ECLI:NL:RBAMS:2025:2507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
11358637 \ CV EXPL 24-13267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en beëindiging arbeidsovereenkomst van een werknemer bij een schoonmaakbedrijf

In deze zaak heeft een werkneemster van een schoonmaakbedrijf, wiens re-integratieverplichtingen ter discussie stonden, geen recht op betaling van achterstallig loon. De werknemer was op 31 januari 2022 in dienst getreden en heeft zich op 1 april 2022 ziekgemeld. Na zwangerschapsverlof heeft een bedrijfsarts op 9 februari 2023 vastgesteld dat de werknemer voor 50% arbeidsgeschikt was. De werkgever heeft echter het loon van de werknemer opgeschort, omdat zij meende dat de werknemer niet meewerkte aan haar re-integratie. De werknemer heeft daarop een rechtszaak aangespannen om de loonopschortingen onrechtmatig te verklaren en om betaling van het achterstallige salaris te vorderen, evenals medewerking aan de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer een deskundigenoordeel had moeten overleggen om haar vorderingen te onderbouwen, wat zij niet had gedaan. Hierdoor werd de werknemer niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen met betrekking tot de loonopschortingen. Wat betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, oordeelde de kantonrechter dat de werkgever schriftelijk had ingestemd met het verzoek van de werknemer, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de werkgever deze toezegging niet zou nakomen. De overige vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11358637 \ CV EXPL 24-13267
Vonnis van 17 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: werknemer
gemachtigde: mr. L.N. Nunumete en mr. E. van Steekelenburg
tegen
CANTORCLIN SCHOONMAAK B.V.,
te Meppel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: werkgever
gemachtigde: mr. I.R. Boudrie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2025;
- de akte vermeerdering van eis van werknemer met producties;
- de twee e-mails van 7 april 2025 van werknemer waarvan één met een aanvullende productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Werknemer is verschenen met mr. E. Van Steekelenburg en C.M. Chaparro (tolk Spaans). Namens werkgever zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (allen HR) en bijgestaan door mr. I.R. Boudrie. Beide gemachtigden hebben pleitnotities voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen verder is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is op 31 januari 2022 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgever tegen betaling van laatstelijk € 2.362,08 bruto per maand op basis van 38 uur per week.
2.2.
Werknemer heeft zich op 1 april 2022 ziekgemeld. Vervolgens is werknemer met zwangerschapsverlof gegaan.
2.3.
Na het verstrijken van het verlof is werknemer opgeroepen door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft op 9 februari 2023 een probleemanalyse opgesteld. In deze analyse staat vermeld dat werknemer benutbare mogelijkheden heeft en dat zij vanaf 13 februari 2023 voor 50% arbeidsgeschikt is in passende taken en dat de uren gedoseerd in drie weken uitgebreid kunnen worden naar volledig. Ook adviseert de bedrijfsarts werkgever en werknemer de niet-werkgerelateerde factoren die de re-integratie belemmeren te bespreken.
2.4.
Werkgever heeft bij brieven van 15 februari 2023, 24 november 2023 en 23 februari 2024 aangekondigd het loon van werknemer niet te zullen voldoen onder vermelding van de reden dat werknemer niet meewerkt aan haar re-integratie. Werkgever heeft als gevolg daarvan over een drietal periodes geen loon betaald, te weten:
  • van 15 februari 2023 tot 21 mei 2023;
  • van 24 november 2023 tot 25 januari 2024;
  • van 21 februari 2024 tot 29 juli 2024.
2.5.
In voornoemde brieven van 15 februari en 24 november 2023 heeft werkgever weknemer erop gewezen dat werknemer – indien ze het niet eens is met de stellingname van werkgever – een deskundigenoordeel kan aanvragen bij het UWV.
2.6.
Op 29 juli 2024 is de wachttijd van 104 weken verstreken.
2.7.
Op 31 maart 2025 heeft werknemer werkgever verzocht haar medewerking te verlenen aan het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding. Werkgever heeft per ommegaande schriftelijk toegezegd daaraan te zullen meewerken.

3.Het geschil

3.1.
Werknemer vordert – na vermeerdering van eis en samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
I. een verklaring voor recht dat de loonopschortingen over de periodes 15 februari 2023 tot en met 21 februari 2023 en 24 november 2023 tot en met 29 juli 2024 onrechtmatig zijn;
II. werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris over de periodes waarin het loon is opgeschort, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente;
III. werkgever te veroordelen tot medewerking aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met toekenning van de transitievergoeding;
IV. werkgever te veroordelen tot overlegging van een eindafrekening, op straffe van een dwangsom;
V. te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de daartoe te verrichten rechtshandeling van werkgever;
met veroordeling van werkgever in de proceskosten.
3.2.
Werknemer legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Werkgever heeft het loon ten onrechte opgeschort. Er bestond geen grond voor opschorting van het loon omdat werknemer aan haar re-integratieverplichtingen voldeed. Ook heeft werkgever niet aan haar waarschuwingsplicht voldaan. Werknemer heeft daardoor recht op loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente. Verder heeft werknemer inmiddels een ‘slapend dienstverband’ en is werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden in te stemmen met haar verzoek tot beëindiging van dat dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. Tot slot heeft werknemer recht op een eindafrekening.
3.3.
Werkgever voert verweer met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van werknemer in de kosten van deze procedure. Werknemer heeft nagelaten een deskundigenverklaring in te brengen zodat de loonvordering afgewezen moet worden. Verder heeft werkgever het loon niet opgeschort, maar stopgezet hetgeen werknemer ook moest begrijpen. Het stopzetten van het loon was bovendien rechtmatig omdat werknemer stelselmatig geweigerd heeft mee te werken aan haar re-integratie. Tot slot heeft werkgever toegezegd mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband zodat werknemer geen belang bij haar vordering heeft.

4.De beoordeling

Deskundigenoordeel
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van werkgever is dat werknemer geen deskundigenoordeel heeft overgelegd. Het uitgangspunt is dat een werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon. Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt dat een vordering tot loondoorbetaling bij ziekte wordt afgewezen indien daarbij geen verklaring is gevoegd van een door het UWV benoemde deskundige omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW. Dit betekent dat een werknemer een deskundigenoordeel moet aanvragen als zij een loonvordering wil instellen naar aanleiding van het (volgens werkgever) niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen en een daarmee samenhangende loonstop dan wel loonopschorting.
4.2.
Een deskundigenverklaring is volgens artikel 7:629a lid 2 BW niet nodig wanneer (1) de arbeidsongeschiktheid niet in geschil is of (2) het overleggen van een deskundigenoordeel in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. De eerste uitzonderingsgrond is niet aan de orde nu de re-integratieverplichtingen van werknemer ter discussie staan. Dat sprake is van de tweede uitzondering heeft werknemer onvoldoende onderbouwd. De gemachtigde van werknemer heeft weliswaar gewezen op de lange doorlooptijden bij het UWV, maar dat bevrijdt haar niet van de verplichting om in haar individuele geval een aanvraag te doen. Werknemer heeft bovendien ter zitting desgevraagd verklaard dat zij niet wist dat zij een deskundigenoordeel nodig had. Zij is hier wel op gewezen door haar werkgever.
4.3.
De kantonrechter komt dan ook tot het slotsom dat werknemer een deskundigenoordeel had moeten overleggen. Dit heeft zij niet gedaan. Hoewel artikel 7:629a lid 1 BW de term ‘afwijzen’ hanteert, volgt op het niet overleggen van een deskundigenoordeel de niet-ontvankelijk van werknemer. De kantonrechter zal werknemer dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen I en II.
Einde arbeidsovereenkomst
4.4.
Werknemer stelt dat zij belang heeft bij haar vordering tot het verlenen van medewerking aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding. Werknemer heeft daartoe aangevoerd dat partijen nog geen schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en dat werknemer een figuurlijke stok achter de deur wenst te hebben. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Werkgever heeft schriftelijk ondubbelzinnig met het verzoek van werknemer ingestemd. Ter zitting heeft de gemachtigde van werkgever dit nogmaals herhaald. Dat partijen nog geen beëindigingsovereenkomst hebben gesloten is niet onbegrijpelijk aangezien werknemer pas acht dagen voor de zitting het voorstel heeft gedaan. Verder heeft werknemer geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven om te veronderstellen dat werkgever die toezegging niet zal nakomen. De vorderingen III, IV en V – die allen met de beëindiging samenhangen – worden dan ook afgewezen.
4.5.
Werknemer is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van werkgever worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
879,50

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart werknemer niet-ontvankelijk in haar vorderingen onder I en II;
5.2.
wijst de overige vorderingen van werknemer af;
5.3.
veroordeelt werknemer in de proceskosten van € 879,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 17 april 2025.
58984