ECLI:NL:RBAMS:2025:2710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
11408640 \ CV EXPL 24-14748
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en toerekenbare tekortkoming in de arbeidsovereenkomst van een werknemer die valselijk facturen heeft ingediend

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank Personeel B.V. en een werknemer, hierna te noemen [gedaagde]. De werknemer heeft valselijk facturen en meerwerkuren gedeclareerd bij haar werkgever, ING. De procedure begon met een dagvaarding op 5 november 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 maart 2025. Tijdens deze behandeling heeft de werknemer erkend dat zij valse facturen heeft opgemaakt en deze heeft ingediend bij ING, gebruikmakend van de inloggegevens van haar leidinggevende. ING heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting.

ING vorderde een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door de onrechtmatige daden van de werknemer. De vorderingen omvatten onder andere schadevergoeding voor de ingediende valse declaraties, onterecht gedeclareerde meerwerkuren en onderzoekskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen door valse facturen in te dienen en onterecht meerwerkuren te declareren. De kantonrechter heeft de vorderingen van ING grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die onvoldoende onderbouwd waren.

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van in totaal € 77.111,00 voor de valse declaraties, € 32.295,45 voor de onterecht gedeclareerde meerwerkuren, en € 14.400,00 voor de onderzoekskosten. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11408640 \ CV EXPL 24-14748
Vonnis van 29 april 2025
in de zaak van
ING BANK PERSONEEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING,
gemachtigde: mr. S. Wehl,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.H.I.M. Pierik.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 november 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 4 februari 2025,
- dagbepaling mondelinge behandeling,
- nadere producties van [gedaagde] ,
- nadere producties van ING.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Voor ING zijn verschenen [naam 1] ( [naam functie] ( [naam functie] ), hierna: [naam 1] ) en [naam 2] en [naam 3] (interne onderzoekers), vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht, de gemachtigden aan de hand van spreekaantekeningen, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 8 augustus 2011 in dient getreden van ING. Met ingang van 15 februari 2022 was [gedaagde] gedurende 40 uur per week werkzaam als personal assistant (PA) van [naam 1] tegen een bruto maandloon van € 5.671,10 exclusief vakantiegeld, dertiende maand en overige emolumenten. Zij ontving in deze functie een persoonlijke toeslag met afbouw (PTA) van € 749,88 bruto per maand.
2.2.
Uit hoofde van haar functie had [gedaagde] toegang tot de mailbox van [naam 1] en beschikte zij over de inloggegevens van [naam 1] . [gedaagde] heeft erkend dat zij ten behoeve van zichzelf valselijk facturen heeft opgemaakt en deze vervolgens bij ING heeft gedeclareerd met gebruikmaking van de inloggegevens van [naam 1] .
2.3.
[gedaagde] is op 16 en 18 september 2024 verhoord door de afdeling Corporate Special Investigations (CSI) van ING. Vervolgens is zij op 20 september 2024 op staande voet ontslagen door ING. In dit ontslag heeft [gedaagde] berust.
2.4.
ING heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting.

3.Het geschil

3.1.
ING vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
3.1.1.
een verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad dan wel toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar arbeidsovereenkomst met ING aansprakelijk is voor de door ING als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade,
3.1.2.
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ING van € 81.687,64 ter vergoeding van schade (bestaande uit het indienen van vals opgemaakte declaraties) met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
3.1.3.
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ING van € 44.440,75 ter vergoeding van schade (bestaande uit het ten onrechte declareren van meerwerkuren) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
3.1.4.
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ING van € 23.880,00 ter vergoeding van schade (bestaande uit de onderzoekskosten) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
3.1.5.
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ING van € 1.427,68 als vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW),
3.1.6.
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ING legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft misbruik van haar positie gemaakt door ten behoeve van zichzelf valselijk facturen op te maken en deze vervolgens bij ING te declareren. Verder heeft [gedaagde] ten onrechte meerwerkuren gedeclareerd. Zij dient tevens de onderzoekskosten van CSI en een resterend bedrag aan gefixeerde schadevergoeding aan ING te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van ING, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van ING in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. Allereerst beroept [gedaagde] zich ten aanzien van de vordering van ING in verband met de valselijk opgemaakte facturen op verrekening omdat zij over de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 september 2024 nog recht heeft op een bedrag van € 10.973,24 aan overeengekomen salaristoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. De door [gedaagde] valselijk opgemaakte facturen bedragen totaal
€ 75.598,50 (in plaats van € 77.111,00). ING kan dit bedrag niet inclusief btw terugvorderen, omdat ING de btw zelf in vooraftrek heeft gebracht. Verder betwist
[gedaagde] dat zij ten onrechte meerwerkuren heeft gedeclareerd. [gedaagde] betwist ook dat ING recht heeft op vergoeding van de door haar gestelde onderzoekskosten en op een vergoeding op grond van gefixeerde schadevergoeding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verklaring voor recht
4.1.
Nu [gedaagde] heeft erkend dat zij ten behoeve van zichzelf valselijk facturen heeft opgemaakt en deze vervolgens bij ING heeft gedeclareerd met gebruikmaking van de inloggegevens van [naam 1] , kan worden vastgesteld dat [gedaagde] zich heeft schuldig gemaakt aan het zich onrechtmatig toe-eigenen van geld van ING. Hierdoor is zij toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst met ING. Deze vordering is dan ook toewijsbaar.
Valse facturen
4.2.
Bij aanvang van het verhoor op 18 september 2024 heeft [gedaagde] een Excel-lijst van alle door haar valselijk opgemaakte facturen aan CSI overhandigd. Hieruit volgt een totaalbedrag van € 77.111,00 aan door [gedaagde] valselijk opgemaakte facturen.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat het door haar opgegeven bedrag in werkelijkheid € 75.598,50 (in plaats van € 77.111,00) moet zijn. [gedaagde] mocht in 2021, van haar aan [naam 1] voorafgaande leidinggevende, namelijk trainingen volgen om zich persoonlijk verder te ontwikkelen en zij heeft gekozen voor een cursus voor een betere presentatie in het openbaar in het Engels (zogenaamde ‘ [naam cursus] ’), waarvan de kosten door haar zijn voorgeschoten. Door ING is gemotiveerd betwist dat [gedaagde] deze cursus met toestemming van ING heeft gevolgd. ING heeft daartoe gemotiveerd en met stukken onderbouwd gesteld dat deze trainingen, die worden verzorgd door [naam 4] , gericht zijn op mannen en hun garderobe en niet op het geven van presentaties in het openbaar in het Engels. Op de factuur van ‘ [naam 4] ’ staat als naam van de cursus ‘ [naam cursus] ’ en uit informatie op de website valt af te leiden dat de cursus gericht is op mannen en het verbeteren van hun zelfpresentatie door een stijlvolle garderobe. Daarbij komt dat [gedaagde] erkent heeft dat andere van ‘ [naam 4] ’ afkomstige facturen vals zijn en dat uit een e-mail correspondentie tussen [gedaagde] en [naam 4] met betrekking tot de factuur volgt dat deze op haar instructie is opgesteld (“
Iets van een factuur van 1250 euro. Contant voldaan met de datum erbij. Erg lief dat je dit wilt doen.”). [gedaagde] heeft vervolgens onvoldoende concreet onderbouwd dat zij deze trainingen daadwerkelijk en met toestemming van ING heeft gevolgd. De factuur van [naam 4] ter hoogte van € 1.512,50 inclusief btw dient daarom niet in mindering te worden gebracht op het door [gedaagde] in eerste instantie opgegeven bedrag van € 77.111,00.
4.4.
ING heeft nog aangevoerd dat er, naast de facturen op de door [gedaagde] opgestelde lijst, nog drie valselijk opgemaakte facturen zijn die aan haar zijn uitbetaald, voor een totaalbedrag van € 4.576,64, zonder aan te geven welke facturen dit betreft. [gedaagde] heeft betwist dat er meer valse facturen zijn boven het totaalbedrag van € 75.598,50. Het had op de weg gelegen van ING om aan te geven welke facturen dit betreft, maar ING heeft ter onderbouwing volstaan met het overleggen van een aantal rapportages met bijlagen, van in totaal ongeveer 100 pagina’s zonder verwijzing naar de relevante passages, pagina’s en/of bijlagen. Van de kantonrechter kan niet verwacht worden dat hij in de overgelegde stukken zelf moet zoeken naar de onderbouwing van de – door [gedaagde] betwiste – stellingen van ING. Het bedrag van € 4.576,64 wordt niet toegewezen.
4.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat ING de btw niet van haar kan terugvorderen omdat deze door ING in aftrek is gebracht en dit met de fiscus (nog) niet is gecorrigeerd, maar door ING is gemotiveerd betwist dat zij de btw op de facturen in vooraftrek heeft gebracht. ING voert aan dat btw op valse facturen bovendien niet voor aftrek in aanmerking komt. ING heeft een en ander onderbouwd met een verklaring van drs. [naam 5] , Global Head of Indirect Tax van ING. Dit is vervolgens niet door [gedaagde] voldoende concreet weersproken. Dat betekent dat een bedrag van € 77.111,00 door [gedaagde] moet worden terugbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Meerwerkuren
4.6.
[gedaagde] heeft in de periode van januari 2021 tot oktober 2024 een totaal van 1.127 meerwerkuren gedeclareerd ter hoogte van een totaalbedrag van € 44.440,75 bruto. ING betwist dat de door [gedaagde] gedeclareerde meerwerkuren daadwerkelijk door [gedaagde] zijn gewerkt. [naam 1] heeft daartoe geen opdracht gegeven, aldus ING.
4.7.
[gedaagde] voert aan dat zij gemiddeld 20 uur per week meer heeft gewerkt dan de overeengekomen 40 uur per week, terwijl zij slechts 5,7 uur per week en in totaal 1.127 uur heeft gedeclareerd.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat in een e-mail van de afdeling Human Resource (HR) van ING van 22 augustus 2024 is vermeld dat op basis van een controle van de meerwerkregistraties is vastgesteld dat [gedaagde] in de periode van oktober 2023 tot en met maart 2024 zeven keer meer dan gemiddeld meerwerkuren heeft gedeclareerd. Dit was aanleiding voor HR om [naam 1] op 5 september 2024 om 16:30 uur een e-mail te sturen met het verzoek om de meerwerkuren van [gedaagde] te onderzoeken. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij deze e-mail om 16:39 uur, zonder overleg met [naam 1] , vanuit de mailbox van [naam 1] en in naam van [naam 1] heeft beantwoord en heeft meegedeeld dat het gedeclareerde meerwerk correct was. Vervolgens heeft [gedaagde] de beide e-mails verwijderd.
4.9.
ING betwist dat [naam 1] [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van meerwerkuren. Ten aanzien van de door [gedaagde] overgelegde telefoonlijsten en whatsappberichten heeft [gedaagde] niet nader onderbouwd dat haar door [naam 1] is opgedragen om werkzaamheden buiten de met haar overeengekomen arbeidsduur van 40 uur te verrichten. [naam 1] heeft ter zitting verklaard geen opdrachten tot meerwerk te hebben gegeven en juist haar best te hebben gedaan om het voor [gedaagde] , die relatief ver van kantoor woonde, onder meer met thuiswerken mogelijk te maken om haar werk binnen kantooruren te verrichten. Dat [gedaagde] en [naam 1] regelmatig buiten reguliere kantooruren kort Whatsappcontact hadden en dat op een deel van die dagen [gedaagde] volgend op een contact met [naam 1] direct actie heeft ondernomen, betekent nog niet dat die actie ook direct nodig was. De door [gedaagde] gegeven uitleg met betrekking tot de meerwerkuren in de periode van januari tot en met september 2024 (productie 7 van [gedaagde] ) is door ING tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist. Dit door [gedaagde] samengestelde overzicht is onvoldoende bewijs dat de overeengekomen arbeidsduur van 40 per week door [gedaagde] werd overschreden of dat werkzaamheden buiten de normale werktijden werden verricht. In het overzicht staan bovendien ook onderwerpen die niet tot meerwerk kunnen worden gerekend, zoals privéomstandigheden van [gedaagde] tijdens werktijd: “
langer ivm tandarts” of “
extra uren gemaakt inzake werk inhalen ivm operatie zwager”.
4.10.
Daarbij komt nog het volgende. Weliswaar heeft [naam 1] de door [gedaagde] gedeclareerde meerwerkuren kunnen inzien en controleren in het personeelssysteem Workday en heeft [naam 1] dit evident niet gedaan, maar zij heeft door toedoen van [gedaagde] ook niet kunnen antwoorden op de e-mail van HR met de vraag aan [naam 1] om de juistheid van het uitzonderlijk hoge en afwijkende aantal meerwerkuren van [gedaagde] aan ING te bevestigen en met [gedaagde] te bespreken. Deze e-mail van HR was bij uitstek een e-mail die [gedaagde] aan [naam 1] had moeten voorleggen en door [naam 1] zelf had moeten laten beantwoorden. De e-mail aan [naam 1] had de volgende inhoud:

Dear [naam 1] , on a regular basis we get a usage report for “meerwerk” that has been actively requested by Employees. Since “meerwerk” should not have a permanent nature and heavy users are identified we would like your attention / action for the following. Outliers based on a 6-month time window are flagged to check (…)[ [gedaagde] ]
. For action: please discuss with your employee & confirm this outlier is correct & agreed as the Ratio-Amount is x7 average.” Waarop [gedaagde] binnen 10 minuten heeft geantwoord: “
It is correct! [naam 1]”. Niet alleen was sprake van zeven keer het gemiddelde meerwerk binnen het desbetreffende onderdeel van ING, maar uit een e-mail van een onderzoeker van CSI volgt dat vergeleken met haar twaalf collega’s met dezelfde functie (PA) er slechts één collega is die eveneens meerwerk heeft ingevoerd in Workday, te weten 75,15 uren, tegenover 1.104 uren van [gedaagde] . Door de e-mail hierover vanuit de personal account en in naam van [naam 1] meteen te beantwoorden alsmede, wat door [gedaagde] niet betwist is, de e-mail en het antwoord daarop uit de mailbox van [naam 1] te verwijderen heeft [gedaagde] kennelijk doelbewust handelend de e-mail waarin de hoogte van haar meerwerk ter sprake kwam voor [naam 1] verborgen willen houden.
4.11.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] de meerwerkuren die zij heeft gedeclareerd gedurende de periode dat zij voor [naam 1] werkzaam was ten onrechte heeft gedeclareerd. Voor de meerwerkuren die [gedaagde] in de periode vóór 15 februari 2022, de datum waarop zij als PA voor [naam 1] is gaan werken, heeft gedeclareerd kan niet worden uitgesloten dat de vorige manager heeft ingestemd met de meerwerkuren van [gedaagde] . Dit is door ING onvoldoende weersproken, immers [naam 1] kan over die periode niets verklaren. Daarbij weegt ook mee dat leidinggevenden inzage hebben in de registratie van meerwerk en geacht worden daarop toezicht te houden. Dat ING over de periode vóór 15 februari 2022 geen verklaring kan overleggen met betrekking tot de betwisting van het gedeclareerde meerwerk kan gelet daarop niet voor risico van de werknemer komen. Van het totale aantal gedeclareerde meerwerkuren van 1.127 uur moeten daarom 308 uur aan [gedaagde] worden toegekend. Dat betekent dat deze vordering van ING slechts wordt toegewezen tot een bedrag van € 32.295,45, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gefixeerde schadevergoeding
4.12.
Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In lid 3 aanhef en onder a van voornoemd artikel is vervolgens bepaald dat de vergoeding als bedoeld in lid 2 in geval van (onder meer) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gelijk is aan het bedrag van het in geld vaststelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.13.
[gedaagde] heeft berust in de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet. Gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 BW en volgende heeft ING daarom recht op de gefixeerde schadevergoeding.
Verrekening
4.14.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij over de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 september 2024 nog recht heeft op een bedrag van € 10.973,24 aan overeengekomen salaristoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Verder heeft zij nog recht op
€ 5.853,90 bruto aan niet uitbetaalde vakantiedagen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Zij beroept zich in zoverre op verrekening.
4.15.
Op grond van artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
4.16.
Dat [gedaagde] aanspraak kan maken op een bedrag van € 10.973,24 aan overeengekomen salaristoeslag, is niet op eenvoudige wijze vast te stellen. ING heeft gemotiveerd gesteld dat de nieuwe functie van [gedaagde] was ingedeeld in schaal 8, maar dat zij op grond van de CAO van ING recht had op een PTA die na de laatste loonsverhoging in juli 2023 volledig was inverdiend met CAO-verhogingen, zodat [gedaagde] er niet op achteruit is gegaan. Deze stellingen van ING zijn door [gedaagde] niet gemotiveerd betwist, zodat van de juistheid wordt uitgegaan. De kantonrechter gaat daarom in zoverre voorbij aan het beroep op verrekening van [gedaagde] .
4.17.
ING heeft wel erkend dat een saldo van 113 niet genoten vakantie-uren niet bij de eindafrekening is uitbetaald, zodat dit saldo met de totale vordering van ING kan worden verrekend. De kantonrechter zal daarop in het dictum bepalen dat het saldo van 113 niet genoten vakantie-uren in mindering strekt op de gevorderde hoofdsom van ING.
4.18.
De kantonrechter kan de wettelijke verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt (laatste zin van lid 1 van artikel 7:625 BW). De kantonrechter acht de volgende omstandigheden van belang. [gedaagde] heeft geen recht op uitbetaling van de niet genoten vakantie-uren, omdat die (hadden) moeten worden verrekend bij de eindafrekening dan wel met de vordering van ING. Verder is van belang dat de wettelijke verhoging niet is bedoeld als schadevergoeding, maar als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW te beperken tot nihil.
Onderzoekskosten
4.19.
De totale kosten van het onderzoek door CSI bedragen volgens ING € 23.880,00 voor 199 uren.
4.20.
Volgens [gedaagde] is het gestelde aantal van 199 onderzoeksuren buitenproportioneel en niet door ING inzichtelijk gemaakt. Daar komt bij dat het onderzoek is verricht door werknemers van ING, zodat geen sprake is van externe kosten.
4.21.
Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 BW). Ook interne kosten kunnen, voor zover zij redelijk zijn, voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de kosten zien op reguliere werktijd van de medewerkers van de benadeelde maakt dit niet anders (Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:874).
4.22.
Het is voor het succesvol kunnen vorderen van vergoeding van deze interne kosten dus niet bepalend of er als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis ook daadwerkelijk meer of andere externe kosten zijn gemaakt.
4.23.
Ter onderbouwing van de door haar gestelde kosten heeft ING ter zitting een specificatie overgelegd waarin is vermeld dat door CSI 100 onderzoeksuren à € 120,00 per uur zijn verricht. Daarvoor zijn in de periode van 16 januari tot en met 31 mei 2024 onderzoekswerkzaamheden van logbestanden in IRIS en Twilio, in e-mailverkeer, in Teams en digitaal forensisch onderzoek van de laptop en daarop aangetroffen data verricht. Verder zijn het verhoor van [gedaagde] en de voorbereiding daarvan alsmede overige werkzaamheden zoals overleggen en analyse meegerekend. Daarnaast zijn door Fraud Service Center (FSC) en Fraud Investigations (FI) 114 onderzoeksuren à € 120,00 verricht. Die werkzaamheden hadden betrekking op onder meer het aanmaken van fraudedossiers, onderzoek naar (potentiële) moneymules, contacten met (potentieel) benadeelde cliënten, onderzoek logbestanden en telefonische contacten, en opstellen aangifte.
4.24.
De kantonrechter stelt vast dat de specificatie van de onderzoekskosten door ING niet met nadere stukken is onderbouwd. Uit de specificatie blijkt dat verschillende werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar niet hoeveel tijd dat precies heeft gekost en wat de relevantie daarvan is geweest. ING heeft eerder in de procedure andere urenaantallen en betrokken afdelingen aangegeven. Voort is relevant te achten dat [gedaagde] na confrontatie met de eerste bevindingen aan het onderzoek heeft meegewerkt. De kantonrechter zal de omvang van de schade daarom schatten (artikel 6:97 BW).
4.25.
Bij het schatten van de schade wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de beschikbare gegevens. Een uurtarief van € 120,00 is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval passend bij de gespecialiseerde onderzoekswerkzaamheden die door de verschillende afdelingen van ING zijn verricht.
4.26.
Over het aantal gewerkte uren overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de specificatie blijkt niet precies hoeveel uur deze afdelingen aan de verschillende werkzaamheden hebben besteed. De kantonrechter ziet daarin reden om zelf een schatting van het aantal relevant en redelijk te achten uren te maken. Dit aantal wordt geschat op 120 uur. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, gaat de kantonrechter er namelijk van uit dat een deel van de door ING gestelde uren zien op werkzaamheden ter voorbereiding of instructie van deze procedure (artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 Rv). Uitgaande van het geschatte uurtarief van € 120,00 per uur komt de totale vergoeding voor de werkzaamheden van ING uit op € 14.400,00.
Proceskosten
4.27.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.900,00
(2 punten × € 950,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.513,89
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad dan wel toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar arbeidsovereenkomst met ING aansprakelijk is voor de door ING als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 77.111,00 ter vergoeding van schade (bestaande uit het indienen van vals opgemaakte declaraties), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 32.295,45 ter vergoeding van schade (bestaande uit het ten onrechte declareren van meerwerkuren), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ING van € 14.400,00 ter vergoeding van schade (bestaande uit de onderzoekskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 1.427,68 als vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW,
5.6.
bepaalt dat het saldo van 113 niet genoten vakantie-uren op het totaal van de onder 5.2. tot en met. 5.5. genoemde bedragen in mindering strekt,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.513,89, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 in het bijzijn van de griffier.
33806