeker] , rechtbank]
besproken hebt dat in deze maand (Juni 2022) geen salaris aan hem betaald zal worden. Wij wachten verdere instructies af rond de administratieve verwerking van afspraken die jullie maken ten aanzien van zijn werkzaamheden als CEO van [verweerder] .
2.7.
Op 21 juni 2022 en 4 juli 2022 vraagt Mentha bij [verzoeker] naar de stand van zaken van de
Equity Incentive. Op 4 juli 2022 laat [verzoeker] in reactie weten dat hij een voorstel zal doen.
2.8.
Op 19 juli 2022 bericht [naam 1] aan de salarisadministratie van [verweerder] :

Zoals zojuist telefonisch aangekondigd. We zijn nog bezig de juiste verloningsstructuur voor [verzoeker] te bepalen. In afwachting van de uitkomst wil ik je vragen [verzoeker] een voorschot uit te keren. Het voorschot bedraagt €9500,- voor de maand Juni en eenzelfde bedrag voor de maand Juli. Gezien het feit dat het salaris betreft wil ik jou vragen om deze voorschotten in de bank klaar te zetten voor betaling, zodat dit op dezelfde dag betaald kan worden als het salaris van onze collega’s.
2.9.
Op 28 september 2022 onderhandelen Mentha en [verzoeker] verder over de
Equity Incentive.
2.10.
Op 1 maart 2023 doet de heer [naam 2] van Mentha (hierna: [naam 2] ) aan [verzoeker] een voorstel voor de
Equity Incentive.
2.11.
Op 2 maart 2023 wordt [verzoeker] benoemd als statutair bestuurder van [naam onderneming] . [naam onderneming] is enig bestuurder van [verweerder] .
2.12.
Op 10 maart 2023 bericht [verzoeker] aan [naam 1] , voor zover van belang:

Bijgaand de facturen van [bedrijf] b.v., zoals afgesproken.
Samengevat:
- [verweerder] heeft over 2022 66.500 betaald (7 * 9500 voor de periode juni t/m december)
- Mijn verzamelfactuur ( [factuurnummer 1] ) over bovenstaande periode is euro 153.938,64, ex BTW (7 * 21.905,52 + 600 energie bonus in november)
o
Incl. BTW euro 186.265,75
- => 186.265,75 minus 66.500 (voorschotten) =119.765,75over te maken onder vermelding van factuurnummer[factuurnummer 1]
- [verweerder] heeft over 2023 euro 19.000 betaald (2 * 9.500 voor de maanden januari en februari)
- =>17.005,68voor januari (factuur[factuurnummer 2]) en17.005,68voor februari (factuur[factuurnummer 3])
- Voor maart 2023 heb ik ook alvast de factuur bijgevoegd ( [factuurnummer 4] ), uiteraard pas later betaalbaar (en energiebonus nog niet opgenomen)
o
Vanaf maart worden geen voorschotten betaald, daarmee zal de factuur tot nader order 21.905,52 ex BTW per maand zijn
2.13.
Op dezelfde dag (10 maart 2023) bericht [naam 1] aan [verzoeker] dat een betaling voor het volledige bedrag van alle ingediende facturen ad € 265.782,79 in de bank is klaargezet en dat hij de gelden vandaag zal overboeken. Hij vraagt [verzoeker] het totaal bedrag van de reeds betaalde voorschotten ad € 85.500 aan [verweerder] terug te betalen.
2.14.
Op 19 maart 2023 reageert [verzoeker] op het voorstel van 1 maart 2023 van [naam 2] voor de
Equity Incentive. Daarbij laat [verzoeker] weten dat hij tot zijn spijt op dit moment niet zal investeren in [verweerder] .
2.15.
In mei 2023 vertrekt [naam 1] bij [verweerder] nadat Mentha heeft ontdekt dat de financiële situatie van [verweerder] niet overeenkomt met de cijfers die door [naam 1] zijn gepresenteerd.
2.16.
Op 25 mei 2023 vraagt de
group controllervan [naam onderneming] bij de salarisadministratie van [verweerder] naar de managementovereenkomst van [verzoeker] voor controle van facturen. De salarisadministratie stuurt dit bericht door naar [verzoeker] en vraagt hem de overeenkomst te delen.
2.17.
Op 26 mei 2023 bericht [verzoeker] de
group controllerals volgt:
“Strikt genomen heb ik alleen een arbeidsovereenkomst met [verweerder] . (confidentieel, bijgesloten) [naam 1] heeft mijn netto maandbedrag bij [verweerder] omgerekend naar en bruto management fee. En die uitbetaald naar mijn werk b.v. ( [bedrijf] b.v.).
De berekening zal ik je ook doen toekomen (is door mijn fiscalist gecontroleerd).
Mocht er after the fact nog een management ovk moeten worden opgesteld, dan kan dat.
Die zal gespiegeld zijn met het arbeidscontract.
(…)
Ik stel het op prijs wanneer de uitbetaling over april en mei kan plaatsvinden en we de keuze over of en hoe een management contract daarbij wordt opgenomen parallel kunnen finaliseren.
2.18.
De
group controllerbericht [verzoeker] dezelfde dag dat rechten en verplichtingen in een werknemersverhouding anders zijn dan bij een leveranciersverhouding. Daarom moet volgens hem helder worden gemaakt welke relatie er ligt. Ook bericht de
group controllerdat de vergoeding voor statutaire directie door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders moet worden vastgesteld. De
group controlleren [verzoeker] spreken af dat de interim CFO van [verweerder] deze twee punten zal oppakken. Dat is niet gebeurd.
2.19.
Op 25 augustus 2023 bericht [verzoeker] aan een advocaat, met [naam 2] in de cc, voor zover van belang:

In overleg met Mentha en een fiscalist, is al geruime tijd geleden besloten dat het voor mij verstandiger is om te werken vanuit een managementovereenkomst i.p.v. een arbeidsovereenkomst. Op advies van [naam 2] benader ik jou hierbij met het verzoek of jij mijn arbeidscontract (getekend bijgesloten) kunt omzetten naar een managementovereenkomst. Inclusief het exit incentive scheme”.
2.20.
Op 28 augustus 2023 stuurt een kantoorgenoot van deze advocaat een eerste concept van de managementovereenkomst aan [verzoeker] , met [naam 2] in cc. Daarbij wijst deze tweede advocaat onder meer op de noodzaak de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] rechtsgeldig te beëindigen, de mogelijke verplichting van [verweerder] om een deel van de premies te betalen en het herkwalificatierisico.
2.21.
Op 30 oktober 2023 vraagt [verzoeker] bij de eerste advocaat naar de status van zijn verzoek van 25 augustus 2023. In reactie verwijst de tweede advocaat naar het bericht van
28 augustus 2023. [verzoeker] reageert hier niet op.
2.22.
In februari 2024 doet Mentha opnieuw een voorstel voor de
Equity Incentiveen onderhandelen [verzoeker] en Mentha verder.
2.23.
Op 30 juli 2024 stuurt Mentha aan [verzoeker] een leningsovereenkomst in verband met de
Equity Incentivemet het verzoek deze te ondertekenen.
2.24.
Op 11 september 2024 bericht Mentha aan [verzoeker] dat zij geen vertrouwen meer in hem heeft en voornemens is hem als statutair bestuurder van [naam onderneming] te ontslaan. [verzoeker] meldt zich die avond ziek.
2.25.
Op 12 september 2024 stuurt Mentha diverse documenten aan [verzoeker] , waaronder een concept vaststellingsovereenkomst voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een voorgestelde beëindigingsvergoeding.
2.26.
[verzoeker] reageert via zijn advocaat op 17 september 2024. Hij stemt niet in met het voorgenomen ontslag.
2.27.
[verzoeker] vertrekt voor een al eerder geplande vakantie.
2.28.
Op 1 oktober 2024 sommeert Mentha [verzoeker] om vanaf zijn vakantieadres deel te nemen aan een
Teams meetingop 2 oktober 2024 omdat vragen zijn gerezen over zijn arbeidsovereenkomst met [verweerder] .
2.29.
Op 2 oktober 2024 neemt [verzoeker] vanaf zijn vakantieadres deel aan een
Teams meetingmet Mentha. Daarin legt Mentha onder meer voor dat [verzoeker] in strijd met de arbeidsovereenkomst, de wet, het directiereglement en de statuten het ertoe heeft geleid dat door [verweerder] aan zijn vennootschap een
management feewordt uitbetaald in plaats van salaris aan [verzoeker] zelf, en herhaaldelijk onvolledig en in strijd met de waarheid heeft verklaard. [verzoeker] reageert hierop. Aan het einde van de
Teams meeting, na een korte schorsing, zegt Mentha [verzoeker] ontslag op staande voet aan.
2.30.
Op 5 oktober 2024 bevestigt Mentha het ontslag op staande voet van [verzoeker] bij [verweerder] .
2.31.
Op 16 oktober 2024 wordt [verzoeker] in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van [naam onderneming] ontslagen als statutair bestuurder.
2.32.
Op 24 oktober 2024 bekrachtigt [naam onderneming] het ontslag op staande voet.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:
I. het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris van maandelijks € 20.833,33 vanaf 1 oktober 2024 tot einde arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, ook over de verhoging,
II. [verweerder] te veroordelen [verzoeker] toe te laten tot het werk en alle systemen van [verweerder] en hem in staat te stellen al zijn gebruikelijke werkzaamheden als CEO uit te voeren, op straffe van een dwangsom;
als [verzoeker] zich neerlegt bij het ontslag op staande voet, verzoekt hij de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris van € 1.082,25 bruto over oktober 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, ook over de verhoging,
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 40.584,41 aan vergoeding voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2024,
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 16.241,75 voor de wettelijke transitievergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 november 2024,
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 200.000 aan contractuele ontslagvergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2024,
V. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 1.699.000 aan billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2024,
VI. te verklaren voor recht dat [verweerder] geen rechten meer kan ontlenen uit het overeengekomen concurrentiebeding of het concurrentiebeding te vernietigen;
in alle gevallen verzoekt [verzoeker] de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het ontslag van [verzoeker] als statutair bestuurder van [naam onderneming] op 16 oktober 2024 niet tot gevolg heeft dat daarmee zijn arbeidsovereenkomst met [verweerder] is geëindigd,
II. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] voor zijn verzoeken tot vernietiging van de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van [naam onderneming] en het bestuur van [naam onderneming] , [verweerder] en [zusterbedrijf verweerder] B.V. of tot afwijzing daarvan en tot afwijzing van alle andere verzoeken van [verzoeker] .
het voorwaardelijke tegenverzoek
3.3.
[verweerder] heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend voor als de opzegging geen stand houdt of de opzegging, bij niet gelijktijdige afdoening, op een later moment in de procedure geen stand zou houden. [verweerder] verzoekt de rechtbank:
I. de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden primair op grond van artikel 7:671b lid 1 BW juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 onder e BW, indien gelijktijdig wordt geoordeeld dat de opzegging per 2 oktober 2024 geen stand houdt en wordt vernietigd; subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1 BW juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 onder g BW, indien gelijktijdig wordt geoordeeld dat de opzegging per 2 oktober 2024 geen stand houdt en wordt vernietigd;
II. de arbeidsovereenkomst reeds nu, voor het geval de opzegging per 2 oktober 2024 op een later moment wordt vernietigd, voorwaardelijk te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 onder e dan wel onder g BW;
III. bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst: primair geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verzoeker] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] , subsidiair rekening te houden met de duur gelegen tussen ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking;
IV. bij het bepalen van de verschuldigdheid van een transitievergoeding, te bepalen
dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en of heeft nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op enige transitievergoeding ten laste van [verweerder] , althans te bepalen dat toekenning van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.4.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot afwijzing van de door [verweerder] verzochte voorwaardelijke ontbinding dan wel, als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 20.254,63 aan wettelijke transitievergoeding, uitgaande van ontbinding per 1 mei 2025, vermeerderd met wettelijke rente,
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 10.127,32 aan aanvullende vergoeding bij ontbinding op de i-grond, uitgaande van ontbinding per 1 mei 2025, vermeerderd met wettelijke rente,
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 200.000 aan contractuele ontslagvergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 1.699.000 aan billijke vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
V. te verklaren voor recht dat [verweerder] geen rechten kan ontlenen uit het overeengekomen concurrentiebeding of het concurrentiebeding te vernietigen,
VI. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.

4.De beoordeling

de rechtbank is bevoegd

4.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek voorgelegd aan de rechtbank omdat hij mogelijk statutair bestuurder van [verweerder] is geweest. [verweerder] heeft aangevoerd dat [verzoeker] statutair bestuurder van [verweerder] is geweest voordat hij via [naam onderneming] als indirect bestuurder werd benoemd. Bevoegdheid is er in ieder geval omdat het besluit van [naam onderneming] tot ontslag van [verzoeker] als statutair bestuurder aan de orde is, aldus [verweerder] . Tot slot heeft [verweerder] expliciet aangegeven vanwege proceseconomische redenen geen punt te maken van de bevoegdheid. De rechtbank oordeelt dat zij, en niet de kantonrechter, op grond van artikel 2:241 BW bevoegd is de verzoeken te behandelen.
behandeling verzoek vernietiging ontslag op staande voet
4.2.
[verzoeker] heeft er niet voor gekozen zich neer te leggen bij het ontslag op staande voet. Daarom zal de rechtbank beslissen over zijn verzoek tot vernietiging en wedertewerk-stelling.
niet-ontvankelijkheid verzoek op grond van artikel 2:14 BW en 2:15 BW, geen spoorwissel
4.3.
[verzoeker] heeft allereerst aangevoerd dat het besluit tot ontslag op staande voet nietig of vernietigbaar is op grond van artikel 2:8 BW, 2:14 en 2:15 BW omdat het door het verkeerde orgaan en in strijd met de statuten van [naam onderneming] is genomen.
4.4.
Met [verweerder] is de rechtbank van oordeel dat een vordering op grond van artikel
2:14 en 2:15 BW bij dagvaarding moet worden ingesteld. Het gaat hier bovendien over besluitvorming bij [naam onderneming] die [verzoeker] niet in deze procedure heeft betrokken. Verder komt [verzoeker] in deze procedure niet op tegen het vennootschapsrechtelijk ontslag van hem als statutair bestuurder van [naam onderneming] . Dit alles betekent dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek waar het een beroep op de nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslagbesluit van [naam onderneming] betreft.
4.5.
Een spoorwissel in de zin van artikel 69 Rv is in dit geval niet op zijn plaats. [verzoeker] heeft bewust de keuze gemaakt om de vordering in een arbeidsrechtelijke verzoekschriftprocedure aanhangig te maken tegen [verweerder] en niet (ook) tegen [naam onderneming] . De spoorwisselbepaling is bedoeld om eventuele vergissingen te corrigeren en niet om een bewuste keuze te redden of andere partijen alsnog bij een geschil te betrekken.
dringende reden voor ontslag op staande voet
4.6.
[verzoeker] vindt dat het ontslag op staande voet van 2 oktober 2024 bij [verweerder] moet worden vernietigd omdat geen sprake is van een dringende reden. De rechtbank volgt [verzoeker] hierin niet en legt dat hierna uit.
4.7.
Met een dringende reden wordt bedoeld één of meer eigenschappen en/of gedragingen van de werknemer die het voor de werkgever in alle redelijkheid onmogelijk maken om door te gaan met het dienstverband (artikel 7:678 lid 1 BW). Of er een dringende reden is moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst met [verweerder] had en dat daarin is opgenomen dat hij recht heeft op een salaris van € 19.290,12 bruto per maand. [verzoeker] betwist niet dat Mentha in februari 2022, voorafgaand aan de start van zijn dienstverband, een voorstel van [verzoeker] om werkzaam te zijn op basis van een managementovereenkomst heeft afgewezen.
4.9.
Verder staat vast dat partijen (in dit geval Mentha als grootaandeelhouder en [verzoeker] ) ten tijde van het tekenen van de arbeidsovereenkomst hebben afgesproken nog nadere afspraken te maken over de
Equity Incentive(de hoogte en de voorwaarden van de investering van [verzoeker] in [verweerder] ). Anders dan [verzoeker] lijkt te stellen, betekent dit niet dat [verzoeker] vooruitlopend op deze nadere afspraken zelfstandig kon besluiten te wisselen van werknemer met salaris naar een opdrachtnemer met een managementovereenkomst en een
management feevanuit een vennootschap. Uit het dossier volgt veeleer dat de
Equity Incentivevolgens [verzoeker] moest voorzien in een compensatie van de teruggang in salaris die hij had gemaakt bij zijn indiensttreding als CEO bij [verweerder] en dat [verzoeker] moeite had middelen vrij te maken uit eerdere participaties om te kunnen investeren in [verweerder] .
4.10.
Vanaf de start van zijn werkzaamheden als CEO in juni 2022 is aan [verzoeker] een voorschot uitbetaald. Ter zitting heeft [verzoeker] bevestigd dat hij dit met de CFO van [verweerder] heeft besproken en dit volgt uit de correspondentie tussen de CFO en de salarisadministratie (zie 2.6 en 2.8.). In deze correspondentie wordt ook genoemd dat de juiste verloningsstructuur van [verzoeker] nog bepaald moet worden. Waarop dit is gebaseerd, is evenwel nergens uit gebleken, en zeker niet in de zin dat een vennootschap namens [verzoeker] opdrachtnemer zou worden in plaats van [verzoeker] die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht. Vast staat dat [verzoeker] dit in ieder geval niet met Mentha heeft besproken, de grootaandeelhouder met wie hij over de voorwaarden van zijn indiensttreding had onderhandeld en met wie ook de
Equity Incentivenog werd besproken.
4.11.
Ruim een half jaar later, op 10 maart 2023, heeft [verzoeker] in overleg met de CFO van [verweerder] de vanaf juni 2022 aan hem betaalde voorschotten ad € 85.500 terugbetaald aan [verweerder] . Tegelijkertijd heeft [verzoeker] met facturen vanuit zijn ‘werk bv’ [verweerder] een management fee in rekening gebracht over de periode juni 2022 – maart 2023 van in totaal € 265.782,79. Vanaf dat moment is [verzoeker] doorgegaan met facturatie van een maandelijkse
management feeaan [verweerder] vanuit zijn werk bv. Vast staat dat [verzoeker] dit alles niet met Mentha heeft gecommuniceerd.
4.12.
Met dit handelen heeft [verzoeker] [verweerder] een dringende reden gegeven voor ontslag. Daarbij is het [verzoeker] zwaar aan te rekenen dat hij als CEO van [verweerder] bij de start van zijn werkzaamheden, nadat hij met Mentha in februari 2022 had onderhandeld over de voorwaarden van zijn arbeidsovereenkomst, met de CFO van [verweerder] heeft bewerkstelligd dat aan hem voorschotten werden uitbetaald omdat zijn verloningsstructuur nog bepaald zou moeten worden, zonder Mentha hierin te betrekken. Zelfs als het betalen van voorschotten op voorstel van de CFO is gebeurd, zoals [verzoeker] betoogt, had van hem als CEO verwacht mogen worden dat hij dit met Mentha als grootaandeelhouder had kortgesloten juist nu Mentha voor het tekenen van de arbeidsovereenkomst het voorstel van [verzoeker] om op basis van een managementovereenkomst te gaan werken had afgewezen. Het vorenstaande geldt des te meer in maart 2023. Toen heeft [verzoeker] alle betaalde voorschotten terugbetaald en is vanuit zijn werk bv gaan factureren (met een verzamelfactuur over de periode juni 2022 - december 2022 en daarna per maand). Ook dit heeft [verzoeker] slechts met de CFO van [verweerder] besproken en niet met Mentha, terwijl hij dat had moeten en kunnen doen. Opvallend is dat [verzoeker] op dat moment ook met Mentha onderhandelt over de
Equity Incentiveen op die contactmomenten aan Mentha de wijze van uitbetaling had kunnen voorleggen of melden. Dit heeft [verzoeker] niet gedaan terwijl dat van een CEO wel verwacht had mogen worden.
4.13.
Ook nadien waren er verschillende momenten geweest waarop van [verzoeker] als CEO verwacht had mogen worden dat hij de aangepaste wijze van uitbetaling (een management fee in plaats van salaris, zonder getekende managementovereenkomst) had besproken met Mentha. Bijvoorbeeld na het vertrek van [naam 1] begin mei 2023, toen bleek dat de cijfers van [verweerder] onjuist waren gepresenteerd. Ook toen de
group controllervan [naam onderneming] in dezelfde maand bij het opvragen van de managementovereenkomst te horen kreeg dat deze niet bestond (zie 2.16), had [verzoeker] dit met Mentha kunnen en moeten kortsluiten. Anders dan [verzoeker] betoogt, was het niet aan Mentha om dit via de
group controllerof de interim CFO te ontdekken. Het is heel wel mogelijk dat de
group controllerof de interim CFO dit met Mentha had kunnen en misschien ook wel moeten bespreken, maar dit ontslaat [verzoeker] niet van zijn eigen verplichting op dit punt. En tot slot had [verzoeker] , toen hij de advocaat op 25 augustus 2023 vroeg een managementovereenkomst op te stellen (2.19), met Mentha moeten kortsluiten dat zijn werk bv al meer dan een jaar een management fee in rekening bracht, zonder getekende managementovereenkomst. Dat [naam 2] in de cc van het bericht aan de advocaat was vermeld, maakt het vorenstaande niet anders. Ook hier geldt dat Mentha (via [naam 2] ) hierop had kunnen aanslaan, maar het [verzoeker] niet ontslaat van zijn eigen verplichting. Daar komt bij dat [verzoeker] in zijn bericht aan de advocaat niet vermeldt dat hij in de praktijk al ruim een jaar handelde alsof hij een managementovereenkomst had.
4.14.
[verzoeker] heeft nog betoogd dat [verweerder] geen schade heeft geleden nu de betaalde
management feedoor de fiscalist van [verzoeker] in overleg met de CFO van [verweerder] is berekend aan de hand van het salaris (gespiegeld). Dit betoog gaat niet op. Met betaling van
management feesheeft [verzoeker] met zijn werk bv een ander soort vergoeding ontvangen dan salaris, is er mogelijk ten onrechte btw in rekening gebracht die in vooraftrek is genomen en [verweerder] is inmiddels geconfronteerd met een naheffingsaanslag en een boete van de Belastingdienst.
onverwijld gegeven
4.15.
Het ontslag op staande voet is ook onverwijld gegeven. Het staat voldoende vast dat Mentha als gootaandeelhouder eerst op 24 september 2024 heeft geconstateerd dat geen loonstroken van [verzoeker] beschikbaar waren. Dit heeft tot onderzoek geleid naar de gang van zaken waarna is vastgesteld dat de werk bv van [verzoeker]
managent feeskreeg uitbetaald in plaats van [verzoeker] salaris. Dat Mentha hier eerder achter had moeten komen, zoals [verzoeker] heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor toegelicht had Mentha dit eerder
kunnenontdekken, maar dit ontslaat [verzoeker] als CEO niet van zijn eigen verplichting om Mentha als grootaandeelhouder op de hoogte te brengen van deze gang van zaken wat hij heeft nagelaten. Dat binnen [verweerder] , bijvoorbeeld bij de salarisadministratie, werd gewerkt op basis van de veronderstelling dat [verzoeker] een managementovereenkomst had maakt het vorenstaande ook niet anders. Het gaat om het moment dat diegene die over benoeming en ontslag gaat (in dit geval Mentha als grootaandeelhouder) op de hoogte raakt. Dat was voor het eerst op 24 september 2024. Vervolgens is [verzoeker] , direct na vaststelling dat aan zijn werk bv een
management feewerd betaald, op 1 oktober 2024 opgeroepen voor een gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024 en tussen partijen is niet in geschil dat de dringende reden toen aan [verzoeker] is gemeld. [verzoeker] heeft daarop kunnen reageren en dit ook gedaan, waarna op dezelfde dag het ontslag op staande voet is aangezegd en gegeven. Dit ontslag op staande voet is vervolgens schriftelijk bevestigd op 5 oktober 2024 en op 24 oktober 2024 bekrachtigd door [naam onderneming] . Daarnaast is [verzoeker] op 7 oktober 2024 opgeroepen voor een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van [naam onderneming] op 16 oktober 2024, alwaar hij met raadsman is verschenen en waar [verzoeker] ontslagen is als statutair bestuurder. Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat de gang van zaken rond zijn ontslag rommelig is geweest. Het ontslag is aangezegd en gegeven door Mentha als grootaandeelhouder van [naam onderneming] via welke entiteit [verzoeker] enig statutair bestuurder van [verweerder] was, zonder kenbare betrokkenheid van de minderheidsaandeelhouder. Dit neemt niet weg dat Mentha geldt als bij uitstek de partij die ging over de (arbeids)verhouding tussen [verweerder] en [verzoeker] . Dat is door [verzoeker] niet betwist. [verzoeker] heeft met Mentha onderhandeld (i) bij zijn start als CEO van [verweerder] en (ii) daarna over de
Equity Incentive. Daarnaast was [verzoeker] de enige (indirect) statutair bestuurder van [verweerder] zodat Mentha feitelijk de partij was die zich in aanloop naar 2 oktober 2024 geconfronteerd zag met een dringende reden voor ontslag van de CEO van [verweerder] en daarop moest acteren. In die situatie en met het gegeven dat Mentha juist de partij was die door [verzoeker] had moeten worden geïnformeerd over de betaling van de
management feeleidt de wijze waarop het ontslag is aangezegd en gegeven niet tot een andere uitkomst. Tot slot staat ook de ziekmelding van [verzoeker] op 11 september 2024 – nadat Mentha hem had meegedeeld geen vertrouwen meer in hem te hebben – niet in de weg aan het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet.
afwijzing verzoek vernietiging ontslag op staande voet en wedertewerkstelling
4.16.
Nu sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dit onverwijld is gegeven, wordt het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging en wedertewerkstelling afgewezen.
belang ontbreekt voor gevraagde verklaring voor recht
4.17.
Omdat het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen, ontbreekt het belang voor de door hem gevraagde verklaring voor recht. De rechtbank wijst dat verzoek daarom af.
aan behandeling voorwaardelijk tegenverzoek wordt niet toegekomen
4.18.
Omdat het op 2 oktober 2024 gegeven ontslag op staande voet standhoudt, wordt aan behandeling van he tegenverzoek niet toegekomen. De voorwaarde waaronder dit is ingesteld doet zich namelijk niet voor.
[verzoeker] moet de proceskosten van [verweerder] betalen
4.19.
Omdat [verzoeker] in het ongelijk is gesteld moet hij de proceskosten van [verweerder] betalen. Deze worden begroot op:
- griffierecht € 2.995
- salaris advocaat
€ 1.228(2 punten x € 614)
Totaal € 4.223
5. De beslissing
De rechtbank:
In het verzoek:
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 4.223, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, moet hij ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart deze beschikking voor de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.L.S. Kalff, rechter, ondersteund door mr. N. Noordmans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.