ECLI:NL:RBAMS:2025:2741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
13/012378-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot diefstal in vereniging en veroordeling voor diefstal met bedreiging met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging en diefstal met bedreiging met geweld. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting op 4 april 2025, samen met zijn raadsman, mr. R.A. Dayala. De officier van justitie, mr. B.A. Nijs, vorderde een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 januari 2023 betrokken was bij een poging tot diefstal bij de Blokker, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte hiervoor te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte het tweede feit, de diefstal van een geldbedrag van € 8.993,16 bij de Albert Heijn op 12 januari 2021, wel bewezen. De verdachte had dit feit bekend en de rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers en camerabeelden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van één jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en de impact van de overval op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de vordering van de tweede benadeelde partij volledig werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/012378-24
Datum uitspraak: 18 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2025. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. R.A. Dayala, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.A. Nijs, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat:
  • benadeelde partij [benadeelde partij 1] en, namens haar, mr. C.J. Tiemessen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht; en
  • mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ;
naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:poging tot diefstal in vereniging van goederen of geldbedragen van de Blokker gelegen aan het [adres 1] op 21 januari 2023, welke poging werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] ;
feit 2:diefstal in vereniging van een geldbedrag van € 8.993,16 van de Albert Heijn gelegen aan het [adres 2] op 12 januari 2021, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen de winkelmedewerkers van die Albert Heijn.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 voert de officier van justitie daartoe aan dat verdachte één van de overvallers was, hetgeen blijkt uit informatie op zijn telefoon die is onderzocht op betrokkenheid met de overval. In de applicaties Google zoeken en Snapchat en verder ook op de - in de telefoon aangetroffen - foto’s is informatie gevonden die verdachte koppelt aan de overval. De officier van justitie acht ten aanzien van dit feit niet bewezen dat de overvallers een vuurwapen bij zich hadden. Zij acht wel bewezen dat de overvallers een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich hadden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie wat betreft de bewezenverklaring gemotiveerd dat er sprake is van bedreiging met geweld, bestaande uit het tonen van een mes en door te zeggen: “hier komen, lopen, lopen”, “waar is de kluis”; en – toen de kluis geopend was – “ja vullen nu, vullen nu”.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, omdat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet vastgesteld kan worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en eventuele mededaders. Zo is er geen overtuigend bewijs dat verdachte betrokken was bij de planning, voorbereiding of uitvoering van het strafbare feit. Hooguit zou gesproken kunnen worden van een ondersteunende, ondergeschikte rol van verdachte aan het ten laste gelegde, maar omdat medeplichtigheid aan dit feit niet aan verdachte ten laste is gelegd, dient vrijspraak te volgen.
De raadsman heeft – zich ten aanzien van feit 2 – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak inzake het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot het in vereniging plegen van een gewapende overval op de Blokker. Blijkens de bewijsmiddelen in het dossier heeft er op 21 januari 2023 omstreeks 17:55 uur een poging tot een gewapende overval op de Blokker plaatsgevonden. Deze poging is gedaan door twee mannen, waarbij één van deze mannen een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) bij zich had. Tijdens dit incident is de medewerkster [benadeelde partij 1] bedreigd en is er geweld op haar toegepast. Toen de overvallers het vermoeden kregen dat de politie was gebeld, zijn zij gevlucht.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij betrokken was bij de overval, maar dat hij zelf niet aanwezig was in de Blokker. Op verdere vragen van de rechtbank ten aanzien van zijn rol bij dit feit wil verdachte geen antwoord geven.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting niet kan worden vastgesteld waar de betrokkenheid van verdachte uit bestond. Niet kan worden vastgesteld dat hij één van de overvallers was of dat hij op andere wijze een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde. Nu dit bewijs ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken.
4.3.2
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
4.3.2.1 De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte dit feit heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring op de redengevende feiten en omstandigheden vervat in de inhoud van:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 april 2025;
2. een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2021007630-16 van 14 januari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 3;
3. een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Albert Heijn met nummer 2021007630 van 15 januari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde bladzijden 20 tot en met 35.
4.3.2.2 Overweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht, op grond van de in rubriek 4.3.2.1 genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 12 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van een gewapende overval op de Albert Heijn. De rechtbank overweegt dat zij ook het deel van de tenlastelegging dat ziet op de bedreiging met geweld met een mes tegen alle in de tenlastelegging opgenomen winkelmedewerkers bewezen acht. De rechtbank baseert dat oordeel op de beschrijving van de camerabeelden waaruit onder meer blijkt dat verdachte met een mes in zijn hand door de winkel liep en het mes voor zich uitstak, waarbij het mes voor alle in de winkel aanwezige medewerkers zichtbaar was en ook op verschillende medewerkers persoonlijk gericht is. Verdachte heeft met de medeverdachte de werknemers door middel van het tonen van het mes gedwongen om zich richting de kantoorruimte met de kluis te begeven en het geld af te geven. In deze ruimte hebben verdachte en de medeverdachte in aanwezigheid van de medewerkers het mes rondgezwaaid en opnieuw getoond.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van € 8993,16, dat aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan het [adres 3] ) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een mes, aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [benadeelde partij 2] te hebben getoond en te hebben gezegd; "hier komen, lopen, lopen" en "waar is de kluis" en "open de kluis" en nadat de kluis geopend was, "ja vullen nu, vullen nu".

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte: verdachte is zwakbegaafd en vatbaar voor beïnvloeding en manipulatie. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de ontwikkeling die verdachte in detentie heeft doorgemaakt en met de redelijke termijn. Daarnaast heeft de raadsman, gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), verzocht om rekening te houden met de gevolgen van een hernieuwde strafrechtelijke afrekening.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te nomen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een winkeloverval, waarbij de medewerkers met een mes zijn bedreigd. Bij het plegen van dit feit hebben verdachte en de medeverdachte een groot geldbedrag gestolen. Verdachte en de medeverdachte hebben hun eigen financiële gewin vooropgesteld en daarbij geen oog gehad voor de gevolgen van hun handelen voor anderen, zoals de in de winkel aanwezige medewerkers. Zij hebben zich zeer bedreigd gevoeld. Ook de latere impact van dit soort feiten is enorm. Dit wordt onderstreept door de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 2] . Uit deze slachtofferverklaring blijkt dat zij ruim vier jaar na het bewezenverklaarde feit nog steeds dagelijks worstelt met de negatieve gevolgen van deze gebeurtenis op haar leven. Zij heeft zich lange tijd erg angstig, boos en paniekerig gevoeld en heeft tot op de dag van vandaag nog last van paniekaanvallen en te kampen met een angststoornis. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
8.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 13 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte op 7 maart 2024 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. Aangezien het bewezenverklaarde feit op 12 januari 2021 is gepleegd, betekent dit dat artikel 63 Sr van toepassing is. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
8.3.3
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 18 februari 2021, de datum waarop in het kader van deze zaak zijn telefoon is onderzocht. Het onderhavige vonnis wordt op 18 april 2025 uitgesproken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden met een periode van twee jaar en twee maanden, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak en deels ook niet door de invloed van de verdediging. Deze periode komt daarom voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, naar bevind van zaken wordt gehandeld.
8.3.4
De strafoplegging
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor straftoemeting. Daarin wordt voor het plegen van een winkeloverval die gepaard gaat met enige vorm van bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar genoemd.
Alles afwegende komt de rechtbank ten aanzien van de op te leggen straf tot het oordeel dat, hoewel zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zij met name gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding ziet om bij de straftoemeting af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van één jaar.

9.Benadeelde partijen

9.1
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben de rechtbank verzocht om toewijzing van hun vordering, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente van het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
[benadeelde partij 1]
vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 2]
vordert een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geheel worden toegewezen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleitte vrijspraak voor feit 1 heeft de raadsman verzocht om [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [benadeelde partij 1]
De rechtbank zal [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, gelet op de vrijspraak van verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Proceskosten
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten
dragen.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2]
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in eer en goede naam is aangetast of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van de laatste categorie kan onder meer sprake zijn bij psychisch letsel. Daarvan is hier sprake. Verdachte heeft onrechtmatig gehandeld jegens [benadeelde partij 2] door haar te bedreigen met een mes. De rechtbank neemt aan dat dit gevoelens van angst en psychisch leed heeft veroorzaakt. Dat volgt ook uit het feit dat [benadeelde partij 2] zich voor diverse psychische klachten onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 1.000,- een billijke vergoeding voor de geleden immateriële schade en zal de vordering dan ook geheel toewijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze
kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom hoofdelijk met zijn (tot op heden onbekende) mededader veroordelen tot vergoeding van de schade.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmatregel
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis tot het moment van de algehele voldoening. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij ten aanzien van de toegewezen schadepost aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt [verdachte] tot een
gevangenisstraf van 1 (één) jaar.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geheel toe, te weten een bedrag € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade d.d. 12 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mr. M.F.A.M. Smeets en mr. C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman en mr. S.M. Zoetelief, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2025.
[…]