ECLI:NL:RBAMS:2025:2814

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
13/340035-24 (A) en 13/005537-25 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop, vervoer en bezit van heroïne, cocaïne, MDMA en witwassen door verdachte in Amsterdam

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging verkopen, vervoeren en aanwezig hebben van heroïne, cocaïne en MDMA, alsook aan witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte op 25 oktober 2024 werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid drugs. Tijdens de rechtszittingen op 14 januari en 16 april 2025 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen en tapgesprekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 betrokken was bij drugshandel en dat hij opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad in zijn woning. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte vrijgesproken van het witwassen van merkkleding, omdat niet bewezen kon worden dat deze kleding daadwerkelijk duur was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/340035-24 (A) en 13/005537-25 (B) (ttz. gevoegd) en 13/138666-23 (vordering tul) (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 januari 2025 en 16 april 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd in zaak A dat hij zich op 25 oktober 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het tezamen en in vereniging vervoeren/voorhanden hebben van heroïne en/of cocaïne.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd in zaak B dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. tezamen en in vereniging verkopen van cocaïne, heroïne en/of MDMA in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2024;
2. tezamen en in vereniging aanwezig hebben van cocaïne, heroïne, en/of MDMA op 10 januari 2024;
3. witwassen van dure merkkleding op 10 januari 2025.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak verzocht voor zaak B, onder 3 omdat is gebleken dat de kleding deels nep is en niet duidelijk uit het dossier volgt welke kleding wel echt is. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het feit in zaak A en in zaak B voor feiten 1 en 2 kan worden veroordeeld.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak A partieel vrijgesproken dient te worden van het medeplegen omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het drugsbezit. Daarnaast volgt niet uit het dossier dat sprake is geweest van het ‘vervoeren’ van drugs. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. In zaak B is voor feit 1 onvoldoende bewijs dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt voor de gehele ten laste gelegde periode. Er kan hoogstens worden vastgesteld dat verdachte drugs verhandelde op 4 januari 2025. Voor feit 2 dient verdachte vrijgesproken te worden van het medeplegen omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking waardoor niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het aanwezig hebben van de drugs in de woningen van de medeverdachten. Daarnaast ontbreekt het opzet op het aanwezig hebben van de drugs die zijn aangetroffen in zijn eigen woning, omdat hij dacht dat deze drugs bij de huiszoeking van zaak A al waren ontdekt en meegenomen. Voor feit 3 (zaak B) dient verdachte ook vrijgesproken te worden wegens onvoldoende bewijs.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Zaak A
Op 25 oktober 2024 ziet de politie een verdacht voertuig op de [adres 2] in Amsterdam-Noord. De politie geeft het voertuig een stopteken waarop het voertuig de snelheid verhoogt. Een persoon opent het rechterachterportier en stapt met een tas in zijn hand uit het voertuig en rent weg. De politie zet hierop de achtervolging in. De persoon komt ten val met de tas naast zich. De politie ziet in de tas een zak met bruine brokken en een zak met wit poeder. De persoon legitimeert zich als [verdachte] ( [verdachte] ). [2] [verdachte] wordt aangehouden en de tas met (vermoedelijke) drugs wordt in beslag genomen. [3] Bij de insluitingsfouillering valt uit de onderbroek van verdachte een zakje met witkleurige inhoud. [4] Dit blijken 8 wikkels met wit poeder te zijn. [5] Deze wikkels zijn getest en bevatten cocaïne. [6] De zak met wit poeder, is indicatief getest op cocaïne en bevat blijkens het laboratoriumrapport ook cocaïne. [7] De andere zak die bij [verdachte] is aangetroffen weegt 3,55 kilogram. [8] Deze zak bevat heroïne. [9]
[verdachte] heeft verklaard dat hij de drugs in bewaring moest nemen voor iemand. [10]
Zaak B
Tussen 3 april 2024 en 27 juni 2024 zijn bij de politie meerdere MMA-meldingen binnengekomen aangaande handel in verdovende middelen. Via deze meldingen komt verdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) in beeld bij de politie. [medeverdachte 1] zou (vermoedelijk) gebruik maken van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] [11] De historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer zijn opgevraagd over de periode van 2 januari 2024 t/m 5 juli 2024. Hieruit volgt dat het telefoonnummer veel in contact staat met harddrugsgebruikers. De inhoud van de gesprekken blijken zogenoemde deal/dope gesprekken. [12] Op 5 november 2024 wordt een nieuw nummer van “ [medeverdachte 1] ” ofwel “ [alias] ” doorgegeven aan de politie. [13] De gesprekken die worden gevoerd met het nieuwe nummer – eindigend op [telefoonnummer 2] – zijn ook voornamelijk van korte duur en niet sociaal van aard. Uit deze gesprekken volgen afspraken om elkaar binnen een kort tijdsbestek op een locatie te treffen. In deze gesprekken worden verder bedragen en hoeveelheden genoemd, bijvoorbeeld: “25, 20, 2 donnies, 40, 50”. Daarnaast worden in een aantal gesprekken termen als “hele” en “wit” genoemd. De inbellers op dit nummer zijn wederom harddrugsgebruikers of personen die antecedenten met betrekking tot de Opiumwet hebben. [14] Door de observaties komen ook de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) bij de politie in beeld. De stemmen van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] worden namelijk over de ‘deallijn’ herkend. [15]
Op 13 december 2024 om 13.22 uur wordt via de tap gehoord dat een bekende harddrugsgebruiker [persoon 1] , een afspraak maakt over de ‘deallijn’ op zijn adres op de [adres 3] . Binnen 10 minuten komen [medeverdachte 2] en [verdachte] op een snorfiets aan. [verdachte] loopt het portiek van de [adres 3] in en komt na enkele minuten terug. [medeverdachte 2] en [verdachte] vertrekken dan samen weer. [16]
Op 13 december 2024 om 19.37 uur wordt via de tap gehoord dat [verdachte] de deallijn bemant en dat hij een afspraak maakt met een bekende drugsgebruiker, [persoon 2] . Zij maken een afspraak bij het tunneltje bij het zwembad. Zo’n twintig minuten later lopen [persoon 2] en [verdachte] samen op de afgesproken, waarbij zij contact met elkaar hebben. [17]
Op 19 december 2024 om 11.10 uur wordt via de tap gehoord dat [verdachte] een afspraak maakt met [persoon 3] bij het zwembad. Zes minuten later komt [verdachte] aanrijden, waarna hij uitstapt en kort contact heeft met [persoon 3] . [18]
Op 19 december 2024 om 13.59 uur wordt via de tap gehoord dat een afspraak wordt gemaakt met [persoon 4] op de [adres 4] . Twintig minuten later komt [medeverdachte 2] aan bij het portiek. Er wordt niet opengedaan. Een man met een ‘verslaafd uiterlijk’ spreekt [medeverdachte 2] aan. Even later betreedt de man het portiek waarna hij de woning binnengaat. De auto van [medeverdachte 1] rijdt vervolgens weg met [medeverdachte 1] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder. [19]
Op 30 december 2024 om 17.04 uur wordt via de tap gehoord dat een beller naar de deallijn belt met de vraag voor ‘’een gram of 2’’ van ‘’good brown’’. De afspraak zou plaats moeten vinden op de [adres 3] . Ongeveer een halfuur later komt de auto van [medeverdachte 1] aanrijden met [medeverdachte 1] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder. [medeverdachte 2] stapt uit, betreedt het portiek van de flat en komt na tien minuten weer buiten waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer samen vertrekken. [20]
Op 4 januari 2025 tussen 15.00 uur en 16.00 uur wordt via de tap gehoord dat [verdachte] en ene [persoon 5] een afspraak maken bij een ‘poortje’. Zeventien minuten later komt [medeverdachte 2] ter plaatse en maakt contact met een man. [medeverdachte 2] geeft iets aan de man en de man geeft ook iets terug aan [medeverdachte 2] . [21] Kort daarop wordt weer via de tap gehoord dat [persoon 5] tegen [verdachte] klaagt dat hij te weinig heeft gekregen. [verdachte] zegt dat hij gaat bellen en belt daarna terug met de boodschap dat [persoon 5] terug moet komen. [verdachte] zegt dat hij zelf naar het ‘poortje’ komt. Tien minuten later komt [verdachte] aanlopen. Hij overhandigt een kleine witte envelop aan de man. [22]
Op dat moment komt ook een auto aangereden. [verdachte] loopt naar de passagierszijde van de auto en haalt een kleine witte enveloppe uit zijn jaszak en overhandigt deze aan de passagier, terwijl hij een aantal keren om zich heen kijkt. De passagier overhandigt iets, lijkend op briefgeld, aan [verdachte] . [23]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] herkent en al een aantal jaren cocaïne van hen koopt. [24] Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij sinds begin 2023 cocaïne koopt van [medeverdachte 1] en sinds medio 2023 cocaïne koopt van ‘de andere’. De politie laat foto’s zien van de verdachte [medeverdachte 1] en [verdachte] . [getuige 2] herkent [medeverdachte 1] als ‘ [medeverdachte 1] ’ en [verdachte] als ‘de andere’ waarvan hij soms drugs koopt. [25]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 5] Amsterdam, de woning van [medeverdachte 1] , worden (onder andere) 231 gram bruine brokken in beslaggenomen en een geldbedrag van € 20.106,95. [26] De bruine brokken worden getest en bevatten heroïne. [27]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 2] , de woning van [verdachte] , worden (onder andere) 980 bolletjes met wit poeder en 7 zakken met witte brokken in beslaggenomen. [28] De bolletjes zijn getest en bevatten 358,7 gram cocaïne. [29] Daarnaast bevat het witte poeder en de brokjes met een gewicht van 96,33 gram, ook cocaïne. [30]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 6] , de woning van [medeverdachte 2] , wordt onder andere de zogenoemde ‘dealtelefoon’ en een bolletje met vermoedelijk cocaïne in beslaggenomen. [31] Het bolletje is getest, weegt 3,54 gram en bevat MDMA. [32]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 7] , de woning van de vader van [medeverdachte 2] en het GBA-adres van [medeverdachte 2] , wordt een zak met vermoedelijk heroïne aangetroffen. [33] De zak wordt getest, weegt 21,89 gram en bevat MDMA. [34]
[verdachte] heeft verklaard dat hij in de periode van 1 januari 2024 t/m 9 januari 2024 wel eens de telefoon bemande. [35]
4.3.2.
Vrijspraak van het in zaak B, onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van (dure) merkkleding. De rechtbank is van oordeel dat niet uit het dossier volgt dat de kleding daadwerkelijk duur was en echte merkkleding betrof. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.3.3.
Het oordeel in zaak A, onder 1 ten laste gelegde
Gelet op de hiervoor onder 4.3.1. geschetste feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 oktober 2024 opzettelijk heroïne en cocaïne aanwezig heeft gehad en in de auto heeft vervoerd. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het tenlastegelegde medeplegen omdat het dossier geen informatie bevat over de rol van de andere medeverdachten.
4.3.4.
Het oordeel in zaak B, onder 1 ten laste gelegde
Drugshandel
De rechtbank stelt gelet op voorgaande vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan drugshandel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de getapte gesprekken en de stemherkenningen van de verbalisanten blijkt dat verdachte de dealtelefoon verschillende keren heeft bemand. Daarnaast wordt verdachte meermaals gezien op locaties waarover afspraken zijn gemaakt in de gesprekken via de dealtelefoon met het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] . Verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij de dealtelefoon wel eens op zak heeft gehad. Uit het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat er drugsdeals via deze telefoon werden gemaakt. Hoewel de kopers na de observaties en het waarnemen van de deal niet direct door de politie zijn staande gehouden om te kunnen vaststellen of zij daadwerkelijk verdovende middelen bij zich droegen, stelt de rechtbank op basis van de inhoud van de gesprekken en de observaties vast dat het niet anders kan zijn dan dat er drugs werden verhandeld. De gesprekken werden immers gevoerd met – voor de politie bekende – drugsgebruikers, die aanwezig waren op locaties welke in de getapte gesprekken werden genoemd, en waar vervolgens een korte ontmoeting plaatsvond met [verdachte] of zijn medeverdachten.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 in de woning van [verdachte] een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen. Gelet op de manier van aantreffen en de hoeveelheid, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze drugs voor de handel bestemd waren.
De rechtbank vindt het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst, namelijk dat in de getapte gesprekken enkel over geld werd gesproken, onaannemelijk. Uit de observaties volgt immers dat verdachte en/of zijn medeverdachten volgend op de telefoongesprekken kortdurende ontmoetingen hadden op de afgesproken locaties.
Medeplegen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte de drugshandel tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan toch sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of dat het geval is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het strafbare feit en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Gelet op de feiten en omstandigheden die zijn geschetst onder 4.3.1. leidt de rechtbank af dat de ‘deallijn’ afwisselend door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] werd beheerd. Vervolgens blijkt uit de getapte gesprekken dat de beheerder van de ‘deallijn’ de afspraak maakt en in sommige gevallen een ander naar de desbetreffende locatie stuurt. Verder is uit meerdere observaties gebleken dat de deals tot stand kwamen in verschillende samenstellingen. Zo kwam de ene keer [verdachte] samen met [medeverdachte 2] op de afgesproken locatie, maar kwam een andere keer [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] ter plaatse. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] stonden nauw met elkaar in contact en er is sprake van inwisselbaarheid van rollen. Tijdens de huiszoekingen zijn bij alle drie de verdachten bovendien (grote) hoeveelheden drugs aangetroffen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De bijdrage aan het dealen door de drie verdachten is zonder meer intensief te noemen. De handelingen die verdachte en zijn medeverdachten hebben verricht zijn bovendien essentieel en onmisbaar geweest voor het goede verloop van het voltooien van de drugsdeals. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachten nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt aan de drugshandel.
De pleegperiode
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte zich gedurende de gehele periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van drugshandel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de ‘deallijn’ van 20 november 2024 tot en met 9 januari 2025 is getapt. Vervolgens blijkt uit het dossier dat de politie op 28 november 2024 een eerste deal heeft waargenomen en dat de laatste deal - waar verdachte persoonlijk bij aanwezig was - op 4 januari 2025 is geobserveerd. De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat verdachte in die periode bij verschillende deals betrokken is geweest. Hoewel de laatste deal op 4 januari 2024 is waargenomen, blijkt uit het dossier niet dat verdachte voor zijn aanhouding, op 10 januari 2025, al was gestopt met de drugshandel. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte zich tot het einde van de pleegperiode heeft schuldig gemaakt aan de drugshandel. De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt doordat op 10 januari 2025 nog een grote hoeveelheid drugs in de woning van verdachte is aangetroffen. De rechtbank stelt daarnaast aan de hand van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vast dat verdachte al jarenlang drugs heeft verkocht. Derhalve acht de rechtbank de aanvang van de periode op 1 januari 2024 tevens bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht alles overwegend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen.
4.3.5.
Het oordeel in zaak B, onder 2 ten laste gelegde
Aanwezig hebben van drugs
Uit de feiten en omstandigheden die onder 4.3.1. zijn geschetst volgt dat in de woning van verdachte cocaïne is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat deze drugs bij een eerdere doorzoeking, naar aanleiding van zaak A, al waren ontdekt en in beslag genomen, en dat hij sindsdien niet meer in de lades heeft gekeken. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrokkenheid van verdachte bij de verkoop van drugs. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze drugs in zijn eigen woning en dat hij daarover kon beschikken. De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op de [adres 2]
Medeplegen
Uit de feiten en omstandigheden die onder 4.3.1. zijn geschetst volgt ook dat in de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heroïne en MDMA is aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich als medepleger ook schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de drugs die zijn aangetroffen op de [adres 5] , de [adres 6] en de [adres 7] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Mede gelet op de overwegingen ten aanzien van het medeplegen van zaak B onder feit 1, is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt voor het aanwezig hebben van de drugs van de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Voor een bewezenverklaring voor het medeplegen hoeft verdachte immers geen wetenschap te hebben van de exacte hoeveelheid van deze drugs. Voldoende is dat verdachte zich ervan bewust was dat op de genoemde locaties (voldoende) drugs lagen om de deals te kunnen sluiten en de afnemers van verdovende middelen te kunnen voorzien, en dat hij en/of zijn medeverdachten daarover konden beschikken. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de wijze waarop de drugshandel werd gedreven (te weten, in wisselende samenstelling, waarbij verdachten en medeverdachten om beurten de ‘deallijn’ bemanden en voor de aflevering zorgden), verdachte deze wetenschap had. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aangetroffen hoeveelheden drugs wijzen op een handelsvoorraad.
Conclusie
De rechtbank acht alles overwegend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne, heroïne en MDMA aanwezig heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In zaak A:
op 25 oktober 2024 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 3532 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en
- ongeveer 542 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en
- ongeveer 8 wikkels, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
In zaak B:
1
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne en MDMA;
2
op 10 januari 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk,
- op de [adres 2] , 96,33 gram cocaïne en 358,7 gram cocaïne en
- op de [adres 5] ,53 gram heroïne en
- op de [adres 6] , 3,54 gram MDMA en
- op de [adres 7] , 21,89 gram MDMA
aanwezig heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak B onder 1 en in zaak B onder 1 en 2, bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is. Verdachte is pedagogisch beïnvloedbaar, hij woont met zijn opa en het is voor hem van belang dat zijn schoolgang wordt gecontinueerd. Indien de rechtbank toepassing geeft aan het adolescentenstrafrecht, wordt verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel met een voorwaardelijk deel, zodat daaraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. Mocht de rechtbank oordelen dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is, dan wordt verzocht om een maximale gevangenisstraf van 18 maanden op te leggen met een groot voorwaardelijk deel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal Opiumwetfeiten. Als eerste is verdachte op 25 oktober 2024 met een grote hoeveelheid drugs aangehouden. Bij elkaar opgeteld bedroeg het totale gewicht van deze drugs meer dan vier kilo. Vervolgens wordt verdachte op 10 januari 2025 opnieuw aangehouden ter zake drugshandel. Op de dag van aanhouding is in de woning van verdachte ook nog een grote hoeveelheid drugs aangetroffen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich in een kort tijdsbestek schuldig heeft gemaakt aan verschillende feiten met betrekking tot de Opiumwet. De rechtbank acht het gelet hierop aannemelijk dat verdachte diep verwikkeld is in de drugscriminaliteit. Harddrugs zijn, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk voor de gezondheid en mede daarom verboden. Daarnaast is de (grootschalige) handel in harddrugs direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit en daarmee bezwarend voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt het voorhanden hebben van ruim vier kilo harddrugs doorgaans bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. Op het handelen van drugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden staat in de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank rekent strafverzwarend mee dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd en dat de feiten in een organisatorisch verband hebben plaatsgevonden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 maart 2025 en het reclasseringsrapport van 9 april 2025. Hieruit volgt dat verdachte in 2023 ook wegens een Opiumwetdelict is veroordeeld. De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd om verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht. De reclassering ziet dat verdachte in staat is om zijn eigen gedrag te organiseren. Zo gaat hij naar school, loopt hij stage en maakt hij een indruk conform kalenderleeftijd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het advies in het reclasseringsrapport af te wijken. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen.
De rechtbank is gebleken dat aan verdachte verschillende kansen zijn geboden. Verdachte liep in een schorsing van de voorlopige hechtenis in zaak A om zijn opleiding af te ronden. Tijdens deze schorsing werd verdachte aangehouden voor zaak B waardoor hij opnieuw in voorlopige hechtenis raakte voor zaak B. De rechtbank heeft verdachte desalniettemin opnieuw de mogelijkheid geboden om zijn opleiding te hervatten door hem wederom te schorsen. Ook deze schorsingen verliepen niet smetteloos, omdat verdachte het contactverbod uit zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. Het is dankzij de intensieve bemoeienis van zijn raadsvrouw en de welwillendheid van het Openbaar Ministerie dat hij zijn diploma uiteindelijk heeft kunnen behalen. De rechtbank weegt in enigszins strafverminderende zin mee dat verdachte vastberaden lijkt een vervolgopleiding te volgen. Ook houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte. De reclassering heeft verschillende bijzondere voorwaarden geadviseerd om verdachte met behulp van interventies op het juiste pad te krijgen en te houden. Verdachte heeft op de zitting verklaard bereid te zijn zich te houden aan alle geadviseerde voorwaarden. De rechtbank ziet gelet op voorgaande aanleiding om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De hoogte van de (totale) straf is een signaal voor verdachte (en de samenleving) dat op het plegen van dergelijke feiten forse straffen staan. Gelet op de persoonlijke omstandigheden zal echter een groot deel voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur, met als doel om recidive te voorkomen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
In zaak A:
- 477,5 EUR (G6572735);
- 1 STK Verdovende Middelen (G6572705);
- 8 STK Verdovende Middelen (G6572719);
- 1 STK Tas (G6572732)
In zaak B:
- 7 STK Cocaine (G6605097);
- 357 STK Cocaine (G6605116);
- 401 STK Cocaine (G6605122);
- 1 STK Cocaine (6605133);
- 1 STK Cocaine (6605135);
- 30 STK Cocaine (G6605136);
- 3 STK Cocaine (G6605142);
- 1 STK Cocaine (6605146);
- 226 STK Cocaine (G6605120).
9.1.
Het oordeel van de rechtbank
9.1.1.
Verbeurdverklaring
De tas behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit voorwerp het in zaak A onder 1, bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Het geld behoort aan verdachte toe. Nu dat geld uit het in zaak B onder 1 bewezen geachte is verkregen, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
9.1.2.
Onttrekking aan het verkeer
Nu het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte met betrekking tot de in beslaggenomen verdovende middelen is begaan en deze middelen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/138666-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 november 2023 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de werkstraf van 40 uren te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak B, onder 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak B, onder 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 8] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling (indien nodig)
Indien blijkt dat de gedragsinterventie tot onvoldoende probleembesef en gedragsverandering leidt, of als de toezichthouder of de trainer van mening is dat een vorm van ambulante behandeling passender is, laat veroordeelde zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten: [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] -2004 en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] -2005, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde dient op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig te zijn op het door de reclassering goedgekeurde thuisadres: [adres 1] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Ook dient veroordeelde gedurende het toezicht op vooraf gestelde tijdstippen aanwezig te zijn op werk en/of opleiding. De reclassering stelt de tijden vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd middels een elektronisch controlemiddel. Veroordeelde werkt mee aan de elektronische monitoring van dit locatiegebod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland verblijft.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
- 477,5 EUR (G6572735);
- 1 STK Tas (G6572732)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Verdovende Middelen (G6572705);
- 8 STK Verdovende Middelen (G6572719);
- 7 STK Cocaine (G6605097);
- 357 STK Cocaine (G6605116);
- 401 STK Cocaine (G6605122);
- 1 STK Cocaine (6605133);
- 1 STK Cocaine (6605135);
- 30 STK Cocaine (G6605136);
- 3 STK Cocaine (G6605142);
- 1 STK Cocaine (6605146);
- 226 STK Cocaine (G6605120).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 28 november 2023, zijnde een werkstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. D. Bode en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2025.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024255682-8 van 26 oktober 2024, p. 30-32.
3.Kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2024255682-16, p. 122; kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2024255682-14, p. 126.
4.Kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2024255682-26, p. 145; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024255682-25 van 26 oktober 2024, p. 18-19.
5.Kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2024255682-26, p. 123.
6.Een verslag d.d. 30 december 2024, laboratoriumnummer [nummer] van ing. [persoon 6] , forensisch expert.
7.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict met nummer 2024255682-65 van 29 oktober 2024, p. 224-226; een verslag d.d. 28 november 2024, laboratoriumnummer [nummer] van ing. [persoon 6] , forensisch expert.
8.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict met nummer 2024255682-65 van 29 oktober 2024, p. 224-226.
9.Een verslag d.d. 28 november 2024, laboratoriumnummer [nummer] van ing. [persoon 6] , forensisch expert.
10.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 16 april 2025.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-6 van 19 juli 2024, p. 35-37.
12.Proces-verbaal van verdenking met nummer 2024147791-10 van 18 november 2024, p. 272-274; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-7 van 1 augustus 2024, p. 38-39.
13.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-11 van 7 november 2024, p. 40-41.
14.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-13 van 15 november 2024, p. 275-276.
15.Zie voor [medeverdachte 1] : proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-19 van 7 januari 2025, p. 136-137; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-150 van 12 januari 2025, p. 257-258; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-174 van 17 maart 2025, p. 8-11 (nazending van 1 april 2025).
16.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-28 van 17 december 2024, p. 69-74.
17.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-28 van 17 december 2024, p. 69-74.
18.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-30 van 20 december 2024, p. 113-117.
19.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-30 van 20 december 2024, p. 113-117.
20.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-35 van 30 december 2024, p. 118-120.
21.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
22.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
23.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2024147791-140 van 11 januari 2025, p. 281-285.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2024147791-142 van 11 januari 2025, p. 286-288.
26.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-70 van 11 januari 2024, p. 178-182.
27.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179, opgemaakt door ing. [verbalisant] .
28.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-54 van 10 januari 2025, p. 237-241; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
29.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 250113-781-423 van 14 januari 2025; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 14 januari 2025, nummer 2025.01.14.006, opgemaakt door ing. [persoon 7] .
30.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 005), opgemaakt door ing. [verbalisant] .
31.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-73 van 10 januari 2025, p. 173-177; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
32.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 003), opgemaakt door ing. [verbalisant] .
33.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-86 van 10 januari 2025, p. 167-169; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
34.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 004), opgemaakt door ing. [verbalisant] .
35.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 16 april 2025.