ECLI:NL:RBAMS:2025:275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
13/306333-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor zware mishandeling met voorbedachten rade na steekincident in Amsterdam

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 23-jarige man, die op 25 augustus 2024 in Amsterdam-Centrum met voorbedachten rade een andere man in zijn arm heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict, een mes heeft gepakt en de aangever in zijn arm heeft gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde, namelijk poging tot moord of doodslag, niet bewezen geacht, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de aangever te doden. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan zware mishandeling met voorbedachten rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een mes te steken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van €4.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door het incident. De rechtbank heeft de vordering tot materiële schade afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/306333-24
Datum uitspraak: 14 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
24 december 2024 en 14 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Pardijs, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 25 augustus 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord dan wel een poging tot doodslag op [naam 1] , door op hem af te rennen of springen en met een mes in zijn arm te steken. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een zware mishandeling (met voorbedachte raad) en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling (met voorbedachte raad).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 25 augustus 2024 vindt een steekpartij plaats op het Damrak, ter hoogte van het Beursplein, waarbij aangever [naam 1] (hierna: aangever) in zijn rechterarm wordt gestoken. Aangever verklaart dat hij een conflict had met een andere man. Deze man liep vervolgens een restaurant in en haalde daarna op straat een mes uit zijn mouw, waarmee hij aangever in zijn arm stak. Op de camerabeelden van binnenin het naastgelegen restaurant [naam 2] is te zien dat een man rond het tijdstip van het incident het restaurant binnen loopt, zoekend rondkijkt bij de bar en een voorwerp in zijn rechtermouw stopt, waarna de man weer naar buiten loopt. De man op de camerabeelden wordt later herkend als verdachte, waarna deze wordt aangehouden. Verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij de man op de ‘stills’ van de camerabeelden is.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot moord kan worden bewezen. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard, door op hem af te springen en hem met een mes in een neerwaartse beweging te steken. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat er voldoende bewijs is om het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ aan te nemen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever door hem met een mes in zijn arm te steken. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Verder heeft de raadsman gesteld dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te spreken van enige planmatigheid, zodat het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ niet kan worden aangenomen. Daarnaast heeft de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betwist, nu zij het steekincident van enige afstand hebben waargenomen en hun verklaringen inhoudelijk zouden verschillen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
De rechtbank acht de verklaringen die de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd betrouwbaar. [getuige 1] heeft twee verklaringen afgelegd, waarin zij gedetailleerd en consistent heeft verklaard. De verklaring van [getuige 2] komt grotendeels overeen met die verklaring. [getuige 2] verklaart dat hij vlak voorafgaand aan het incident tegen [getuige 1] heeft gezegd dat er iets zou ‘gaan gebeuren’. De rechtbank leidt hieruit af dat de getuigen ten tijde van het incident goed hebben opgelet. Ook zaten zij beiden op een terras dat zich volgens hun verklaringen op maximaal vijftien tot twintig meter van de locatie bevond waar de meeste bloedsporen zijn aangetroffen. Hierdoor hebben zij het incident naar het oordeel van de rechtbank goed kunnen waarnemen. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van de beide getuigen inhoudelijk uiteenlopen. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte, toen hij naar buiten kwam naar aangever toeliep, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte en aangever eerst even om elkaar heen draaiden. Gelet op de aanwezige informatie in het dossier is de rechtbank van oordeel dat de gebeurtenissen zich in een zeer korte tijdsperiode hebben afgespeeld, waardoor dit verschil niet zo groot is dat een van de verklaringen als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [getuige 2] met de term ‘inhakken’ en [getuige 1] met de zinsnede ‘steken in een neerwaartse beweging’ slechts andere bewoordingen gebruiken voor dezelfde gebeurtenis, namelijk het naar beneden steken door verdachte tijdens het maken van een springende beweging.
Vrijspraak poging moord/poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Om die te kunnen bewijzen is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de intentie had om aangever om het leven te brengen. Ook voor voorwaardelijk opzet (het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van de messteek) ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier. Op basis van het dossier valt namelijk niet met zekerheid vast te stellen op welk deel van het lichaam verdachte heeft gericht, hoe hoog hij daadwerkelijk heeft gesprongen, wat de houding en beweging van aangever was en met welke intensiteit er is gestoken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het aan hem primair ten laste gelegde feit.
Zware mishandeling met voorbedachten rade
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte op de terechtzitting vast dat verdachte degene is geweest die in het restaurant naar een mes heeft gezocht. Op basis van de aangifte en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] is de rechtbank van oordeel dat verdachte, nadat hij het restaurant had verlaten, in elk geval op enig moment richting aangever is gerend, op is gesprongen en hem in die sprong met het mes in een neerwaartse beweging heeft gestoken. De verklaring van verdachte op dit punt, namelijk dat hij zich zou hebben afgeweerd met het mes en dat aangever in het mes zou zijn gelopen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring vindt geen steun in de stukken en wordt weersproken door de verklaringen in het dossier van aangever, [getuige 1] en [getuige 2] .
Op basis van de medische verklaring van het OLVG West stelt de rechtbank vast dat aangever als gevolg van de steekpartij een wond aan zijn rechteronderarm met een lengte van 15 centimeter heeft overgehouden. Hierdoor heeft aangever uitgebreid letsel aan de spieren en pezen in zijn rechterarm opgelopen, waardoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Ook heeft aangever een groot ontsierend litteken op zijn rechteronderarm overgehouden aan de steekpartij. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat met deze verwonding sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte ook (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Door te rennen in de richting van aangever, op te springen en hem met een neerwaartse beweging met een scherp mes te steken, zijn de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank redengevend dat verdachte in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij ongeveer een week voor het incident had besloten om aangever ‘met de vuist te slaan’. Dit plan duidt naar het oordeel van de rechtbank op voorbedachte raad op in elk geval het gebruik van enige vorm van geweld. Tijdens de confrontatie heeft verdachte besloten zich te bewapenen. Verdachte heeft namelijk eerst een stoel van het naastgelegen terras gepakt en heeft daarna gezocht in een prullenbak. Vervolgens heeft verdachte besloten een restaurant in te lopen waar hij, na gezocht te hebben, doelbewust een mes heeft gepakt dat hij in zijn mouw heeft verstopt en vervolgens heeft gebruikt tegen aangever met de intentie hem te verwonden. Verder overweegt de rechtbank dat ondanks het feit dat de gebeurtenissen zich in een kort tijdsbestek hebben afgespeeld, verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om zich te bewapenen. Daarnaast had verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank op meerdere momenten kunnen onttrekken aan het gevecht en heeft hij dat uiteindelijk zelfs gedaan door het restaurant binnen te gaan. Het feit dat verdachte het restaurant binnenging, daarna met een mes naar buiten liep en op enig moment op aangever afrende duidt erop dat het zijn intentie was om een gewelddadige confrontatie met aangever op te zoeken.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Om die reden staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet alleen het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht zware mishandeling met voorbedachte raad bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
op 25 augustus 2024 te Amsterdam, aan [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond heeft toegebracht door
- naar die [naam 1] te rennen en te springen en
- met een mes in de arm van die [naam 1] te steken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd voor de duur van 2 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf worden gekoppeld.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een straf dient te worden opgelegd die in overeenstemming is met de straffen die normaliter voor een (poging tot) zware mishandeling worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling met voorbedachte raad, door het slachtoffer met een mes in zijn arm te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor een steekwond en spierletsel opgelopen, waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Uit zijn aanvullende verklaring blijkt dat het slachtoffer nog steeds veel pijn ervaart en zowel zijn hand als zijn arm niet meer goed kan bewegen, waardoor zijn dagelijks leven enorm is veranderd. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waarvoor een gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij planmatig te werk is gegaan, door in een nabijgelegen restaurant doelbewust op zoek te gaan naar een steekwapen waarmee hij het slachtoffer kon verwonden. Het is zorgelijk dat verdachte, in de context van een conflict, zo makkelijk naar een steekwapen heeft gegrepen om dit conflict in zijn voordeel te beslechten. Verder weegt de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf mee dat de steekpartij heeft plaatsgevonden op één van de drukste punten in het centrum van Amsterdam, waardoor veel omstanders hier onvrijwillig getuige van zijn geweest.
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Bij zware mishandeling met behulp van een steekwapen wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als vertrekpunt genoemd. Gelet op de bovengenoemde omstandigheden en het feit dat sprake was van voorbedachte raad ziet de rechtbank aanleiding om van deze richtlijn af te wijken. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden opleggen aan verdachte.
Aan de op te leggen straf zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden koppelen. Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de uitkomst van de asielprocedure van verdachte, waardoor het de vraag is of verdachte nog zal beschikken over een geldige verblijfsstatus na het uitzitten van de op te leggen vrijheidsstraf. Ook is de precieze aard van de hulpvraag van verdachte niet duidelijk geworden voor de rechtbank, nu hij zowel tegenover de reclassering als ter terechtzitting slechts in zeer beperkte mate over zijn (mogelijk) belaste verleden heeft willen verklaren.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een bedrag van € 550,- aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 3.000,- aan proceskosten.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade en de gevorderde proceskosten, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat een bedrag van € 3.500,- voor toewijzing vatbaar is, gelet op de bedragen die hiervoor in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen ten aanzien van de gevorderde materiële schade en de gevorderde proceskosten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman gesteld dat dit bedrag dient te worden gematigd, aangezien de ernst en de herstelduur van het ontstane letsel grotendeels onduidelijk zijn gebleven.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Gevorderde materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat het gedeelte van de vordering, voor zover deze ziet op de gestolen goederen van de benadeelde partij, moet worden afgewezen. Uit het procesdossier is niet gebleken dat er goederen van de benadeelde partij zijn weggenomen ten tijde van de steekpartij. Ook heeft de benadeelde partij hier zelf geen enkele keer over gesproken. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van rechtstreekse schade die verband houdt met het bewezenverklaarde feit, waardoor dit gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen.
De gevorderde reiskosten naar het ziekenhuis houden wel rechtstreeks verband met het gepleegde feit, maar zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van dit gedeelte van de vordering.
Gevorderde immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële
schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in
soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-. De vordering zal tot dit bedrag worden
toegewezen. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de
wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2024. Daarnaast zal de rechtbank de
schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Gevorderde proceskosten
Verdachte zal in de proceskosten worden veroordeeld, die door de rechtbank tot op heden worden begroot op nihil, nu niet is onderbouwd dat de benadeelde partij voor het opstellen en indienen van zijn vordering tot schadevergoeding kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling met voorbedachten rade
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade ter hoogte van € 500,- (vijfhonderd euro) wordt
afgewezen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat
€ 4.000,- (vierduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van
voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en H.D. Roskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2025.