ECLI:NL:RBAMS:2025:2442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
13/306724-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van gevaar op de weg en mishandeling tijdens Koningsdag 2024

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 27 april 2024, tijdens Koningsdag, met zijn auto in een menigte op de Prinsengracht in Amsterdam is gereden. De verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg, mishandeling door in te rijden op een persoon, en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uur op en een geldboete van € 500,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om de dood van de slachtoffers te veroorzaken, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op letsel heeft aanvaard door met zijn auto in de menigte te rijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de mishandeling van een van de slachtoffers bewezen. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/306724-24
Datum uitspraak: 16 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 27 april 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1.
het verlaten van de plaats van een verkeersongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan [slachtoffer 1] letsel en/of schade was toegebracht, en [slachtoffer 1] in een hulpeloze toestand achterlaten;
2.
poging tot doodslag van [slachtoffer 1] door met een auto sterk accelererend in te rijden op [slachtoffer 1] . Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling;
3.
poging tot doodslag van [slachtoffer 2] door met een auto sterk accelererend in te rijden op [slachtoffer 2] . Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling;
4.
het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 2 primair) en van de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (feit 3 primair), wegens het ontbreken van opzet op de dood van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).
De poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2 subsidiair) en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3 subsidiair) kunnen wel worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat de auto van verdachte vlak voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stilstand kwam, waarna de auto met te hoge snelheid verder is gereden terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de motorkap lagen. Deze gedraging kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen bewust heeft aanvaard.
Het onder feiten 1 en 4 tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard op basis van verschillende getuigenverklaringen, de aangiftes en de beschikbare camerabeelden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2 primair en subsidiair) en van de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3 primair en subsidiair). Niet kan worden bewezen dat verdachte volle opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hen. Ten aanzien van eventueel voorwaardelijk opzet bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van verdachte zouden komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, laat staan dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 meer subsidiair en feit 4 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en de bespreking ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft op 27 april 2024, op Koningsdag, als bestuurder van een auto op de Amsterdamse grachten gereden. Op de Prinsengracht is verdachte in een menigte van voetgangers terecht gekomen, waar hij stapvoets doorheen probeerde te rijden. Op enig moment heeft verdachte kort zijn snelheid verhoogd, waarna hij direct weer remde maar wel inreed op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die door zijn auto zijn geraakt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hierdoor op de motorkap van de auto van verdachte terecht gekomen. De rechtbank beschrijft dit moment als ‘Fase 1’.
Verdachte heeft de auto vervolgens kort stil laten staan waarna hij accelererend is weggereden door de menigte. Terwijl verdachte wegreed uit de menigte nam hij meerdere personen mee op de motorkap van zijn auto, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Waar [slachtoffer 2] vrijwel gelijk van de motorkap afgleed, is [slachtoffer 1] enkele meters meegenomen door de auto alvorens zij van de motorkap afgleed. Zij heeft hier een lichte hersenschudding en blauwe plekken aan overgehouden. Verdachte is hierna harder dan stapvoets doorgereden over de Prinsengracht. Dit moment beschrijft de rechtbank als ‘Fase 2’.
Bovenstaand onderscheid – tussen het moment dat de auto van verdachte middenin de menigte versnelt, inrijdt en stopt en het moment waarop de auto van verdachte wegrijdt uit de menigte – heeft de rechtbank gemaakt gelet op de tekst van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde:
Gelet op de tekst uit de tenlastelegging zien de handelingen uit feiten 2 en 3, het inrijden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op fase 1. De handelingen in fase 2 zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten, nu deze handelingen zien op het
wegrijdenvan verdachte. Nu de tenlastelegging enkel spreekt over het
inrijdenop personen, kan de rechtbank niet anders dan enkel de handelingen in fase 1 beoordelen.
Vrijspraak poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte volle opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] .
Voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is in ieder geval vereist dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dit geldt eveneens voor voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het leven is geroepen door het handelen van verdachte. Verdachte is weliswaar met de auto op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ingereden, maar niet kan worden vastgesteld dat de snelheid waarmee hij dat deed dusdanig hoog was dat hierdoor een aanmerkelijke kans in het leven werd geroepen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 2 primair) en de ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] (feit 3 primair).
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte eveneens niet kan worden bewezen. Ondanks dat niet kan worden vastgesteld met welke snelheid verdachte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden gedurende fase 1, stelt de rechtbank wel vast dat alle personen uit de menigte op het moment van inrijden overeind blijven staan. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte met een beperkte snelheid is ingereden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een
aanmerkelijke kansop zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2 subsidiair) en de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3 subsidiair).
Mishandeling van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door op haar in te rijden. Door met een auto in een menigte te rijden en plotseling te versnellen, wordt de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat personen uit de menigte door de auto zullen worden geraakt en letsel zullen oplopen. In een menigte staan personen immers dicht op elkaar en is het lastig om snel plaats te maken voor bijvoorbeeld een auto, waardoor personen eerder geraakt zullen worden door een auto die uit het niets versnelt.
Door te midden van de menigte kort te versnellen (fase 1) heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] letsel zou oplopen dan ook willens en wetens aanvaard. Uit een letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen: blauwe plekken op haar been. De rechtbank acht de onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] daarom bewezen.
Ten aanzien van het onder feiten 1 en 4 tenlastegelegde:
Gelet op de tekst uit de tenlastelegging zien de handelingen uit feiten 4 en 1, het veroorzaken van een gevaar op de weg door weg te rijden uit een menigte en het verlaten van de plaats van het eerdergenoemde ongeval, op fase 2.
Door accelererend weg te rijden uit de menigte terwijl er op dat moment nog personen op de motorkap lagen en personen voor de auto stonden, heeft verdachte een gevaar veroorzaakt op de weg. Verdachte heeft hierbij immers meerdere personen geraakt met zijn auto. Daarnaast heeft verdachte door weg te rijden, [slachtoffer 1] in een hulpeloze toestand achtergelaten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte een gevaar op de weg heeft veroorzaakt (feit 4) en dat hij de plaats van bovengenoemd verkeersongeval heeft verlaten (feit 1).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
als degene door wiens gedraging (als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de Prinsengracht, op 27 april 2024, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist een ander (te weten [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
2.
op 27 april 2024 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een auto in te rijden op die [slachtoffer 1] ;
4.
op 27 april 2024 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Prinsengracht, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers:
- is hij, verdachte, weggereden, waarbij hij, verdachte niet voldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid ter plaatse, immers is hij, verdachte, door een menigte van personen gereden waarbij verdachte meerdere voetgangers ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en andere onbekend gebleven voetgangers) heeft geraakt en
- heeft hij, verdachte, met een aanzienlijk hogere snelheid gereden dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en waarbij letsel aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , is ontstaan;
- is hij, verdachte, met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was doorgereden over de voornoemde weg (de Prinsengracht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren te vervangen door 75 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor feit 4 wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de rechtbank een taakstraf niet voldoende vindt, aanvullend een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg, mishandeling en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval.
Verdachte heeft een groot risico genomen door met een auto op Koningsdag de Amsterdamse grachten op te rijden. De Amsterdamse grachten trekken jaarlijks op Koningsdag duizenden mensen aan vanuit heel het land om hier feest te vieren op straat. Het is dan ook algemeen bekend dat de Amsterdamse grachten op Koningsdag worden overgenomen door voetgangers en dat het voor voertuigen, in het bijzonder voor auto’s, bijna onmogelijk is om hier doorheen te komen. Verdachte heeft ondanks deze drukte toch de keuze gemaakt om de grachten van Amsterdam op te rijden met de auto. Dit is naar het oordeel van de rechtbank de eerste verkeerde beslissing van verdachte geweest.
Eenmaal op de grachten is verdachte in een menigte van feestende mensen terecht gekomen. Volgens de verklaring van verdachte merkte hij al snel dat de feestende menigte niet blij was met de aanwezigheid van een auto in die menigte. Verdachte heeft verklaard dat hij hierdoor zowel geïrriteerd als in paniek raakte. Het is verdachte gelukt om stapvoets die menigte uit te rijden. In plaats van het parkeren van zijn auto en te voet en met het openbaar vervoer verder te reizen, heeft verdachte de keuze gemaakt om verder te rijden over de grachten. De rechtbank ziet dit als de tweede verkeerde beslissing van verdachte.
Verdachte is vervolgens voor de tweede keer met zijn auto in een menigte van feestende mensen terecht gekomen. Ook dit keer heeft verdachte geprobeerd stapvoets door de menigte te rijden, maar ook hier merkte verdachte dat de aanwezigheid van zijn auto ongewenst was. Verdachte raakte in paniek en heeft zijn voet van het rempedaal gehaald waardoor de auto versnelde. Ook dit vindt de rechtbank een verkeerde beslissing van verdachte. Door het versnellen van de auto heeft verdachte meerdere personen geraakt, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . In plaats van zijn auto stil te zetten en hulp te bieden aan de door hemzelf aangereden personen, heeft verdachte de keuze gemaakt om weg te rijden met een snelheid die hoger was dan de snelheid die geboden was voor een veilig verkeer ter plaatse. Op het moment dat verdachte wegreed, lagen er nog meerdere personen op zijn motorkap en stonden er meerdere personen voor zijn auto. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze personen. Het zich niet bekommeren om de door hemzelf aangereden personen en het wegrijden zonder rekening te houden met de personen op zijn motorkap en de personen voor zijn auto, zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens verkeerde beslissingen geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte gedurende een langere periode een reeks aan verkeerde beslissingen heeft genomen. Door zijn handelen heeft verdachte gevaar gevormd op de weg en hiermee heeft hij willens en wetens de kans aanvaard dat personen uit de menigte letsel zouden oplopen. Voor [slachtoffer 1] is dit helaas werkelijkheid geworden. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens in hulpeloze toestand achtergelaten, terwijl hij wist dat zij letsel had. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast zijn ook veel andere personen getuige geweest van het incident. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers en omstanders van soortgelijke delicten, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit onrust in de samenleving, helemaal wanneer zoals in deze zaak beelden van het incident op internet circuleren.
Uitgangspunten in het strafrecht
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, ofwel de afspraken die rechtbanken onderling
hebben gemaakt over op te leggen straffen voor dezelfde soort feiten. Omdat niet alle soorten misdrijven en overtredingen hierin zijn opgenomen, heeft de rechtbank daarnaast kennisgenomen van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
De LOVS-oriëntatiepunten voor een mishandeling waarbij letsel is ontstaan betreffen een geldboete ter hoogte van € 750,-. Op basis van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie is het uitgangspunt voor het verlaten van de plaats van een ongeval een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Op basis van deze zelfde richtlijnen is het uitgangspunt voor het veroorzaken van een gevaar op de weg een geldboete ter hoogte van € 500,00
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven of overtredingen.
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde 21 jaar oud en heeft ter terechtzitting meermalen te kennen gegeven dat hij spijt heeft van hetgeen hij heeft gedaan en dat dit nooit zijn bedoeling is geweest. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij nog maanden last heeft gehad van onderhavige feiten en dat hij hierdoor zijn baan is verloren.
De strafoplegging
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de geldboete en de gevangenisstraf geen passende strafmodaliteiten zijn voor de bewezenverklaarde misdrijven. De rechtbank zal bovengenoemde uitgangspunten daarom omzetten naar een taakstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur passend en geboden voor de mishandeling van [slachtoffer 1] en het verlaten van de plaats van dat verkeersongeval. Daarnaast acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van € 500,00 passend en geboden voor het veroorzaken van gevaar op de weg, hetgeen een overtreding is.
De rechtbank komt weliswaar tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, maar gelet op de feiten en omstandigheden, de reeks verkeerde beslissingen die verdachte heeft gemaakt en het blijven doorrijden over de overvolle grachten, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de eis van de officier van justitie alsnog passend en geboden is. De rechtbank ziet daarom geen reden om een lagere straf op te leggen.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2024. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit voor de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding moet worden gematigd, waarbij zij opmerkt dat in de rechtspraak gemiddeld € 1.000,00 wordt toegekend aan benadeelde partijen na een inrijding.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 meer subsidiair en feit 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat de benadeelde partij ook op andere wijze in de persoon is aangetast, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en heeft acht geslagen op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengelden-bedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Het letsel van de benadeelde partij valt naar het oordeel van de rechtbank in de categorie ‘licht letsel’ met een herstelperiode van ongeveer twee maanden. Hiervoor is als richtbedrag een vergoeding tot € 1.025,00 gegeven. In dit geval acht de rechtbank een schadevergoedingsbedrag van € 1.025,00 daarom billijk. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot dusver begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 57, 62 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en 5, 7, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair en feit 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 2 meer subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
ten aanzien van feit 1 en feit 2 meer subsidiair:
een taakstraf van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen;
ten aanzien van feit 4:
een geldboete van
€ 500,00(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 1.025,00 (duizendvijfentwintig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 27 april 2024 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.025,00 (duizendvijfentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Baroud, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L.F. Bögemann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2025.