Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
- van 15 februari 2023 tot 21 mei 2023;
- van 24 november 2023 tot 25 januari 2024;
- van 21 februari 2024 tot 29 juli 2024.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft een werkneemster van een schoonmaakbedrijf, wiens re-integratieverplichtingen ter discussie stonden, geen recht op betaling van achterstallig loon. De werknemer was op 31 januari 2022 in dienst getreden en heeft zich op 1 april 2022 ziekgemeld. Na zwangerschapsverlof heeft een bedrijfsarts op 9 februari 2023 vastgesteld dat de werknemer voor 50% arbeidsgeschikt was. De werkgever heeft echter het loon van de werknemer opgeschort, omdat zij meende dat de werknemer niet meewerkte aan haar re-integratie. De werknemer heeft daarop een rechtszaak aangespannen om de loonopschortingen onrechtmatig te verklaren en om betaling van het achterstallige salaris te vorderen, evenals medewerking aan de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer een deskundigenoordeel had moeten overleggen om haar vorderingen te onderbouwen, wat zij niet had gedaan. Hierdoor werd de werknemer niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen met betrekking tot de loonopschortingen. Wat betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, oordeelde de kantonrechter dat de werkgever schriftelijk had ingestemd met het verzoek van de werknemer, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de werkgever deze toezegging niet zou nakomen. De overige vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.