ECLI:NL:RBAMS:2025:2817

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
13/005561-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en vervoer van harddrugs met vrijspraak voor witwassen

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het tezamen en in vereniging verkopen, vervoeren en aanwezig hebben van harddrugs, waaronder heroïne, cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 9 januari 2025 schuldig heeft gemaakt aan drugshandel, terwijl hij vrijgesproken werd van de beschuldiging van witwassen van merkkleding. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte, tapgesprekken en observaties door de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en er werden bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, intensief betrokken was bij de drugshandel en dat de aangetroffen hoeveelheden drugs in zijn woning en die van zijn medeverdachten wezenlijk waren voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/005561-25 (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. tezamen en in vereniging verkopen van cocaïne, heroïne en/of MDMA in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2024;
2. tezamen en in vereniging aanwezig hebben van cocaïne, heroïne, en/of MDMA op 10 januari 2024;
3. witwassen van (dure) merkkleding op 10 januari 2025.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak verzocht voor feit 3 omdat is gebleken dat de kleding deels nep was en niet duidelijk uit het dossier volgt welke kleding wel echt is. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor feit 1 en 2 kan worden veroordeeld.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte de drugshandel kan worden bewezen voor de periode vanaf 1 augustus 2024. De spullen die zijn aangetroffen in de woning van verdachte zijn van hem. Het medeplegen ten aanzien van de aanwezige drugs in de woning van [medeverdachte 1] kan niet bewezen worden, omdat hij daarover niet de beschikkingsmacht heeft gehad. Voor feit 3 dient vrijspraak te volgen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Tussen 3 april 2024 en 27 juni 2024 zijn bij de politie meerdere MMA-meldingen binnengekomen aangaande handel in verdovende middelen. Via deze meldingen komt verdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) in beeld bij de politie. [medeverdachte 1] zou (vermoedelijk) gebruik maken van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . [2] De historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer zijn opgevraagd over de periode van 2 januari 2024 t/m 5 juli 2024. Hieruit volgt dat het telefoonnummer veel in contact staat met harddrugsgebruikers. De inhoud van de gesprekken blijken zogenoemde deal/dope gesprekken. [3] Op 5 november 2024 wordt een nieuw nummer van “ [bijnaam medeverdachte 1] ” ofwel “ [verdachte] ” doorgegeven aan de politie. [4] De gesprekken die worden gevoerd met het nieuwe nummer – eindigend op - [telefoonnummer 2] – zijn ook voornamelijk van korte duur en niet sociaal van aard. Uit deze gesprekken volgen afspraken om elkaar binnen een kort tijdsbestek op een locatie te treffen. In deze gesprekken worden verder bedragen en hoeveelheden genoemd, bijvoorbeeld: “25, 20, 2 donnies, 40, 50”. Daarnaast worden in een aantal gesprekken termen als “hele” en “wit” genoemd. De inbellers op dit nummer zijn wederom harddrugsgebruikers of personen die antecedenten met betrekking tot de Opiumwet hebben. [5] Door de observaties komen ook de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] ( [verdachte] ) bij de politie in beeld. De stemmen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] worden namelijk over de ‘deallijn’ herkend. [6]
Op 13 december 2024 om 13.22 uur wordt via de tap gehoord dat een bekende harddrugsgebruiker [persoon 1] , een afspraak maakt over de ‘deallijn’ op zijn adres op de [adres 2] . Binnen 10 minuten komen [verdachte] en [medeverdachte 2] op een snorfiets aan. [medeverdachte 2] loopt het portiek van de [adres 2] in en komt na enkele minuten terug. [verdachte] en [medeverdachte 2] vertrekken dan samen weer. [7]
Op 13 december 2024 om 19.37 uur wordt via de tap gehoord dat [medeverdachte 2] de deallijn bemant en dat hij een afspraak maakt met een bekende drugsgebruiker, [persoon 2] . Zij maken een afspraak bij het tunneltje bij het zwembad. Zo’n twintig minuten later lopen [persoon 2] en [medeverdachte 2] samen op de afgesproken plek, waarbij zij contact met elkaar hebben. [8]
Op 19 december 2024 om 11.10 uur wordt via de tap gehoord dat [medeverdachte 2] een afspraak maakt met [persoon 3] bij het zwembad. Zes minuten later komt [medeverdachte 2] aanrijden, waarna hij uitstapt en kort contact heeft met [persoon 3] . [9]
Op 19 december 2024 om 13.59 uur wordt via de tap gehoord dat een afspraak wordt gemaakt met [persoon 4] op de [adres 3] . Twintig minuten later komt [verdachte] aan bij het portiek. Er wordt niet opengedaan. Een man met een ‘verslaafd uiterlijk’ spreekt [verdachte] aan. Even later betreedt de man het portiek waarna hij de woning binnengaat. De auto van [medeverdachte 1] rijdt vervolgens weg met [medeverdachte 1] als bestuurder en [verdachte] als bijrijder. [10]
Op 30 december 2024 om 17.04 uur wordt via de tap gehoord dat een beller naar de deallijn belt met de vraag voor ‘’een gram of 2’’ van ‘’good brown’’. De afspraak zou plaats moeten vinden op de [adres 2] . Na ongeveer een halfuur komt de auto van [medeverdachte 1] aanrijden met [medeverdachte 1] als bestuurder en [verdachte] als bijrijder. [verdachte] stapt uit, betreedt het portiek van de flat en komt na tien minuten weer buiten waarna [medeverdachte 1] en [verdachte] weer samen vertrekken. [11]
Op 4 januari 2025 tussen 15.00 uur en 16.00 uur wordt via de tap gehoord dat [medeverdachte 2] en ene [persoon 5] een afspraak maken bij een ‘poortje’. Zeventien minuten later komt [verdachte] ter plaatse en maakt contact met een man. [verdachte] geeft iets aan de man en de man geeft ook iets terug aan [verdachte] . [12] Kort daarop wordt weer via de tap gehoord dat [persoon 5] tegen [medeverdachte 2] klaagt dat hij te weinig heeft gekregen. [medeverdachte 2] zegt dat hij gaat bellen en belt daarna terug met de boodschap dat [persoon 5] terug moet komen. [medeverdachte 2] zegt dat hij zelf naar het ‘poortje’ komt. Tien minuten later komt [medeverdachte 2] aanlopen. Hij overhandigt een kleine witte envelop aan de man. [13]
Op dat moment komt ook een auto aangereden. [medeverdachte 2] loopt naar de passagierszijde van de auto en haalt een [bijnaam medeverdachte 1] witte enveloppe uit zijn jaszak en overhandigt deze aan de passagier, terwijl hij een aantal keren om zich heen kijkt. De passagier overhandigt iets, lijkend op briefgeld, aan [medeverdachte 2] . [14]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] herkent en al een aantal jaren cocaïne van hen koopt. [15] Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij sinds begin 2023 cocaïne koopt van [bijnaam medeverdachte 1] en sinds medio 2023 cocaïne koopt van ‘de andere’. De politie laat foto’s zien van de verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [getuige 2] herkent [medeverdachte 1] als ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ en [medeverdachte 2] als ‘de andere’ waarvan hij soms drugs koopt. [16]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 4] , de woning van [medeverdachte 1] , worden (onder andere) 231 gram bruine brokken in beslaggenomen en een geldbedrag van €20.106,95. [17] De bruine brokken worden getest en bevatten heroïne. [18]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 5] , de woning van [medeverdachte 2] , worden (onder andere) 980 bolletjes met wit poeder en 7 zakken met witte brokken in beslaggenomen. [19] De bolletjes zijn getest en bevatten 358,7 gram cocaïne. [20] Daarnaast bevat het witte poeder en de brokjes met een gewicht van 96,33 gram, ook cocaïne. [21]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 6] , de woning van [verdachte] , wordt onder andere de zogenoemde ‘dealtelefoon’ en een bolletje met vermoedelijk cocaïne in beslaggenomen. [22] Het bolletje is getest, weegt 3,54 gram en bevat MDMA. [23]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 1] , zijnde de woning van de vader van [verdachte] en het GBA-adres van [verdachte] , wordt een zak met vermoedelijk heroïne aangetroffen. [24] De zak wordt getest, weegt 21,89 gram en bevat MDMA. [25]
[verdachte] heeft verklaard dat hij in sinds de zomer van 2024 drugs heeft gedeald en dat de drugs die zijn aangetroffen in zijn woning(en) van hem waren. [26]
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van (dure) merkkleding. De rechtbank is van oordeel dat niet uit het dossier volgt dat de kleding daadwerkelijk duur was en echt merkkleding betrof. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.3.3.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Drugshandel
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de verschillende observaties en tapgesprekken in het dossier in combinatie met de stemherkenning van [verdachte] , stelt de rechtbank vast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel.
Medeplegen
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte deze drugshandel tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan toch sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of dat het geval is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het strafbare feit en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Gelet op de feiten en omstandigheden die zijn geschetst onder 4.3.1. leidt de rechtbank af dat de ‘deallijn’ afwisselend door [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] werd beheerd. Vervolgens blijkt uit de getapte gesprekken dat de beheerder van de ‘deallijn’ de afspraak maakt en (in sommige gevallen) een ander naar de desbetreffende locatie stuurt. Verder is uit meerdere observaties gebleken dat de deals tot stand kwamen in verschillende samenstellingen. Zo kwam de ene keer [medeverdachte 2] samen met [verdachte] op de afgesproken locatie, maar kwam een andere keer [verdachte] samen met [medeverdachte 1] ter plaatse. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] stonden nauw met elkaar in contact en er is sprake van inwisselbaarheid van rollen. Tijdens de huiszoekingen zijn bij alle drie de verdachten bovendien (grote) hoeveelheden drugs aangetroffen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De bijdrage aan het dealen door de drie verdachten is zonder meer intensief te noemen. De handelingen die verdachte en zijn medeverdachten hebben verricht zijn bovendien essentieel en onmisbaar geweest voor het goede verloop van het voltooien van de drugsdeals. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachten nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt aan de drugshandel.
De pleegperiode
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte zich gedurende de gehele periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van drugshandel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zich sinds de zomer van 2024 heeft bezig gehouden met het handelen in drugs. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte zich al voor 1 augustus 2024 bezig hield met drugshandel. Zo wordt hij niet genoemd of herkend door getuige [getuige 2] . Getuige [getuige 1] heeft verklaard [verdachte] (‘ [verdachte] ’) wel te kennen. [getuige 1] heeft verklaard dat hij sinds een half jaar verdovende middelen koopt van [verdachte] . De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van een kortere periode dan ten laste gelegd.
Conclusie
De rechtbank acht alles overwegend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 9 januari 2025 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen.
4.3.4.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Aanwezig hebben van drugs
Gelet op het aantreffen van MDMA in de woningen van verdachte en de verklaring van verdachte dat deze drugs van hem waren en zijn drugshandel dienstig waren, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA op de [adres 6] en de [adres 1] .
Medeplegen
Uit de feiten en omstandigheden die onder 4.3.1. zijn geschetst volgt ook dat in de woningen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] cocaïne en heroïne is aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich als medepleger ook schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de drugs die zijn aangetroffen op de [adres 5] en de [adres 4] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Mede gelet op de overwegingen ten aanzien van het medeplegen van onder feit 1, is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt voor het aanwezig hebben van de drugs van de woningen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Voor een bewezenverklaring voor het medeplegen hoeft verdachte immers geen wetenschap te hebben van de exacte hoeveelheid van deze drugs. Voldoende is dat verdachte zich ervan bewust was dat op de genoemde locaties (voldoende) drugs lagen om de deals te kunnen sluiten en de afnemers van verdovende middelen te kunnen voorzien, en dat hij en/of zijn medeverdachten daarover konden beschikken. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de wijze waarop de drugshandel werd gedreven, verdachte deze wetenschap had. Zo bemande de ene de ‘deallijn’ waarop de andere ter plaatse ging om de deal te sluiten. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat gelet op de bewezen drugshandel onder feit 1 het niet anders kan dat de aangetroffen hoeveelheden drugs voor deze drugshandel bestemd was.
Conclusie
De rechtbank acht alles overwegend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne, heroïne en MDMA aanwezig heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 9 januari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne en MDMA;
2
op 10 januari 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk,
- op de [adres 5] , 96,33 gram cocaïne en 358,7 gram cocaïne en
- op de [adres 4] , 222,53 gram heroïne en
- op de [adres 6] , 3,54 gram MDMA en
- op de [adres 1] , 21,89 gram MDMA
aanwezig heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft in afwijking van het reclasseringsadvies verzocht om toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het reclasseringsadvies gevolgd dient te worden en dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht berecht moet worden. Er is geen reden om van het reclasseringsadvies af te wijken. De raadsman heeft verzocht om verdachte bij vonnis in vrijheid te stellen omdat de (jeugd)oriëntatiepunten geen langere straf voorschrijven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee Opiumwetfeiten. Zo heeft hij een langdurige tijd gehandeld in harddrugs en zijn er grote hoeveelheden drugs aangetroffen in de woning van verdachte, maar ook in de woningen van zijn medeverdachten. Harddrugs zijn, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk voor de gezondheid en mede daarom verboden. Daarnaast is de (grootschalige) handel in harddrugs direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit en daarmee bezwarend voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt het aanwezig hebben van bijna een kilo harddrugs doorgaans bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Op het handelen van drugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden staat in de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank rekent strafverzwarend mee dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd en dat de feiten in een organisatorisch verband hebben plaats gevonden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 maart 2025 en het reclasseringsrapport van 4 april 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. De reclassering stelt in het rapport dat er indicaties zijn voor zowel de toepassing van het jeugd- als het volwassenenstrafrecht, maar dat de argumenten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zwaarder wegen. De rechtbank neemt deze conclusie niet over. De rechtbank stelt voorop dat de kalenderleeftijd van de verdachte leidend is bij de vraag of toepassing moet worden gegeven aan het volwassenenstrafrecht. Een belangrijke reden om ondanks de volwassen leeftijd toch jeugdstrafrechte toe te passen is gelegen in de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloedbaarheid. De rechtbank overweegt dat verdachte – vanuit financiële motieven – forse Opiumwetfeiten heeft gepleegd. Hij heeft bewust gekozen voor dit criminele gedrag en is door niemand onder druk gezet. De reclassering concludeert verder in haar rapport dat begeleiding van verdachte zich zal richten op het vergroten van de zelfstandigheid, controle en het vinden van een zinvolle dagbesteding. Hierbij adviseert de reclassering tot begeleiding van verdachte door de volwassenreclassering. Verder blijkt uit het rapport dat vader moeilijk kan doordringen tot verdachte en dat verdachte voornamelijk zijn eigen gang gaat. De band tussen beiden is de laatste tijd verslechterd. Of verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding moet volgens de reclassering blijken tijdens een toezicht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er gelet op het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar is en de rechtbank zal daarom het jeugdstrafrecht niet toepassen. De rechtbank zal bij de strafoplegging wel rekening houden met zijn jonge leeftijd.
De rechtbank ziet redenen om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen zodat hem hulp kan worden geboden aan het op de juiste wijze inrichten van zijn volwassen leven, als hij weer op vrije voeten komt. De reclassering heeft voor verdachte verschillende bijzondere voorwaarden geadviseerd. Verdachte heeft op de zitting verklaard bereid te zijn om zich te houden aan alle geadviseerde voorwaarden.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Snorfiets (G6464902);
- 1 STK Huls (G6605483);
- 1 STK Huls (G6605377);
- 1 STK Patroon (G6605488);
- 1 STK Patroon (G6605484);
- 1 STK Patroon (G6605482);
- 1 STK Patroonhouder (G6605485);
- 1 STK Telefoontoestel (G6605149);
- 1 STK Verdovende Middelen (G6605194).
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de snorfiets en het telefoontoestel verbeurd verklaard dienen te worden. De verdovende middelen, de hulzen, de patronen en de patroonhouder dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag teruggegeven dient te worden aan verdachte.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte het onder 1 bewezen geachte feit heeft begaan met de snorfiets en de telefoon en verklaart deze goederen daarom verbeurd.
Onttrekking aan het verkeer
De verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer, omdat de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten met betrekking tot deze verdovende middelen zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Nu de hulzen, patronen en patroonhouder zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een ander misdrijf en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen ook onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 7] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde dient mee te werken aan diagnostiek door een gedragsdeskundige van de Waag of een vergelijkbare instantie om zicht te krijgen op eventuele psychische problematiek of beperkingen en de mogelijke samenhang met zijn (delict)gedrag. Reclassering kan in overleg met de Waag vaststellen of een behandeling of een justitiële interventie meer passend is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten, te weten: [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004 en [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2004, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een opleiding en/of betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde werkt mee aan outreachende zorg/begeleiding vanuit de Intensieve Forensische Aanpak (IFA, onderdeel van Levvel) of vergelijkbare instantie, gericht op zijn vrijetijdsbesteding en dagbesteding. Hierbij werkt hij samen met de reclassering en nader te bepalen ondersteuning.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. D. Bode en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2025.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-6 van 19 juli 2024, p. 35-37.
3.Proces-verbaal van verdenking met nummer 2024147791-10 van 18 november 2024, p. 272-274; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-7 van 1 augustus 2024, p. 38-39.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-11 van 7 november 2024, p. 40-41.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-13 van 15 november 2024, p. 275-276.
6.Zie voor [medeverdachte 1] : proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-19 van 7 januari 2025, p. 136-137; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-150 van 12 januari 2025, p. 257-258; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-174 van 17 maart 2025, p. 8-11 (nazending van 1 april 2025).
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-28 van 17 december 2024, p. 69-74.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-28 van 17 december 2024, p. 69-74.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-30 van 20 december 2024, p. 113-117.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-30 van 20 december 2024, p. 113-117.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-35 van 30 december 2024, p. 118-120.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
13.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
14.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2024147791-140 van 11 januari 2025, p. 281-285.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2024147791-142 van 11 januari 2025, p. 286-288.
17.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-70 van 11 januari 2024, p. 178-182.
18.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179, opgemaakt door [persoon 7] .
19.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-54 van 10 januari 2025, p. 237-241; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
20.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 250113-781-423 van 14 januari 2025; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 14 januari 2025, nummer 2025.01.14.006, opgemaakt door [persoon 6] .
21.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 005), opgemaakt door [persoon 7] .
22.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-73 van 10 januari 2025, p. 173-177; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
23.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 003), opgemaakt door [persoon 7] .
24.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-86 van 10 januari 2025, p. 167-169; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
25.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 004), opgemaakt door [persoon 7] .
26.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 16 april 2025.