ECLI:NL:RBAMS:2025:2815

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
13-387239-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van MDMA en 2C-B en het voorhanden hebben van een vals rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van MDMA en 2C-B, evenals het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. De verdachte, geboren in 2000 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 13 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. V. de Jong, en de raadsman, mr. T.S. Finken, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de doorzoeking van de hotelkamer van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er geen schriftelijke machtiging was, er wel telefonisch toestemming was gegeven door de rechter-commissaris, waardoor het vormverzuim niet leidde tot bewijsuitsluiting.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk MDMA en 2C-B aanwezig had, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten, zoals het verwaarlozen van een hond en het dragen van een dolk. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/387239-24
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2000,
zonder bekende woon-of verblijfplaats,
nu gedetineerd in: [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.S. Finken, advocaat in Schiphol, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen van het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben, van MDMA en 2C-B op 3 december 2024;
het onthouden van de nodige zorg aan een hond in de periode van 1 december 2024 tot en met 3 december 2024;
het dragen van een wapen, namelijk een dolk, op 3 december 2024;
het afleveren en/of voorhanden hebben van een vals en/of vervalst rijbewijs op 4 december 2024;
het medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van het opzettelijk telen/bereiden/bewerken/ verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of heroïne en/of LSD en/of GHB en/of methylfenidaat en/of 2C-B en/of 4-MMC en/of 3-MMC en/of psilocybine op 3 december 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vormverzuim

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De doorzoeking van de hotelkamer van verdachte was onrechtmatig, omdat het dossier geen met redenen omklede machtiging tot doorzoeking bevat van de rechter-commissaris. Het dossier bevat ook geen schriftelijke bevestiging van een eerder gegeven mondelinge machtiging. Als gevolg van dit vormverzuim dient alles dat gevonden is in de hotelkamer – de (vermoedelijke) verdovende middelen, het mes en het valse rijbewijs – uitgesloten te worden van het bewijs. Mocht de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting komen, verzoekt de raadsman om met het vormverzuim in strafverminderende zin rekening te houden.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim nu uit het dossier kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris voorafgaand aan de doorzoeking daar telefonisch goedkeuring voor heeft gegeven. Als de rechtbank hier anders over denkt, kan worden volstaan met een constatering van het vormverzuim.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 3 december 2024 heeft de politie de hotelkamer waar verdachte verbleef doorzocht. Verdachte heeft de verbalisanten hier geen toestemming voor gegeven.
Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie voorafgaand aan de (spoed)doorzoeking contact heeft opgenomen met de rechter-commissaris en dat deze op dat moment toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking, maar de nadien op te maken met redenen omklede schriftelijke machtiging zoals bedoeld in artikel 97 lid 2 Sv bevindt zich niet het dossier. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv, zonder dat de rechtsgevolgen daarvan uit de wet blijken. De rechtbank moet daarom beoordelen – aan de hand van de factoren zoals genoemd in artikel 359a, tweede lid, Sv – of aan dit vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg. De in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren zijn: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt.
Een van de mogelijke rechtsgevolgen die de rechtbank aan het vormverzuim kan verbinden, is dat de resultaten van het onderzoek die door dat verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten. Bewijsuitsluiting kan echter alleen aan de orde komen indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke aanzienlijke schending hier geen sprake is nu er wel voorafgaand aan de doorzoeking telefonisch toestemming is gegeven door de rechter-commissaris. Het ontbreken van de schriftelijke machtiging behelst zo bezien slechts een beperkt vormverzuim en niet een aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift. Gelet daarop, ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank zal, met name rekening houdend met de beperkte ernst van het verzuim en het gebrek aan nadere invulling dat door de raadsman is gegeven aan het concrete nadeel dat daardoor is veroorzaakt, volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met betrekking tot alle feiten kan worden veroordeeld. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier volgt dat verdachte – samen met medeverdachte [medeverdachte] – de aangetroffen verdovende middelen aanwezig had in het hotel en op de hotelkamer (feit 1) en dat - gelet op de hoeveelheid en verpakkingswijze – ervanuit moet worden gegaan dat deze verdovende middelen bestemd waren voor de handel (feit 5). Met betrekking tot de verwaarlozing van de hond (feit 2) heeft te gelden dat de omstandigheden waaronder de hond van verdachte is aangetroffen, duidelijk een gevaar opleverden voor zijn gezondheid. De dolk is in een tas van verdachte aangetroffen en uit de camerabeelden van het hotel blijkt dat hij deze tas heeft gedragen (feit 3). Tot slot is het valse rijbewijs bij verdachte aangetroffen en ontkent hij ook niet dat deze van hem is en dat deze vals is (feit 4).
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onthouden van de nodige zorg aan zijn hond (feit 2), omdat uit het dossier blijkt dat de hond in goede gezondheid verkeerde en van verwaarlozing of het onthouden van zorg geen sprake is geweest.
De raadsman heeft verder verzocht verdachte vrij te spreken van feiten 1, 3, 4 en 5, gelet op het geconstateerde vormverzuim. Indien de rechtbank aan dit vormverzuim niet de consequentie van bewijsuitsluiting verbindt, heeft de raadsman zich op de volgende standpunten gesteld.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en/of verstrekken van de verdovende middelen (feit 1), omdat uit het dossier niet volgt dat verdachte een van deze handelingen heeft verricht. Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van het vervoeren van de verdovende middelen, omdat het niet verdachte is geweest die de verdovende middelen bij zich droeg, maar medeverdachte [medeverdachte]. Dat verdachte dit moet hebben geweten, blijkt niet uit het dossier. Ten aanzien van het aanwezig hebben van de verdovende middelen in de hotelkamer, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte daarnaast vrijgesproken dient te worden van het dragen van de dolk (feit 3) nu het bestanddeel ‘dragen’ niet kan worden bewezen. Het wapen kon namelijk niet voor onmiddellijk gebruik door verdachte worden aangewend, wat een vereiste is om te kunnen spreken van ‘dragen’ in de zin van de wet.
Met betrekking tot het bezit van het valse rijbewijs (feit 4) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de voorbereiding van de handel in verdovende middelen (feit 5), omdat er geen aanwijzingen zijn dat hij met dat doel de op de tenlastelegging genoemde stoffen en goederen in bezit had.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de nodige zorg heeft onthouden aan zijn hond in de periode van 1 december 2024 tot en met 3 december 2024, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Bij de aanhouding van verdachte liet hij weten dat hij thuis een hond had zitten. Agenten zijn vervolgens langsgegaan bij zijn woning. Zij troffen daar de hond aan in de woonkamer, vastgebonden aan een paal. Zijn waterbak was leeg en in de omgeving lagen lege drugszakjes. Ook werd een deken gevonden, nat van urine. Verdachte heeft verklaard dat hij in de dagen dat hij in het hotel verbleef nog bij zijn hond is langsgegaan om hem te verzorgen en uit te laten. De rechtbank kan niet vaststellen, maar ook niet uitsluiten dat verdachte bij zijn hond is geweest in de dagen voorafgaand aan zijn aanhouding. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen hoe lang de hond vastzat aan de paal of zonder water is geweest. Het is niet onaannemelijk dat verdachte in de dagen voor zijn aanhouding nog langs is geweest, ook omdat de voederbak van de hond nog gevuld was.
Uit de medische verklaring, opgemaakt na de inbeslagname van de hond, blijkt dat bij de hond geen waarnemingen zijn gedaan die duiden op het onthouden van zorg. De conditie was goed, er waren geen aanwijzingen voor uitdroging en er waren geen aanwijzingen dat de hond drugs had gegeten.
4.3.2.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de dolk bij zich heeft gedragen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
In de hotelkamer van verdachte werd op 3 december 2025 een dolk met de bijbehorende schede aangetroffen.
Artikel 1 sub 10 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) stelt dat het dragen van een wapen inhoudt “het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer in de onder 9° bedoelde zin.” Van het vervoeren van een wapen is blijkens artikel 1 sub 9 WWM sprake bij “het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend.” Uit de Memorie van Toelichting volgt dat sprake is van het vervoeren als bedoeld in artikel 1 onder sub 9 WWM indien het wapen zodanig is verpakt bijvoorbeeld in een foedraal, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend.
De rechtbank stelt vast dat de dolk is aangetroffen in de rugtas van verdachte die in de hotelkamer lag. De bij de dolk behorende lederen schede lag ter hoogte van de rugtas in de vensterbank. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte de dolk in deze schede heeft meegenomen in zijn rugtas, zodat de dolk aldus niet voor onmiddellijk gebruik kon worden aangewend. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat sprake is geweest van het ‘vervoeren’ van de dolk, niet van het ‘dragen’.
4.3.3.
Vrijspraak feit 5
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van de handel in verdovende middelen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
In de hotelkamer zijn een verscheidenheid aan plastic zakjes aangetroffen met daarop labels die erop duiden dat in die zakjes verschillende soorten (gebruikershoeveelheden) verdovende middelen zaten. De inhoud van de zakjes is echter niet getest. De rechtbank kan daarom met onvoldoende zekerheid vaststellen dat het inderdaad om de verdovende middelen gaat die op de tenlastelegging staan, maar nog belangrijker, de rechtbank heeft ook niet de overtuiging dat – mocht het om de betreffende verdovende middelen gaan – dat deze waren bedoeld voor de handel. Verdachte is namelijk bewusteloos aangetroffen in een hotelkamer, nadat hij – samen met zijn medeverdachte – verschillende soorten verdovende middelen en alcohol tot zich had genomen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij om die reden in de hotelkamer was, te weten om verdovende middelen te gebruiken. Dat de aangetroffen verdovende middelen zouden zijn bestemd voor de handel, blijkt verder ook niet uit het dossier. Bovendien zijn ook de telefoon van verdachte en het bij hem aangetroffen contante geld, welke hij volgens de tenlastelegging in zijn bezit zou hebben in het kader van de handel in verdovende middelen, niet op enigerlei wijze in verband te brengen met de handel in verdovende middelen.
4.3.4.
Oordeel met betrekking tot feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk MDMA en 2C-B aanwezig heeft gehad.
Op 1 december 2024 heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] ingecheckt in het [naam hotel] in Amsterdam. Op camerabeelden is te zien dat verdachte samen met [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde persoon meerdere tassen het hotel indraagt. Na het inchecken dragen verdachte en [medeverdachte] deze tassen naar hun hotelkamers. Op 3 december 2024 is verdachte in een van de hotelkamers aangetroffen. Hij lag op het bed. Bij het voeteneind lag een zwarte tas van The North Face. Deze tas stond open. Te zien was dat er verschillende zakjes met poeders en pillen inzaten. De inhoud van enkele van de zakjes is getest. Het bleek te gaan om MDMA en 2C-B.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze goederen heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd of verstrekt. Daarnaast kan ook niet bewezen worden dat verdachte deze verdovende middelen heeft vervoerd. Op de camerabeelden is steeds alleen [medeverdachte] met deze tas van The North Face te zien.
De vraag is dan of het dossier wel voldoende bewijs bevat voor het oordeel dat verdachte deze verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van deze middelen en dat hij hierover beschikkingsmacht had.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] drugs heeft gebruikt in de hotelkamer. [medeverdachte] had volgens verdachte cocaïne, ketamine en wat pillen bij zich. Verdachte wist dan ook dat [medeverdachte] meerdere soorten drugs bij zich had. De tas van The North Face lag bovendien open bij het voeteneinde van zijn bed op de grond, zodat het hotelpersoneel bij binnenkomst direct zakjes met verdovende middelen zag. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte wist dat deze verdovende middelen in de tas zaten. Hiermee heeft verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen gehad. Verdachte had daarnaast beschikkingsmacht over de verdovende middelen. De tas lag open bij hem op de hotelkamer en hij was als enige in deze ruimte toen de politie binnenkwam.
De rechtbank acht ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij samen met [medeverdachte] drugs heeft gebruikt en dat hij drugs van [medeverdachte] heeft gekregen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de verdovende middelen in vereniging aanwezig heeft gehad op 3 december 2024.
4.3.5.
Oordeel met betrekking tot feit 4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een vals rijbewijs bij zich heeft gehad, gelet op het onderzoek naar het rijbewijs en de bekennende verklaring van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 3 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 0,89 gram en 0,89 gram en 4,31 gram en 0,91 gram en 14,8 gram en 21,6 gram en 5,25 gram en 18,0 gram, MDMA en
- 83,1 tabletten 2C-B;
4.
op of omstreeks 4 december 2024 te Amsterdam opzettelijk een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een rijbewijs uit Groot-Britannië op naam van [verdachte] met nummer [nummer] voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, zodat verdachte de dag na de uitspraak vrijkomt.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen en een rijbewijs verzocht aansluiting te zoeken bij de categorie 200-500 gram uit het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van harddrugs. De aangetroffen verdovende middelen waren bovendien niet van verdachte, maar van de medeverdachte [medeverdachte]. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokken is bij de handel in drugs. Daarnaast is het rijbewijs dat in zijn portemonnee is aangetroffen van zodanig slechte kwaliteit dat het onwaarschijnlijk lijkt dat verdachte hier met succes gebruik van zou kunnen maken om zich te identificeren. De raadsman heeft daarnaast verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte leidt onder meer aan PTSS en wil hier graag een behandeling voor volgen, maar de wachtlijsten zijn lang. De klachten van verdachte zijn in detentie verergerd.
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten op de dag van zitting. Indien de rechtbank meent dat een aanvullende straf passend en geboden is, heeft de raadsman verzocht deze geheel voorwaardelijk op te leggen en hierbij bijzondere voorwaarden op te leggen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van MDMA en 2C-B. Verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de handel in en het gebruik van deze drugs. Het is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van harddrugs bezwarend is voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit en de risico’s voor de volksgezondheid.
Daarnaast heeft verdachte een vals rijbewijs voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft hij schade toegebracht aan het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde documenten moeten kunnen stellen.
Persoon van verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 februari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies dat is opgemaakt voor de voorgeleiding voor de rechter-commissaris van 6 december 2024. De reclassering adviseerde op dat moment negatief over de schorsing van verdachte, maar adviseerde als de rechtbank toch overging tot schorsing om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
Strafoplegging
De rechtbank ziet in alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de vordering van de officier van justitie De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de met de oriëntatiepunten zoals die zijn afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierbij kijkt de rechtbank naar het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van harddrugs tussen de 100 en 150 gram. De LOVS-orïentatiepunten schrijven hierbij een taakstraf van 240 uur voor. Daarnaast heeft verdachte een slecht vervalst rijbewijs voorhanden gehad. Voor het bezit van een vals paspoort schrijven de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 2 maanden voor. Alles afwegend acht de rechtbank voor deze twee feiten een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding bijzondere voorwaarden op te leggen, nu verdachte zelf al bezig is met een behandelplan en op de wachtlijst staat voor een behandeling van zijn problematiek.
De rechtbank legt daarom een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van het voorarrest, op.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de goederen zoals vermeld onder nummers 1 tot en met 44 op de beslaglijst in
bijlage IIbij dit vonnis in beslag genomen.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de hond zoals vermeld onder nummer 43 op de beslaglijst (goednummer PL1300-2024289197-G6589698) nu uit het dossier en de verklaringen op de terechtzitting is gebleken dat de Raadkamer op 28 januari 2025 al heeft besloten dat de hond teruggegeven moet worden aan verdachte.
Teruggave aan verdachte:
De onder 42 vermelde dolk dient teruggegeven te worden aan verdachte, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Het onder 1 vermelde contante geldbedrag en de onder 44 vermelde telefoon dienen teruggegeven te worden aan verdachte, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 5 tenlastegelegde.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder 19, 27 en 40 dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp vermeld onder 41, te weten het valse rijbewijs van verdachte, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 4 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder 2 tot en met 18, 20 tot en met 26 en 28 tot en met 39 dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, omdat deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast deteruggave aan verdachte, [verdachte], van:
  • Goed 1 op de beslaglijst zoals vermeld in bijlage II bij dit vonnis
  • Goed 42 op de beslaglijst zoals vermeld in bijlage II bij dit vonnis
  • Goed 44 op de beslaglijst zoals vermeld in bijlage II bij dit vonnis
Verklaartonttrokken aan het verkeer:
- Goederen 2 tot en met 41 op de beslaglijst zoals vermeld in bijlage II bij dit vonnis
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2025.
[...]