ECLI:NL:RBAMS:2025:2632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
13/053876-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in Nederland

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van verduistering en oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 april 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat de overlevering op basis van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot een van de vonnissen in Polen, maar dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland kan plaatsvinden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen, met een gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/053876-25
Datum uitspraak: 22 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 21 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 februari 2019 door
the Circuit Court in Olsztyn, II Criminal Department,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 april 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een tweetal vonnissen:
-vonnis van het
District Court in Olsztynvan 16 maart 2015 met kenmerk VII K 1051/14
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
-vonnis van het
District Court in Olsztynvan 1 december 2015 met kenmerk VII K 995/15
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 maart 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 16 maart 2015 (VII K 1051/14) heeft geleid.
De rechtbank stelt op grond van de aanvullende informatie van 17 maart 2025 vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van 1 december 2015 (VII K 995/15) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De rechtbank constateert echter dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 17 maart 2025 staat namelijk ook dat de opgeëiste persoon tijdig in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de datum en plaats van de zitting en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen indien hij niet verschijnt op het proces.
De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW dan ook niet aan overlevering in de weg staat.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit I, feit II, feit III en feit IV leveren naar Nederlands recht op:
telkens: verduistering.
Feit V naar Nederlands recht op:
oplichting.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de advocaat van de opgeëiste persoon - van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 april 2025 volgt dat volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de in het EAB omschreven strafrechtelijke feiten.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
Weigeringsgrond inzake verjaring
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ten aanzien van het vonnis met kenmerk VII K 995/15 sprake is van verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f OLW en artikel 2:13, eerste lid, onder g van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). Nu de opgeëiste persoon gelijk is gesteld met een Nederlander, heeft Nederland op grond van art. 7, derde lid, jo. art. 86b Sr, rechtsmacht over het feit dat aan het vonnis ten grondslag ligt. Nu sprake is van een veroordeling voor artikel 321 Sr, verjaart het recht op strafvervolging na zes jaar (artikel 70, eerste lid, onder 2, Wetboek van Strafrecht). Artikel 6:1:22, tweede lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de tenuitvoerleggingstermijn een derde langer is dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering, zodat de tenuitvoerleggingstermijn het vonnis met kenmerk VII K 995/15 naar Nederlands recht acht jaar is. De tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen op de dag na 1 december 2015. Gelet daarop is de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht verstreken.
Gelet op de facultatieve weigeringsgrond genoemd in artikel 6a, tweede lid onder a, OLW en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, kan de rechtbank de overlevering daarom weigeren. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond inzake verjaring. De rechtbank overweegt hiertoe dat de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis pas recent, in 2023, is verstreken. Bovendien is de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis met kenmerk VII K 1051/14, waarvoor eveneens overlevering wordt verzocht, nog niet verstreken en zal de straf van 2 jaar dus in ieder geval in Nederland worden tenuitvoergelegd. Die straf betrof ook een veroordeling voor oplichting. Bovendien is het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu hij hier duurzaam verblijfsrecht heeft. Weigering van de overlevering op grond van verjaring betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de bij het vonnis opgelegde straf niet meer hoeft te ondergaan. Zolang de tenuitvoerlegging van die straf naar het recht van Polen niet is verjaard, zou de opgeëiste persoon - wanneer hij gebruik maakt van zijn vrij verkeersrechten - rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zou de met tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
Ook de overige in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.
De raadsman heeft verzocht de gevangenhouding ook na de uitspraak te schorsen. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af. Weliswaar is een schorsing van de op grond van artikel 27 lid 4 OLW bevolen gevangenhouding in uitzonderlijke gevallen mogelijk, maar niet is van dergelijke omstandigheden gebleken.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 321 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 9 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Olsztyn, II Criminal Department,Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.