Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich op 21 september 2024 schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal bij de Albert Heijn in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op het moment van de zitting gedetineerd. Tijdens de zitting op 27 december 2024 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.W. Stein, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. W.A. Monster. De rechtbank heeft ook een deskundige gehoord, een reclasseringswerker, die de situatie van de verdachte heeft toegelicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van goederen ter waarde van 65,49 euro. De officier van justitie heeft de ISD-maatregel gevorderd voor de duur van twee jaren, terwijl de verdediging verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel of een kortere duur. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de achtergrond van de verdachte, waaronder zijn illegale verblijf in Nederland en verslavingsproblematiek, een strenge aanpak vereisen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen en om de verdachte de kans te bieden op hulpverlening in Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opgelegd, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel bestaat, gezien de verblijfstatus van de verdachte en de ernst van zijn daden.