ECLI:NL:RBAMS:2025:287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
23/5433
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep bestuursrecht

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser heeft echter te laat bezwaar gemaakt, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft op 6 september 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 2 april 2024 heeft eiser het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft verweerder om een reactie gevraagd, waarop verweerder aangaf geen verweer te voeren, maar wel opmerkte dat het beroep voorkomen had kunnen worden als eiser tijdig had gereageerd op de gelegenheid die hem was geboden in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. In de uitspraak werd beoordeeld of verweerder geheel of gedeeltelijk aan eiser was tegemoetgekomen. De rechtbank concludeerde dat de noodzaak tot het instellen van beroep voortvloeide uit de handelwijze van eiser, aangezien hij niet had gereageerd op de brief van verweerder waarin hij werd uitgenodigd om de reden van de te late indiening van het bezwaar te geven. Hierdoor werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel verweerder geen verweer voerde tegen de proceskostenveroordeling, dit niet betekende dat de rechtbank automatisch tot een veroordeling moest overgaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat ook het griffierecht niet vergoed zou worden, omdat de omstandigheden van de zaak dit niet rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam , eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.
Inleiding
De rechtbank heeft op 6 september 2023 van eiser een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 2 augustus 2023.
1.2.
Op 2 april 2024 heeft eiser het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder om een reactie gevraagd. Per mail heeft verweerder op 2 april 2024 de rechtbank medegedeeld dat verweerder geen verweer zal voeren tegen het verzoek van eiser, maar vraagt verweerder de rechtbank wel om in overweging te nemen dat het beroep voorkomen had kunnen worden als eiser de hem in bezwaar verleende reactietermijn niet ongebruikt voorbij had laten gaan.
1.3.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting op het verzoek om vergoeding van de proceskosten uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Conclusie

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskosten af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Beoordeling door de rechtbank

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan eiser tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen.
5. Eiser heeft op 27 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 16 november 2022. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt. [3] Op 7 juli 2023 heeft verweerder aan eiser per brief meegedeeld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verweerder heeft eiser toen in de gelegenheid gesteld om vóór 21 juli 2023 te laten weten wat de reden is voor de te late indiening. Verweerder heeft in deze brief duidelijk vermeld dat, indien eiser niet op tijd reageert, verweerder kan besluiten het bezwaarschrift niet inhoudelijk te behandelen. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd. Verweerder heeft vervolgens op 2 augustus 2023 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5.1.
Tegen dit besluit is eiser op 6 september 2023 in beroep gegaan. Op 27 maart 2024 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en heeft verweerder medegedeeld dat verweerder alsnog over gaat tot een inhoudelijke behandeling van het bezwaar. Op 2 april 2024 heeft eiser het beroep ingetrokken.
5.2.
Verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep van eiser.
Moet het bestuursorgaan in de proceskosten worden veroordeeld?
6. In gevallen waarin een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan het bezwaar van de eiser tegemoet is gekomen, moet de rechtbank in beginsel het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen. Dit kan evenwel anders zijn indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. [4]
6.1.
Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de beslissing van 16 november 2022 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, waardoor de bezwaartermijn nooit aanvang heeft genomen. Eiser heeft bij de aanvraag een verzoek ingediend om het besluit aan het adres van de gemachtigde van eiser toe te zenden. Het besluit is ondanks dit verzoek naar eiser zelf verzonden.
6.2.
Verweerder ziet dit als een terechte reden voor eiser om het bezwaarschrift te laat in te dienen. Echter, verweerder heeft aan eiser in de brief van 7 juli 2023 de kans gegeven om nog in de bezwaarfase duidelijkheid te verschaffen over de reden dat het bezwaar te laat is ingediend. Ook heeft verweerder in deze brief duidelijk vermeld dat, bij het uitblijven van een reactie, het bezwaarschrift inhoudelijk niet behandeld zou kunnen worden. Eiser heeft hier vervolgens niet op gereageerd. De rechtbank weegt hierbij mee dat eiser ook in de bezwaarfase werd bijgestaan door een advocaat.
6.3.
Pas in de gronden van het beroep voerde eiser aan dat verweerder het besluit naar het verkeerde adres had gestuurd. Als de eiser binnen de reactietermijn op verweerder had gereageerd, had verweerder het bezwaar al in de bezwaarfase in behandeling genomen. Dit betekent volgens de rechtbank dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de eiser.
6.4.
De omstandigheid dat verweerder geen verweer voert tegen een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank dient zelf te beoordelen of verweerder moet worden veroordeeld in de proceskosten.
7. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Krijgt eiser een vergoeding van het griffierecht?
8. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van mening dat ook het griffierecht niet wordt vergoed. [5]

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D Arnold, rechter, in aanwezigheid van M. Kadis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een hogerberoepschrift opsturen naar de Centrale Raad van Beroep in Utrecht. U kunt een hogerberoepschrift opsturen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht
4.Uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988
5.Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.