ECLI:NL:RBAMS:2025:2609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/13/765329 / HA RK 25-68
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure met betrekking tot sjoemelsoftware

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaten, een wrakingsverzoek indiende tegen mr. R.H.C. Jongeneel, de rechter die haar zaak behandelt. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de vermeende vooringenomenheid van de rechter, die volgens verzoekster de term 'sjoemelsoftware' had gebruikt in een publicatie, wat zou suggereren dat de rechter al conclusies had getrokken over de zaak. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster onderzocht en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De rechter had in zijn publicatie enkel verwezen naar gangbare terminologie en had niet gesuggereerd dat verzoekster zich schuldig had gemaakt aan enige vorm van manipulatie. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet zoals deze was voor het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing op het op 27 februari 2025 gedane en onder zaaknummer
C/13/765329 HA/RK 25/68 ingeschreven verzoek van:
de vennootschap naar buitenlands rechtMercedes-Benz Group AG,gevestigd te Stuttgart, Duitsland
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidMercedes-Benz Nederland B.V.gevestigd te Utrecht
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekster,
advocaten: mr. J.S. Kortmann en mr. B.M. Katan
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.H.C. Jongeneel, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek van 26 februari 2025, met begeleidende brief;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 3 maart 2025;
  • de e-mail van de rechter van 17 maart 2025 inhoudende een nadere reactie met bijlage.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 maart 2025. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- namens verzoekster mevrouw [naam 1] en de heer. [naam 2] , vergezeld van mevrouw K. van den Berg (tolk Engels) en beide advocaten;
- de rechter, met de teamvoorzitter Handel;
- mr. G. Wanders en mr. A. Reznitchenko, advocaten van Stichting Car Claim, een wederpartij in de hoofdzaak (hierna: Car Claim);
- mr. J. Edixhoven en mr. Q. Bogaerts, advocaten van Stichting Diesel Emissions Justice, eveneens een wederpartij in de hoofdzaak (hierna: SDEJ).
Verzoekster en de rechter hebben hun standpunten – verzoekster mede aan de hand van een pleitnota – nader toegelicht en vragen beantwoord.
Aan Car Claim en SDEJ is - na een voorafgaand schriftelijk gemotiveerd verzoek daartoe - een beperkte spreektijd toegekend, waartegen verzoekster geen bezwaar heeft gemaakt. Car Claim en SDEJ hebben aan de hand van een pleitnota/spreek-aantekeningen hun standpunten naar voren gebracht.

1.Feiten

SDEJ en Car Claim hebben vorderingen tegen verzoekster en haar netwerk-partners ingesteld onder de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna ook: WAMCA). De procedures zijn bij deze rechtbank bekend onder zaak- en rolnummers C/13/686493/ HA ZA 20/697 en C/13/695611 / HA ZA 21/60. De rechter is voorzitter van de meervoudige kamer die deze zaken behandelt.
De door SDEJ en Car Claim in de procedure jegens verzoekster gemaakte verwijten komen er in de kern op neer dat de voertuigen van verzoekster in andere omstandigheden dan de testomgeving meer uitstoten dan de emissie-grenswaarde die tijdens de test geldt, waardoor verzoekster in strijd zou hebben gehandeld met de Europese Emissieverordering.
In zijn hoedanigheid van rolrechter heeft de rechter op 24 maart 2021 enkelvoudig beslist dat de rechtbank de door verzoekster verzochte regiezitting op dat moment niet noodzakelijk achtte.
De rechter heeft in het boek ‘Collectieve acties in de financiële sector’ een hoofdstuk geschreven met de titel ‘Massageschillen vanuit het perspectief van de rechterlijke macht (hierna: de publicatie). In dit hoofdstuk heeft de rechter – voor zover van belang – geschreven:

(…) De sturende rol van de rechter in WAMCA-zaken (men spreekt ook wel van ‘regie’) is onder andere gebaseerd op de artikelen 19 en 20 Rv, die bepalen dat de rechter alle beslissingen neemt die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure en dat hij waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en daartoe zo nodig maatregelen neemt. Ik geef een paar voorbeelden van de regie die de rechter kan voeren. Zo kunnen partijen allerlei verzoeken hebben die van invloed zijn op de manier waarop de procedure wordt gevoerd. Sommige verzoeken zijn volkomen gegrond, andere verzoeken kunnen een strategie zijn om vertraging te veroorzaken. Een voorbeeld: de gedaagde kan verzoeken om een regiezitting te houden. Dit kan een redelijk verzoek zijn in gevallen die op de een of andere manier afwijken van eerdere gevallen. (…) Maar niet in elke zaak is een regiezitting nodig en het vragen ervan kan een stap zijn om de procedure te vertragen in plaats van te versnellen.(…) De rechter gaat daar dan ook niet altijd in mee. [voetnoot 17](…) Verder kan de rechter vertraging voorkomen als hij beslissingen neemt die erop gericht zijn dat alle voor de inhoudelijke behandeling noodzakelijke informatie tijdig beschikbaar is. Hij kan dat bijvoorbeeld doen door al voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling partijen op grond van artikel 22 lid 1 Rv het bevel te geven bepaalde stukken in het geding te brengen of stellingen nader toe te lichten. [voetnoot 18]’
De voetnoten 17 en 18 luiden, voor zover relevant:
‘17. Zo is in diverse zaken over ‘sjoemelsoftware’ een procesorde vastgesteld nadat partijen schriftelijk hadden gereageerd op een voorstel van de rechtbank, zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam, rolbeslissing van 21 april 2021, rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/RBAMS-rolbeslissing-21-april-2021-Daimler-cs.pdf (Mercedes). (…)18.(…) Zie ook in een zaak over sjoemelsoftware tegen Mercedes het vonnis van Rb. Amsterdam 17 april 2024. ECLI:NL:RBAMS:2024:3630
Bij (tussen-)vonnis van 17 april 2024 heeft de rechter, als voorzitter van de combinatie die de zaak behandelt, verzoekster een bevel op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven, om in de procedure nadere informatie te verstrekken.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Uit het wrakingsverzoek en uit hetgeen ter toelichting daarop ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, volgt dat het verzoek tot wraking is gebaseerd op de volgende gronden.
2.2
Met de twee aangehaalde passages in de publicatie heeft de rechter volgens verzoekster blijk gegeven van vooringenomenheid, althans de schijn van vooringe-nomenheid gewekt. Dit blijkt uit het feit dat rechter in de publicatie naar de nog onder handen zijnde zaak van verzoekster verwijst met het woord ‘sjoemelsoftware’ terwijl dit volgens verzoekster duidelijk niet aan de orde is in haar zaak. Het woord ‘sjoemelsoftware’ komt voort uit de eerder gevoerde procedures tegen Volkswagen. Maar de zaak van verzoekster verschilt hier wezenlijk van. Zo was er in de zaak van Volkswagen sprake van software die tot doel had de keuringsinstantie te misleiden en heeft Volkswagen ook erkend zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. Door in de publicatie tweemaal met het woord ‘sjoemelsoftware’ - waarvan eenmaal zelfs zonder aanhalingstekens - naar de zaak van verzoekster te verwijzen, suggereert de rechter dat er in de zaak van verzoekster sprake is van ‘sjoemelsoftware’, terwijl verzoekster uitdrukkelijk betwist dat dit in de onderhavige procedure aan de orde is.
2.3
Daarnaast kan de passage “
Maar niet in elke zaak is een regiezitting nodig en het vragen ervan kan een stap zijn om de procedure te vertragen in plaats van te versnellen. (…) De rechter gaat daar dan ook niet altijd in mee.”tezamen met het de verwijzing in voetnoot 17 naar de zaak van verzoekster niet anders worden begrepen dan dat de rechter het verzoek van verzoekster om een regiezitting in de zaak van verzoekster heeft gezien als onderdeel van een vertragingstactiek van verzoekster.
2.4
Verzoekster heeft in het verzoekschrift daarnaast voorbeelden genoemd van in haar procedure genomen inhoudelijke en processuele (verrassings-)beslissingen waardoor bij haar zorgen zijn ontstaan over de wijze waarop de rechtbank is omgegaan met de fundamentele regels van het civiele procesrecht. Zoals verzoekster ter zitting heeft toegelicht, heeft zij deze voorbeelden naar voren gebracht om context te laten zien, maar zijn de daarin uitgewerkte omstandigheden geen zelfstandige wrakingsgrond. De uitlatingen van de rechter in het boek zijn de spreekwoordelijke druppels die de emmer deden overlopen.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft toegelicht dat als de zaak tegen verzoekster in een artikel dat gaat over collectieve acties in de financiële sector wordt aangeduid als ‘een zaak over sjoemelsoftware’ dit uiteraard niet betekent dat de behandelend rechter al bewezen acht dat verzoekster zich heeft bediend van ‘sjoemelsoftware’. Volgens de rechter is dit nu eenmaal de gangbare aanduiding van dit soort zaken. Ook het feit dat in de publicatie wordt vermeld dat het vragen van een regiezitting een vertragingstactiek kàn zijn, betekent niet dat daarmee gezegd wordt dat verzoekster zich daarvan heeft bediend dan wel dat die indruk is gewekt. In het artikel wordt immers ook opgemerkt dat niet in elke zaak een regiezitting nodig is. De in voetnoot 17 genoemde procedures zijn enkel voorbeelden van zaken waarin een verzoek om een regiezitting niet nodig is geacht en het verloop van de procedure op andere wijze vorm heeft gekregen.
3.2.
Voor zover verzoekster bezwaar heeft tegen bepaalde (in het verleden) in de zaak van verzoekster genomen beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende interpretatie van de processtukken in de door de rechtbank gewezen (tussen-) vonnissen staat daartegen hoger beroep open, maar kan daarover in een wrakingsverzoek niet worden geklaagd, aldus de rechter.

4.De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gebaseerd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Hoewel Car Claim en SDEJ hebben betoogd dat verzoekster al in november 2024 van de publicatie van de rechter op de hoogte was aangezien de gemachtigde van verzoekster ook een bijdrage aan het boek, waarin de publicatie is opgenomen, heeft geleverd, ziet de wrakingskamer - net als de rechter - geen aanleiding om te twijfelen aan de ter zitting gegeven verklaring van mr. Kortmann dat hij niet eerder dan 23 februari 2025 van de precieze inhoud van de bijdrage van de rechter in het boek op de hoogte raakte en hij nadien direct in overleg met verzoekster is getreden en het wrakingsverzoek heeft opgesteld. Verzoekster kan daarom in haar verzoek worden ontvangen.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
4.3
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechter met de hiervoor uit de publicatie aangehaalde passages, in onderling verband bezien, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid, althans de schijn daartoe heeft gewekt.
4.4
Zoals door verzoekster opgemerkt, wordt een rechter in diverse gedragscodes in het algemeen ontraden zich publiekelijk uit te laten over zaken waarover nog een rechtelijke (eind)beslissing moet worden gegeven en beschreven dat het niet wenselijk is dat een rechter artikelen schrijft over uitspraken van het eigen gerecht of daar publiekelijk commentaar op levert. En dat naar mate een rechter nauwer bij een zaak betrokken is, er minder ruimte is om daarover iets in het openbaar te zeggen. Uit dit alles volgt echter niet dat een rechter in het geheel niets mag zeggen over zaken die spelen binnen zijn gerecht of die bij hem in behandeling zijn, maar wel dat hij behoedzaam en omgevingsbewust moet zijn bij het doen van die (niet-inhoudelijke) uitlatingen.
4.5
Verzoekster heeft er meermaals op gewezen dat de verwijten aan het adres van haar wezenlijk anders zijn dan de verwijten die Volkswagen zijn gemaakt in de ‘sjoemelsoftware’ procedure. Volkswagen had erkend software te gebruiken die zij speciaal had ontwikkeld om de Duitse autoriteiten om de tuin te leiden, terwijl bij verzoekster geen sprake was van software die testsituaties herkende en de prestaties van de voertuigen daarop aanpaste.
4.6
In de procedure waarin dit wrakingsverzoek is ingediend ligt (in de kern) de vraag voor of sprake is van het gebruik van manipulatie-instrumenten en/of software die ertoe leiden dat voertuigen onder andere omstandigheden dan de in de testomgeving andere emissiewaarden (kunnen) uitstoten. Naar het oordeel van de wrakingskamer is de term ‘sjoemelsoftware’ uit het schandaal rond het gebruik van de betreffende software door Volkswagen, in de loop van de tijd verworden tot een meer algemene term die ziet op het gebruik van (al dan niet illegale) manipulatieve instrumenten en/of software om daarmee bij meetresultaten (al dan niet opzettelijk) enig voordeel te behalen. De door verzoeksters gegeven uitleg dat ‘sjoemelsoftware’ alleen ziet op software voor het herkennen van de testomgeving zodat andere emissiewaarden tijdens de test worden gemeten, is naar het oordeel van de wrakingskamer een inmiddels te beperkte uitleg van dit woord.
Uit de aangehaalde passages van de publicatie kan dan ook niet worden afgeleid dat de rechter met het gebruik van de term ‘sjoemelsoftware’ conclusies trekt of vooruitloopt op enige in deze zaak te nemen (eind-)beslissing. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat door het gebruik van het begrip ‘sjoemelsoftware’, met of zonder aanhalingstekens, er sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid bij de rechter.
4.7
Evenmin kan uit de aangehaalde passages in samenhang met voetnoot 17 worden afgeleid dat de rechter van oordeel is dat de insteek van de door verzoeksters verzochte regiezitting het veroorzaken vertraging was, zoals verzoekster heeft gesteld. De rechter heeft slechts feitelijk en constaterend, zonder inhoudelijk commentaar, verwezen naar de procedure van verzoeksters ter illustratie van zaken waarin geen regiezitting is bepaald. Daarbij heeft de rechter niet gesteld of gesuggereerd dat bij het verzoek om een regiezitting sprake was van een vertragingstactiek zijdens verzoekster. Ook hier kan derhalve geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid bij de rechter uit worden afgeleid.
4.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de wrakingskamer de door verzoekster ervaren (subjectieve) vooringenomenheid, niet objectief gerechtvaardigd. Dit is ook niet het geval als de aangehaalde passages in samenhang worden bezien met de overige in de bodemprocedure genomen beslissingen (zoals het tussenvonnis eerder bedoeld onder sub e) en interpretatie door de rechter van processtukken die verzoekers eerder niet tot wraking hebben doen besluiten. Nu de vrees voor vooringenomenheid bij verzoekster niet wordt geobjectiveerd door de aangedragen feiten en omstandigheden, zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de zaken met zaaks- en rolnummers C/13/686493 /
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, C.P.E. Meewisse en H.M. Patijn, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.