Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn ex-vrouw, medeverdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van gegevens die van invloed konden zijn op de hoogte van zijn bijstandsuitkering. De tenlastelegging betrof het niet tijdig melden van onroerend goed in Turkije, waarvan verdachte op de hoogte was, aan de sociale dienst van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en medeverdachte in de periode van 2015 tot 2022 een gezamenlijke bijstandsuitkering ontvingen en dat verdachte op de hoogte was van de inlichtingenplicht. Ondanks dat de waarde van het onroerend goed onder de vermogensgrens lag, oordeelde de rechtbank dat verdachte had moeten melden dat medeverdachte het onroerend goed bezat. De rechtbank achtte het bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, wat kon strekken tot bevoordeling. Echter, de rechtbank legde geen straf of maatregel op, omdat de berekening van het benadelingsbedrag onjuist was en verdachte inmiddels forse schulden had en geen inkomen. De rechtbank concludeerde dat het opleggen van een straf niet wenselijk was en geen redelijk strafdoel diende.