3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en de bespreking ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft op 27 april 2024, op Koningsdag, als bestuurder van een auto op de Amsterdamse grachten gereden. Op de Prinsengracht is verdachte in een menigte van voetgangers terecht gekomen, waar hij stapvoets doorheen probeerde te rijden. Op enig moment heeft verdachte kort zijn snelheid verhoogd, waarna hij direct weer remde maar wel inreed op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die door zijn auto zijn geraakt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hierdoor op de motorkap van de auto van verdachte terecht gekomen. De rechtbank beschrijft dit moment als ‘Fase 1’.
Verdachte heeft de auto vervolgens kort stil laten staan waarna hij accelererend is weggereden door de menigte. Terwijl verdachte wegreed uit de menigte nam hij meerdere personen mee op de motorkap van zijn auto, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Waar [slachtoffer 2] vrijwel gelijk van de motorkap afgleed, is [slachtoffer 1] enkele meters meegenomen door de auto alvorens zij van de motorkap afgleed. Zij heeft hier een lichte hersenschudding en blauwe plekken aan overgehouden. Verdachte is hierna harder dan stapvoets doorgereden over de Prinsengracht. Dit moment beschrijft de rechtbank als ‘Fase 2’.
Bovenstaand onderscheid – tussen het moment dat de auto van verdachte middenin de menigte versnelt, inrijdt en stopt en het moment waarop de auto van verdachte wegrijdt uit de menigte – heeft de rechtbank gemaakt gelet op de tekst van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde:
Gelet op de tekst uit de tenlastelegging zien de handelingen uit feiten 2 en 3, het inrijden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op fase 1. De handelingen in fase 2 zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten, nu deze handelingen zien op het
wegrijdenvan verdachte. Nu de tenlastelegging enkel spreekt over het
inrijdenop personen, kan de rechtbank niet anders dan enkel de handelingen in fase 1 beoordelen.
Vrijspraak poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte volle opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] .
Voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is in ieder geval vereist dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dit geldt eveneens voor voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het leven is geroepen door het handelen van verdachte. Verdachte is weliswaar met de auto op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ingereden, maar niet kan worden vastgesteld dat de snelheid waarmee hij dat deed dusdanig hoog was dat hierdoor een aanmerkelijke kans in het leven werd geroepen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 2 primair) en de ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] (feit 3 primair).
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte eveneens niet kan worden bewezen. Ondanks dat niet kan worden vastgesteld met welke snelheid verdachte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden gedurende fase 1, stelt de rechtbank wel vast dat alle personen uit de menigte op het moment van inrijden overeind blijven staan. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte met een beperkte snelheid is ingereden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een
aanmerkelijke kansop zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2 subsidiair) en de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3 subsidiair).
Mishandeling van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door op haar in te rijden. Door met een auto in een menigte te rijden en plotseling te versnellen, wordt de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat personen uit de menigte door de auto zullen worden geraakt en letsel zullen oplopen. In een menigte staan personen immers dicht op elkaar en is het lastig om snel plaats te maken voor bijvoorbeeld een auto, waardoor personen eerder geraakt zullen worden door een auto die uit het niets versnelt.
Door te midden van de menigte kort te versnellen (fase 1) heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] letsel zou oplopen dan ook willens en wetens aanvaard. Uit een letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen: blauwe plekken op haar been. De rechtbank acht de onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] daarom bewezen.
Ten aanzien van het onder feiten 1 en 4 tenlastegelegde:
Gelet op de tekst uit de tenlastelegging zien de handelingen uit feiten 4 en 1, het veroorzaken van een gevaar op de weg door weg te rijden uit een menigte en het verlaten van de plaats van het eerdergenoemde ongeval, op fase 2.
Door accelererend weg te rijden uit de menigte terwijl er op dat moment nog personen op de motorkap lagen en personen voor de auto stonden, heeft verdachte een gevaar veroorzaakt op de weg. Verdachte heeft hierbij immers meerdere personen geraakt met zijn auto. Daarnaast heeft verdachte door weg te rijden, [slachtoffer 1] in een hulpeloze toestand achtergelaten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte een gevaar op de weg heeft veroorzaakt (feit 4) en dat hij de plaats van bovengenoemd verkeersongeval heeft verlaten (feit 1).