ECLI:NL:RBAMS:2025:286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/13/725068 / HA ZA 22-928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige executie en schadevergoeding in een geschil over energiedrank tussen [eiseres] en Red Bull

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen die energiedranken op de markt brengen. [Eiseres] had een energiedrank op de markt gebracht onder de naam [eiseres] Energy Drink, wat door Red Bull werd betwist als een inbreuk op haar merkrechten. Red Bull had in het verleden een merkinbreukprocedure aangespannen, die in eerste instantie door de rechtbank werd afgewezen, maar later door het gerechtshof werd omgekeerd met een verbod op de exploitatie van de energiedrank door [eiseres]. Dit verbod werd in 2010 betekend, maar in 2015 vernietigd door de Hoge Raad. In 2022 legde [eiseres] conservatoir bankbeslag op Red Bull, wat leidde tot een rechtszaak waarin schadevergoeding werd gevorderd voor onrechtmatig handelen door Red Bull. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] geen schade had geleden door de (dreigende) executie van het arrest, omdat het onwaarschijnlijk was dat zij zonder de betekening van het arrest haar energiedrank zou hebben geëxploiteerd. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie werd [eiseres] ook veroordeeld tot schadevergoeding aan Red Bull voor de kosten van de bankgarantie die was gesteld in verband met het onrechtmatige beslag.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/725068 / HA ZA 22-928
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaten: mr. L. Bakers en mr. A.P.A. van den Heuvel te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RED BULL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Soesterberg,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
RED BULL GMBH,
gevestigd te Fuschl am See (Oostenrijk),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Red Bull,
advocaten: mr. K.J. Krzeminski, mr. J.P. van der Klein en mr. M.L.S. Klein te Rotterdam.
Partijen worden hierna genoemd: [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , Red Bull Nederland en Red Bull Oostenrijk.
[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] worden hierna samen genoemd: [eiseres] (
vrouwelijk enkelvoud).
Red Bull Nederland en Red Bull Oostenrijk worden hierna samen genoemd: Red Bull (
vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis),
- de akte overlegging aanvullende producties 21 t/m 23 van 28 februari 2024, van Red Bull,
- de akte na tussenvonnis tevens wijziging van eis in conventie met producties 46 t/m 56 van 22 mei 2024, van [eiseres] ,
- de antwoordakte na tussenvonnis met producties 24 t/m 36 van 4 september 2024, van Red Bull,
- de beslissing van de rechtbank van 13 september 2024, waarin de rechtbank heeft gereageerd op het verzoek van [eiseres] om zich nader bij akte uit te laten over de antwoordakte na tussenvonnis van Red Bull,
- de beslissing van de rechtbank van 16 oktober 2024, waarin de rechtbank heeft gereageerd op het verzoek van [eiseres] om (het deel van) de akte van Red Bull, waarin zij verzoekt terug te komen van bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis van 17 januari 2024, buiten beschouwing te laten,
- de akte houdende overlegging aanvullende producties 37 t/m 39 van 18 november 2024, van Red Bull,
- de akte houdende overlegging aanvullende producties 57 t/m 61 van 29 november 2024, van [eiseres] ,
- het verzoek van Red Bull om de door [eiseres] als producties 58 t/m 60 overgelegde producties niet toe te laten,
- het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling van 29 november 2024, en de daarin genoemde stukken,
- de brief van mr. Bakers van 19 december 2024 met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van mr. Klein van 23 december 2024 in reactie op voormelde brief van mr. Bakers van 19 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar het tussenvonnis. Voor de begrijpelijkheid volgt hier een korte samenvatting. Red Bull produceert de energiedrank Red Bull. [eiseres] heeft (via [eiser 2] ) eind jaren ’90 van de vorige eeuw een energiedrank op de markt gebracht onder de naam [eiseres] Energy Drink. Volgens Red Bull maakte [eiseres] daarmee inbreuk op haar merkrechten. Daarom is Red Bull een merkinbreukprocedure begonnen. Bij vonnis van 17 januari 2007 heeft de rechtbank haar vordering afgewezen. Bij arrest van 2 februari 2010 (hierna het Arrest) heeft het gerechtshof [eiseres] alsnog verboden de energiedrank te exploiteren. Het Arrest is op 4 mei 2010 betekend. Het Arrest is op 13 februari 2015 vernietigd door de Hoge Raad. Op 14 maart 2017 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank van 17 januari 2007 bekrachtigd, waarmee uiteindelijk vast stond dat [eiseres] met haar energiedrank geen inbreuk maakte op merkrechten van Red Bull.
2.2.
[eiseres] heeft op 27 september 2022 conservatoir bankbeslag gelegd ten laste van Red Bull. Nadat zij bij de voorzieningenrechter vergeefs om opheffing van het beslag had gevraagd, heeft Red Bull een bankgarantie gesteld voor € 49 miljoen, waarna het beslag is opgeheven.
2.3.
[eiseres] vordert nu, in deze procedure, schadevergoeding van Red Bull. Volgens [eiseres] heeft Red Bull onrechtmatig gehandeld door de exploitatie van de energiedrank te verhinderen in het bijzonder door betekening van het Arrest en (dreigende) executie daarvan. [eiseres] heeft haar eis opnieuw vermeerderd en zij vordert nu betaling van € 64,7 miljoen. [eiseres] vordert inmiddels aan deskundigenkosten een bedrag van € 182.450,79 en aan interne kosten een bedrag van € 29.600,00. Red Bull vordert in reconventie de kosten van de door haar gestelde bankgarantie en deskundigenkosten.

3.De verdere beoordeling

In conventie
3.1.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat Red Bull jegens [eiser 2] onrechtmatig heeft gehandeld door (de exploitatie van de energiedrank te verhinderen door (te dreigen met)) de executie van het Arrest. Nu gaat het nog om de vraag of en zo ja welke schade [eiser 2] heeft geleden als gevolg van dat onrechtmatig handelen.
3.2.
Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van een vergelijking van de situatie waarin [eiser 2] verkeert met de situatie waarin zij zou hebben verkeerd als het onrechtmatig handelen was uitgebleven (o.a. HR 5 december 2008 NJ 2009/387). Het onrechtmatig handelen dat weggedacht moet worden bestaat uit ‘de executie van het Arrest en het verhinderen van de exploitatie door de dreigende executie’. Zoals in het tussenvonnis is vastgesteld, is daarbij uitgangspunt dat het Red Bull vrij stond om te procederen over de vermeende merkinbreuk en dat schade die [eiser 2] vóór het Arrest mogelijk heeft geleden niet in causaal verband staat tot het onrechtmatig handelen. Met andere woorden, van vergoedbare schade kan pas sprake zijn nadat het Arrest is gewezen en deze moet dan zijn veroorzaakt doordat Red Bull het Arrest is gaan executeren, wat in dit geval inhoudt: heeft laten betekenen.
3.3.
Beoordeeld moet dus worden in welke situatie [eiser 2] had verkeerd als Red Bull het Arrest niet had betekend. In dat hypothetische scenario kan het Arrest zelf uiteraard niet worden weggedacht. Ook zonder het onrechtmatig handelen van Red Bull zou er een arrest hebben gelegen waarin het [eiseres] werd verboden haar energiedrank te exploiteren. De rechtbank acht het volstrekt onwaarschijnlijk dat [eiseres] in weerwil van dat verbod haar energiedrank wel zou zijn gaan exploiteren, als het Arrest maar niet zou zijn betekend. [eiseres] heeft immers al in 2003 (vrijwillig) de exploitatie teruggeschroefd naar aanleiding van de eerste sommaties van Red Bull. Ook nadat zij de merkinbreukzaak in 2007 in eerste aanleg had gewonnen, is zij niet of nauwelijks gaan exploiteren. Niet valt in te zien dat zij dat in 2010 plotseling wel zou zijn gaan doen, in strijd met het inmiddels opgelegde rechterlijk verbod.
3.4.
Het voorgaande betekent dat ook zonder de (dreigende) executie van het Arrest geen sprake zou zijn geweest van noemenswaardige exploitatie van de energiedrank.
3.5.
[eiseres] meent dat het er niet toe doet wat zij waarschijnlijk zou hebben gedaan als het Arrest niet was betekend. Zij stelt dat zij, als het Arrest niet was betekend, een kans op exploitatie had gehad, die haar is ontnomen. Zij wijst er daarbij steeds op dat Red Bull risicoaansprakelijk is voor de betekening. Het betoog van [eiseres] laat zich lastig vatten, maar gaat in elk geval niet op. Om te beginnen heeft het feit dat Red Bull risicoaansprakelijk is alleen betrekking op de vestiging van de aansprakelijkheid en niet op (de omvang van de) schade. Red Bull heeft – en zij mocht dat doen – een niet onherroepelijk arrest betekend. Daarmee heeft zij het risico genomen dat het arrest later zou worden vernietigd, waarmee zij aansprakelijk zou worden voor de gevolgen van de betekening. Voor de omvang van de schade heeft dit echter geen betekenis. Die moet nog steeds vastgesteld worden door een vergelijking te maken tussen de situatie met en die zonder betekening van het Arrest. Bij die tweede situatie gaat het om een waarschijnlijk scenario (wat zou er (vermoedelijk) zijn gebeurd) en niet een puur theoretisch scenario (wat had er kunnen gebeuren). De benadeelde moet immers zoveel mogelijk in de positie worden gebracht waarin hij daadwerkelijk had verkeerd als er niet onrechtmatig was gehandeld, niet in een positie waarin hij in theorie had kunnen verkeren als er bovendien allerlei omstandigheden worden bij- of weggedacht.
3.6.
De schadeberekeningen die [eiseres] heeft ingediend, gaan allemaal uit van het puur theoretische (en volstrekt onwaarschijnlijke) scenario dat zij vanaf 2010 volop was gaan exploiteren, als het Arrest maar niet was betekend. In die berekeningen wordt bovendien ook nog gedaan alsof [eiseres] in 2003 niet minder is gaan exploiteren (wat zij in werkelijkheid wel heeft gedaan). In feite zijn de berekeningen gebaseerd op een scenario waarin Red Bull de energiedrank ongemoeid had gelaten. Dat is echter niet de situatie waarmee een vergelijking moet worden gemaakt, want die situatie deed zich niet voor en Red Bull was ook niet gehouden om [eiseres] haar gang te laten gaan. Om die reden zijn de berekeningen niet bruikbaar en komen de daarmee gemoeide kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
3.7.
Vast staat dat [eiseres] tot 2012 met haar energiedrank een totaal verlies heeft behaald van ruim € 343.000,00. Als betekening van het Arrest achterwege was gebleven, zou [eiseres] niet méér zijn gaan exploiteren, laat staan winst zijn gaan maken met haar energiedrank. [eiseres] heeft door de (dreigende) executie van het Arrest, hoe zeer die ook onrechtmatig was, dus geen schade geleden.
3.8.
De vorderingen van [eiseres] zijn dan ook niet toewijsbaar, ook niet de gevorderde verklaring voor recht waarbij [eiseres] geen belang heeft nu haar schadevordering wordt afgewezen. Op alles wat partijen verder naar voren hebben gebracht, zoals over artikel 21 Rv en terugkomen van bindende beslissingen in het tussenvonnis, hoeft bij deze uitkomst niet te worden ingegaan.
3.9.
[eiseres] wordt in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten worden niet begroot op de voet van artikel 1019h Rv, omdat anders dan [eiseres] meent deze zaak geen handhavingsgeschil over rechten van intellectuele eigendom is. De proceskosten van Red Bull worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
15.249,50
(3,5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
21.164,5‬0
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
3.10.
Nu de vorderingen waarvoor [eiseres] beslag heeft gelegd, worden afgewezen, is het beslag onrechtmatig. Dat de bankgarantie in stand blijft zolang er geen sprake is van een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, heeft – anders dan [eiseres] betoogt – geen gevolg voor de onrechtmatigheid van het gelegde beslag, waarover in deze procedure wordt geoordeeld. [eiseres] moet daarom de schade die Red Bull door het beslag lijdt, vergoeden. Niet in geschil is dat het dan gaat om de kosten van de bankgarantie, die op 4 november 2022 is gesteld en die € 503,61 per dag kost. De rechtbank begrijpt dat Red Bull de kosten vordert vanaf 4 november 2022, die dag daaronder begrepen, en tót de dag van beëindiging, dus zonder de dag waarop de bankgarantie daadwerkelijk wordt beëindigd.
3.11.
Red Bull vordert ook wettelijke rente over de kosten van de bankgarantie. [eiseres] is de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd over de tijd dat zij met de vergoeding van de kosten voor de bankgarantie aan Red Bull in verzuim is. Dit verzuim treedt in zonder ingebrekestelling, omdat het beslag onrechtmatig is (artikel 6:83 sub b BW). Dit betekent dat de wettelijke rente opeisbaar is vanaf het moment dat Red Bull de schade heeft geleden. De schade van Red Bull bedraagt op 4 november 2022 € 503,61 en is vanaf die datum iedere dag verhoogd met € 503,61. [eiseres] is de wettelijke rente vanaf 4 november 2022 verschuldigd, telkens over het dan openstaande bedrag.
3.12.
Red Bull vordert ten slotte vergoeding van € 122.536,90 als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Deze kosten heeft Red Bull gemaakt voor het eerste deskundigenrapport van PwC (productie G-15). Dit rapport van PwC is een reactie op het eerste rapport van Sman Business Value van [eiseres] . Het rapport van PwC is gebruikt voor het verweer van Red Bull in conventie. Het rapport gaat niet in op aansprakelijkheid van [eiseres] voor het onrechtmatig leggen van beslag en ziet dus niet op de vordering van Red Bull in reconventie, zoals [eiseres] ook terecht aanvoert. Dat uit het onderzoek van PwC blijkt dat de vordering van [eiseres] niet in verhouding staat tot het gelegde beslag, zoals Red Bull betoogt, maakt dit niet anders. Voor het vaststellen van de aansprakelijkheid van [eiseres] in reconventie had Red Bull het rapport van PwC niet nodig. De kosten van dit rapport komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Deze vordering wordt afgewezen.
3.13.
[eiseres] is ook in reconventie voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten aan de zijde van Red Bull betalen. Gelet op de nauwe verwevenheid van conventie en reconventie worden die kosten begroot op nihil.

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] hoofdelijk in de proceskosten van € 21.164,5‬0, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiseres] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
4.5.
veroordeelt [eiseres] hoofdelijk tot betaling van € 503,61 per dag, vanaf 4 november 2022, tot aan de dag van beëindiging van de gestelde bankgarantie, met inachtneming van het bepaalde in 3.10 en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot de dag van volledige voldoening,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
veroordeelt [eiseres] hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van Red Bull, begroot op nihil,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling , mr. N.C.H. Blankevoort en mr. W.M. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.