ECLI:NL:RBAMS:2025:2482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
10329522 \ CV EXPL 23-2137
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake leaseovereenkomst en informatieplichten consument

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 11 april 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Terberg Business Lease Group B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Terberg Business Lease Group B.V., heeft een vordering ingesteld op basis van een leaseovereenkomst voor een auto. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 februari 2023, waarbij de gedaagde partij verstek heeft laten verlenen. De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieplichten van de eisende partij getoetst, aangezien de overeenkomst is gesloten tussen een handelaar en een consument. De rechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat aan de informatieplichten is voldaan, en dat de bedingen in de overeenkomst moeten worden getoetst aan de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de eisende partij in de dagvaarding niet heeft aangegeven op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen en dat er onvoldoende informatie is verstrekt over de bedingen die aan de vordering ten grondslag liggen. De rechter heeft de eisende partij opgedragen om zich nader uit te laten over de hoofdsom en de bedingen die aan de vordering ten grondslag liggen, waaronder de onbetaald gelaten huurtermijnen, de afkoopsom vanwege voortijdige beëindiging, de vergoeding voor meer gereden kilometers en de kosten voor het recherchebureau Fidron. De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating door de eisende partij, waarbij de eisende partij ook de gedaagde partij op de hoogte moet stellen van de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10329522 \ CV EXPL 23-2137
Vonnis van 11 april 2025
in de zaak van
TERBERG BUSINESS LEASE GROUP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 februari 2023, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen eisende partij als handelaar en gedaagde partij als consument. In dat geval moet, ook als de vordering wordt erkend of niet wordt betwist, ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. Onder meer moet worden getoetst of eisende partij de op haar rustende informatieplichten heeft nageleefd. Daarnaast moeten de bedingen in de overeenkomst worden getoetst aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.2.
In de dagvaarding is niet gesteld op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen. Evenmin is in de dagvaarding gemotiveerd gesteld dat aan de informatieplichten is voldaan. Dat zal eisende partij in het vervolg in de dagvaarding moeten stellen. Wel heeft eisende partij als productie een informatieformulier met bijlagen overgelegd, waaruit één en ander kan worden afgeleid.
2.3.
De overeenkomst komt volgens eisende partij als volgt tot stand. Via de website wordt (een begin van) een bestelproces doorlopen. Dit online bestelproces heeft eisende partij door middel van schermafdrukken toegelicht. Met afronding van dit online bestelproces wordt een vrijblijvende offerte aangevraagd. Vervolgens ontvangt de aanvrager twee e-mails. De eerste e-mail bevat inloggegevens voor een persoonlijk online klantenportaal. In de tweede e-mail wordt uitgelegd hoe het bestelproces verder verloopt. Dat gebeurt via het online klantenportaal. De aanvrager moet diverse financiële gegevens verstrekken, die onder meer betrekking hebben op het inkomen, de woonlasten en de burgerlijke staat. Daarnaast moet het rijbewijs worden geüpload. Ten slotte moet een machtiging worden ondertekend en kan de aanvrager de overeenkomst, die volledig kan worden doorgelezen, ondertekenen. Dat gebeurt op digitale wijze, aan de hand van een tweestapsverificatie, waarbij een validatiecode wordt toegestuurd die moet worden ingevuld. Pas daarna gaat de leaseovereenkomst in en begint de bedenktijd van 14 dagen te lopen.
2.4.
Gelet op de beschreven wijze van totstandkoming van de overeenkomst, waarbij gebruik wordt gemaakt van een georganiseerd systeem, is sprake van een overeenkomst op afstand. In dat geval moet zijn voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). Geoordeeld wordt dat een bestelknop in de zin van artikel 6:230v lid 3 BW niet aan de orde is, gelet op de beschreven wijze van digitale ondertekening van de overeenkomst.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat gedurende het bestelproces, dus in de precontractuele fase voordat de overeenkomst definitief is ondertekend, alle essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW aan gedaagde partij is verstrekt. In de contractuele fase, dus in (de bevestiging van) de overeenkomst c.q. de algemene voorwaarden, is alle essentiële informatie bevestigd op een duurzame gegevensdrager.
2.6.
Conclusie is dan ook dat eisende partij heeft voldaan aan haar informatieplichten.
Toetsing van bedingen
2.7.
De bedingen in de overeenkomst die over de prijs gaan, zijn op duidelijke en begrijpelijke wijze geformuleerd, zodat ambtshalve toetsing op oneerlijkheid daarvan ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn niet aan de orde is.
2.8.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard, die eisende partij in het geding heeft gebracht.
2.9.
In de overeenkomst en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden staan bedingen die voor de vordering van belang zijn, omdat ze aan de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd. Alle bedingen die aan de vordering zijn of kunnen worden gelegd moeten door de kantonrechter worden getoetst. Dat volgt uit de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger). Op grond van deze arresten moet de kantonrechter ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, zoals ten aanzien van de rente, ambtshalve onderzoeken of het beding voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan eisende partij ingevolge deze arresten geen aanspraak meer maken op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.
2.10.
Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg.
2.11.
Eisende partij heeft in de dagvaarding niet voor alle onderdelen van de vordering gesteld welke bedingen in de algemene voorwaarden daaraan ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd, noch heeft zij een toelichting over de (on)eerlijkheid van die bedingen gegeven. Dat zal eisende partij in het vervolg wel moeten doen.
2.12.
Eisende partij vordert in deze procedure betaling van meerdere facturen, die een totaal beloop hebben van € 6.776,36. Dat bedrag wordt ook aan hoofdsom gevorderd. De facturen bestaan, naast enkele creditbedragen, uit de volgende onderdelen: onbetaald gelaten huurtermijnen, afkoopsom vanwege voortijdige beëindiging, een vergoeding voor meer gereden kilometers en kosten voor recherchebureau Fidron.
Onbetaald gelaten huurtermijnen
2.13.
Voor wat betreft de onbetaald gelaten huurtermijnen zijn die te herleiden naar het bepaalde in de overeenkomst. Nu de huurtermijnen kernbedingen betreffen, zijn die onderdelen van de vordering toewijsbaar, gelet op het bepaalde in overweging 2.7.
Afkoopsom vanwege voortijdige beëindiging
2.14.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat de overeenkomst vroegtijdig door haar is beëindigd, omdat gedaagde partij meerdere leasetermijnen niet had betaald en gedaagde partij ondanks aanmaningen daartoe niet over is gegaan tot volledige betaling. Het voertuig is door gedaagde partij bereden van 9 december 2017 tot en met 12 november 2019. De overeenkomst is echter aangegaan voor de duur van 48 maanden. Eisende partij vordert op grond van de overeenkomst en artikel 11.4 van de algemene voorwaarden 35% van de resterende leasetermijnen. Eisende partij heeft 25 resterende maandtermijnen in rekening gebracht, maal 35% van € 315,92. Dat komt uit op € 2.764,31.
2.15.
De kantonrechter constateert dat artikel 11.4 van de algemene voorwaarden, waarnaar eisende partij verwijst, niet bestaat. In de overeenkomst staat ook niets vermeld over (de hoogte van) een afkoopsom. In de algemene voorwaarden staat uitsluitend in artikel 13.5 het door eisende partij genoemde percentage van 35% van de resterende leasetermijnen. Dat artikel ziet echter op de situatie waarin de lessee de overeenkomst opzegt, dus gedaagde partij. Die situatie is hier niet aan de orde, omdat eisende partij de overeenkomst heeft ontbonden. Kennelijk heeft eisende partij dat gedaan op grond van artikel 13.1 lid 6 van de algemene voorwaarden. Op grond van dat beding kan eisende partij bij iedere tekortkoming van gedaagde partij de overeenkomst zonder ingebrekestelling met onmiddellijke ingang ontbinden. Dat kan tot onredelijke uitkomsten leiden. Zelfs een summiere tekortkoming geeft eisende partij al de bevoegdheid tot ontbinding. Op grond van de wettelijke regeling moet een tekortkoming ontbinding ook rechtvaardigen. Zo’n eis wordt in het beding niet gesteld. Het beding wordt daarom als vermoedelijk oneerlijk aangemerkt, met als gevolg dat de kantonrechter voornemens is dit beding te vernietigen. Eisende partij mag zich hierover uitlaten.
2.16.
Eisende partij dient zich ook uit te laten over de grondslag van de in rekening gebrachte afkoopsom. Uit het voorgaande blijkt immers dat uitsluitend dat een afkoopsom verschuldigd kan zijn bij voortijdige beëindiging van de overeenkomst door de lessee.
Vergoeding voor meer gereden kilometers
2.17.
In de dagvaarding stelt eisende partij dat het kilometrage is overschreden. In de overeenkomst is bepaald dat maandelijks 1.500 kilometer bij de prijs zit inbegrepen en dat per meer gereden kilometer € 0,07 in rekening wordt gebracht. Uit de facturen en andere stukken die eisende partij heeft overgelegd blijkt niet wat de begin- en eindkilometerstand was. Hierdoor kan niet worden nagegaan hoeveel kilometers gedaagde partij volgens eisende partij teveel heeft gereden. Eisende partij dient gemotiveerd te stellen en te onderbouwen hoe zij aan het gefactureerde bedrag aan meer gereden kilometers komt.
Kosten voor recherchebureau Fidron
2.18.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat het voertuig is ingevorderd door Fidron. De kosten daarvan heeft eisende partij doorbelast aan gedaagde partij. Eisende partij dient een nadere toelichting te geven over de vraag waarom en op grond van welk(e) beding(en) gedaagde partij dit bedrag moet betalen. Waarom was inschakeling van Fidron nodig? Eisende partij moet ook ingaan op de (on)eerlijkheid van de bedingen. Dit gedeelte van de vordering dient nader te worden toegelicht.
2.19.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte uitlating door eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.15, 2.16, 2.17 en 2.18.
2.20.
Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 9 mei 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.15, 2.16, 2.17 en 2.18,
3.2.
bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.20,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.
991