ECLI:NL:RBAMS:2025:2526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/13/767242 / KG ZA 25-246
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering BKR-registratie door echtpaar na turbulente financiële situatie

In deze zaak heeft het echtpaar [eisers] een kort geding aangespannen tegen de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. met als doel de verwijdering van hun BKR-registratie. De eisers, die in een turbulente financiële situatie verkeerden, hebben in het verleden een zakelijke lening afgesloten bij de bank, maar door betalingsproblemen en een ongeval is hun situatie verslechterd. De bank heeft de kredietovereenkomst opgezegd en de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) is daarop aangepast. Het echtpaar heeft recent een woning verkocht en een nieuwe woning gekocht, maar de BKR-registratie staat hen in de weg bij het verkrijgen van een nieuwe lening. Tijdens de zitting op 9 april 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de registratie in het CKI nog steeds een juist beeld geeft van de financiële situatie van het echtpaar, ondanks hun verbeterde omstandigheden. De vordering tot verwijdering van de registratie is afgewezen, en het echtpaar is veroordeeld in de proceskosten van de bank. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het systeem van kredietregistratie niet kan wijken voor persoonlijke omstandigheden van de eisers, en dat de registratie bedoeld is om zowel consumenten als kredietaanbieders te beschermen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/767242 / KG ZA 25-246 VVV/EB
Vonnis in kort geding van 23 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding op verkorte termijn van 7 april 2025,
advocaat mr. B.W.P.R. van den Bemt te Roosendaal,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.T.N. Vlasveld te Leiden.
Eisers zullen hierna gezamenlijk het echtpaar ( [eisers] ) worden genoemd en afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] . Gedaagde zal de bank worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 9 april 2025 heeft het echtpaar [eisers] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De bank heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben stukken (producties) ingediend en de bank heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
Op de zitting waren [eiser 1] en [eiser 2] aanwezig met mr. Van den Bemt. Aan de zijde van de bank waren aanwezig [naam] (senior analist BKR-desk) en mr. Vlasveld.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] was in het verleden actief in het transport van met name zand en grind. Aanvankelijk deed hij dat in de vorm van een v.o.f. met zijn echtgenote, later vanuit een eenmanszaak.
2.2.
Het echtpaar [eisers] had een zakelijke lening afgesloten bij de bank, voor de aankoop van een oplegger. Omdat de zaken niet goed gingen, heeft [eiser 1] besloten tijdelijk aan de slag te gaan als internationaal vrachtwagenchauffeur. Tijdens een rit in Polen in maart 2017 is hij aangereden, waardoor hij gewond en arbeidsongeschikt is geraakt. De andere betrokkene bij de aanrijding is verongelukt.
2.3.
Op 23 mei 2018 heeft de bank het krediet opgezegd vanwege betalingsachterstanden en haar vordering opgeëist. [eiser 1] heeft de oplegger met verlies verkocht. De restschuld aan de bank bedroeg € 3.312,51. Dat heeft geresulteerd in een code 2, in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) dat door Bureau Krediet Registratie (BKR) wordt bijgehouden.
2.4.
De bank heeft de incasso van haar vordering in september 2018 overgedragen aan Syncasso. Op dat moment stond nog een bedrag open van € 2.255,59. Het echtpaar [eisers] heeft niet gereageerd op de contactpogingen van Syncasso. Op 5 december 2022 heeft de bank de vordering bij Syncasso weggehaald en administratief afgeboekt. In het CKI is de code 2 toen veranderd in een code 3.
2.5.
Met ingang van 21 april 2024 is [eiser 1] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Preco B.V., als chauffeur.
2.6.
Op 18 januari 2025 heeft het echtpaar [eisers] mondelinge overeenstemming bereikt met familielieden van [eiser 1] over de verkoop van hun woning aan deze familieleden (een neef en zijn echtgenote) voor € 415.000,00. De afspraken zijn vastgelegd in een akte van 6 maart 2025. De woning die het echtpaar verkocht, in [woonplaats] , bestaat uit twee delen die planologisch met elkaar verbonden zijn. In het ene deel (huisnummer [nummer 1] ) woont het echtpaar [eisers] met hun vier kinderen, in het andere deel (huisnummer [nummer 2] ) wonen de ouders van [eiser 1] , die op leeftijd zijn. De levering van de woning aan de neef, inclusief het deel waar de ouders wonen, staat gepland op 17 april 2025.
2.7.
In januari 2025 heeft [eiser 1] van ING Bank, die destijds de hypothecaire lening heeft verstrekt voor de aankoop van de woning van het echtpaar, vernomen dat de BKR-registratie in de weg staat aan het opnieuw verstrekken van een lening aan hem.
2.8.
Op 18 februari 2025 heeft het echtpaar een andere woning in [woonplaats] gekocht voor eveneens € 415.000,00. De termijn voor het inroepen van het voorbehoud van financiering is verstreken op 21 maart 2025. De levering van die woning, aanvankelijk bepaald op 1 april 2025, staat nu gepland op 10 april 2025.

3.Het geschil

3.1.
Het echtpaar [eisers] vordert, kort gezegd, de bank te veroordelen de BKR-registratie te verwijderen en haar te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het echtpaar licht zijn vordering als volgt toe, samengevat weergegeven. Na een turbulente periode van ongeveer twee jaar revalideren ( [eiser 1] ) en vervolgens een burn-out ( [eiser 2] ) is de financiële situatie van het echtpaar nu alweer jaren stabiel. [eiser 1] verdient maandelijks € 3.500,00 exclusief toeslagen. [eiser 2] werkt vier uur per week als administratief medewerkster. De vaste lasten worden volgens het echtpaar maandelijks netjes nagekomen.
Het echtpaar heeft grote behoefte aan een nieuwe plek waar zij een frisse start kunnen maken. Het huis waarin ze wonen is echter moeilijk verkoopbaar zolang de ouders van [eisers] leven. Begin dit jaar vond het echtpaar een passende koopwoning en bleek een neef bereid hun woning te kopen en de ouders van [eiser 1] daar te laten wonen zolang zij willen. Die kans wilde het echtpaar niet laten schieten. Zij wisten van de BKR registratie, maar dachten die te kunnen laten verwijderen voordat de termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud was verstreken. Toen [eiser 1] de makelaar op 28 maart 2025 meedeelde dat hij de woning toch niet zou kunnen afnemen, bleek die termijn echter al verstreken. [eiser 1] had data door elkaar gehaald.
Het echtpaar beschikt nog niet over een financieringsaanbod, maar de werkgever van [eiser 1] is bereid de waarborgsom voor te schieten en er ligt een akkoord dat het echtpaar daarna nog de tijd krijgt om de financiering aan te vragen. Het echtpaar verwacht daarbij verder geen problemen, gezien hun inkomen en de overwaarde van de oude woning.
3.3.
De bank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat de gegevens van [eiser 1] destijds terecht in het CKI zijn opgenomen. De vraag is of er grond is die registratie tussentijds te verwijderen.
4.2.
Het doel van de kredietregistratie is het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening. Het gaat daarbij om bescherming van:
enerzijds consumenten tegen overkreditering en andere financiële problemen (problematische schuldsituaties), en
anderzijds kredietaanbieders tegen financiële risico's bij kredietverlening en het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.
4.3.
In beginsel worden gegevens in het CKI vijf jaar gehandhaafd. Van die looptijd zijn nu bijna 2,5 jaar verstreken. Tussentijdse verwijdering is mogelijk als het doel van de registratie niet meer voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, bijvoorbeeld als de hiervoor genoemde risico’s niet meer spelen en de registratie daardoor een onjuist beeld geeft van de huidige situatie.
4.4.
Volgens het echtpaar is er geen risico van overkreditering, omdat de gekochte woning past bij hun inkomen. Kredietaanbieders lopen volgens hen ook geen risico, omdat zij hun lasten netjes betalen.
4.5.
In het voordeel van het echtpaar pleit dat het gaat om een relatief kleine schuld, dat bijna 2,5 jaar van de termijn verstreken is en – indien dat klopt – dat de werkgever van [eiser 1] bereid is de waarborgsom te betalen. Dat voorspelt een stabiele toekomst bij deze werkgever.
4.6.
Er zijn echter ook flinke zorgen. Uit de stukken die door de bank zijn overgelegd, blijkt dat de gemeente [woonplaats] executoriaal beslag op de woning van het echtpaar heeft gelegd in verband met aanslagen voor gemeentebelastingen, niet alleen op 14 oktober 2022 maar ook heel recent nog op 28 februari 2025. De eerste beslaglegging was voor aanslagen over de jaren 2016-2018 – de turbulente periode waarvan nog te begrijpen is dat het echtpaar minder aandacht had voor hun financiële administratie – maar de recente beslaglegging betreft belastingaanslagen uit de periode 2020-2024. Niet te begrijpen is dat het echtpaar al die belastingaanslagen heeft gemist of genegeerd, en in de dagvaarding stelt zijn vaste lasten netjes te betalen. Het echtpaar heeft daar ook geen goede verklaring voor gegeven. Het enige dat ze kunnen bedenken is dat ze nog steeds in de overlevingsstand zitten of dat ze hun kop in het zand steken als het moeilijk wordt. Dat roept de vraag op in hoeverre het echtpaar in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen.
4.7.
Dat geldt temeer nu het echtpaar, in de wetenschap dat een BKR-registratie in de weg zou staan aan het verkrijgen van een financiering, toch een woning heeft gekocht om vervolgens door onoplettendheid de termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud te laten verstrijken.
4.8.
Volgens het echtpaar hebben zij naar aanleiding van de stukken die de bank heeft ingediend, contact gezocht met de gemeente en afgesproken dat het in totaal verschuldigde bedrag uit de verkoopopbrengst zal worden voldaan. Zij hebben de bank ook aangeboden de restschuld alsnog te betalen uit die verkoopopbrengst. Dat neemt allemaal echter niet weg dat de situatie van het echtpaar nog onstabiel is, en de registratie in het CKI geen onjuist beeld geeft van de huidige situatie. Dat is ongelofelijk zuur, omdat het echtpaar nu een contractuele boete dreigt te verbeuren van € 41.500,00. Het is echter niet zo dat als een BKR-geregistreerde zich maar diep genoeg in de problemen werkt, het systeem van kredietregistratie moet wijken. De vordering zal worden afgewezen.
4.9.
Het echtpaar [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.999,00
Als dit vonnis wordt betekend, komen hier nog de kosten bij die worden genoemd aan het slot van 5.2 van de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt het echtpaar [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening als dit vonnis wordt betekend,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: eB