ECLI:NL:RBAMS:2025:2558

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
13/248556-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen van grote geldbedragen door verdachte in samenwerking met een ander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het witwassen van in totaal 95.053,13 euro, 8.105,96 Surinaamse dollars en 686,18 Amerikaanse dollars in de periode van 27 maart 2020 tot en met 24 januari 2022. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door middel van verschillende transacties, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld, waarbij hij samenwerkte met een ander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de bedragen en dat er voldoende bewijs was om aan te nemen dat het geld afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor cocaïnehandel. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 12.500, die bij gebreke van betaling en verhaal werd vervangen door 97 dagen hechtenis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/248556-20
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 25 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs-Verweij.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 27 maart 2020 tot en met 24 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging of alleen gewoontewitwassen van in totaal 95.053,13 euro, 8.105,96 Surinaamse dollars en/of 686,18 Amerikaanse dollars.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
Witwassen
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voldoende is dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een misdrijf, wel worden bewezen, als het op grond van de vastgestelde feiten niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, wordt van de verdachte verlangd dat hij een verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring uitblijft wordt dit betrokken in de bewijsoverwegingen.
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Overboekingen via [persoon]
Via een bankrekening van een ander zijn grote contante geldbedragen naar een bankrekening van verdachte overgemaakt. Op 27 maart en 18 april 2020 is er namelijk respectievelijk € 2.500,- en € 15.000,- cash geld op de Nederlandse bankrekening van [persoon] gestort en op 27 maart, 20 april en 4 mei 2020 is er respectievelijk € 2.500,-, € 10.000,- en € 5.000,- van deze bankrekening naar de Surinaamse bankrekening van verdachte overgemaakt.
Op 11 mei 2020 is € 10.000,- cash geld op de rekening van [persoon] gestort. [persoon] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte op 23 juni 2020 bij [persoon] ’s moeder is langsgegaan en zei dat hij € 10.000,- kwam ophalen die hij eerder contant aan [persoon] zou hebben gegeven. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte refereert aan de storting van 11 mei 2020, omdat na deze storting geen overboeking naar de bankrekening van verdachte heeft plaatsgevonden.
Contante stortingen op de rekening van verdachte
In de periode van 27 maart 2020 tot en met 3 september 2020 zijn zes contante stortingen van in totaal € 11.400,- op de Nederlandse bankrekening van verdachte gestort.
Saldi op Surinaamse bankrekeningen van verdachte
Via een rechtshulpverzoek zijn de saldi op de Surinaamse bankrekeningen van verdachte opgevraagd. Op 24 januari 2022 had verdachte op drie verschillende bankrekeningen een bedrag van 56.153,31 euro, een bedrag van 8.105,96 Surinaamse dollars en een bedrag van 686,18 Amerikaanse dollars staan.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte in de periode van 2019 tot en met 2022 slechts een bijstandsuitkering van de Gemeente Almere en zorg- en huurtoeslag ontving voor een totaal jaarbedrag van nog geen € 18.000,-. Zijn maandelijkse inkomsten waren daarmee gemiddeld € 1.298,91. Volgens de officier van justitie kunnen de hierboven genoemde contante stortingen, doorboekingen en de bedragen op de Surinaamse rekeningen daarom niet uit een legale bron afkomstig zijn. Deze contante geldbedragen passen wel bij de cocaïnehandel en de deelname aan een criminele organisatie in de periode van 12 januari 2020 tot en met 2 juni 2020 waar verdachte op 2 september 2020 voor is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en negen maanden.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer een witwasvermoeden rechtvaardigen. Dit betekent dat van verdachte wordt verlangd dat hij een verklaring geeft dat deze bedragen niet uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft echter in het geheel geen verklaring gegeven. Er is daarom redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde bedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het witwassen van de bedragen die via de bankrekening van [persoon] naar verdachte zijn overgemaakt (€ 17.500,-), het bedrag dat op 11 mei 2020 contant op de bankrekening van [persoon] is gestort (€ 10.000,-), de contante stortingen op de bankrekening van verdachte (€ 11.400,-) en de bedragen die op 24 januari 2022 op de Surinaamse bankrekening van verdachte zijn aangetroffen (56.153,31 euro, 8.105,96 Surinaamse dollars en 686,18 Amerikaanse dollars).
Gewoontewitwassen
Verder oordeelt de rechtbank dat verdachte van het hierboven beschreven witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Het witwassen heeft namelijk over een lange periode plaatsgevonden, te weten in ieder geval in de periode van 27 maart 2020 tot en met 24 januari 2022. Daarnaast heeft dit witwassen in deze periode via meerdere transacties plaatsgevonden, in deze periode zijn er namelijk meer dan tien transacties geweest.
Tezamen en in vereniging gepleegd
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat verdachte het witwassen van € 17.500 tezamen en in vereniging met een ander, namelijk [persoon] , heeft gepleegd. De € 17.500 is namelijk eerst cash op de bankrekening van [persoon] gestort en is vervolgens van haar bankrekening naar de Surinaamse bankrekening van verdachte overgemaakt. [persoon] heeft verklaard dat zij als enige de beschikking had over haar bankpas. Aangezien [persoon] de bedragen naar verdachte heeft overgemaakt, was er sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon] dat ten aanzien van dit geldbedrag sprake is van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in Nederland en/of Suriname, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij
- tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van in totaal € 17.500,00 in de periode van 27 maart 2020 tot en met 4 mei 2020; en
- alleen, geldbedragen van in totaal:
  • € 10.000,00 op 11 mei 2020;
  • € 11.400,00 in de periode van 27 maart 2020 tot en met 3 september 2020; en
  • € 56.153,31, een bedrag van 8.105,96 Surinaamse dollars en een bedrag van 686,18 Amerikaanse dollars op 24 januari 2022,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van deze voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en de verplaatsing verborgen en verhuld en/of verborgen en verhuld wie de rechthebbende van deze voorwerpen was en wie deze voorwerpen voorhanden had, terwijl hij (en zijn mededader) wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 12.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 97 dagen hechtenis.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal 95.053,13 euro, 8.105,96 Surinaamse dollars en 686,18 Amerikaanse dollars. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Daarnaast bevordert witwassen het plegen van delicten, omdat het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Strafblad
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf in de eerste plaats rekening gehouden met artikel 63 Sr. Uit het strafblad van verdachte blijkt namelijk dat hij op 2 september 2024 al tot een gevangenisstraf van acht jaar en negen maanden is veroordeeld voor cocaïnehandel in georganiseerd verband.
Redelijke termijn
Verder stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden. Deze overschrijding wordt verdisconteerd in de strafoplegging.
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn het volgende. Verdachte is op 8 december 2021 aangehouden en op 9 december 2021 als verdachte voor de verdenking van witwassen verhoord. Al eerder, op 6 oktober 2021 werd er conservatoir beslag gelegd op een auto van verdachte ter bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen geldboete of een op te leggen ontnemingsmaatregel. Aangezien er conservatoir beslag lag op een goed van verdachte en twee maanden later vragen aan verdachte zijn gesteld over witwassen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 9 december 2021 redelijkerwijs kon verwachten dat tegen hem voor dit feit een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank volgt niet het standpunt van de officier van justitie dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig door de onderzoekswensen van de verdediging is ontstaan. Het openbaar ministerie heeft het dossier met de tenlastelegging namelijk pas eind november 2023 aan de verdediging verstrekt, waardoor toen de verdediging onderzoekswensen kon indienen, deze redelijke termijn al was verstreken. Dat de onderzoekswensen van de verdediging tot verdere vertraging hebben geleid kan haar in dit geval dus niet worden verweten.
Aangezien de rechtbank pas op 25 maart 2025 uitspraak doet is de redelijke termijn met nagenoeg anderhalf jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met een eerdere veroordeling van verdachte en met de termijnoverschrijding. Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte een geldboete van € 12.500 op te leggen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 97 dagen hechtenis.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:
23, 24c, 47, 63, 420bis en 420ter Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 12.500,- (twaalfduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 97 (zevenennegentig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]