ECLI:NL:RBAMS:2025:2435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
13/028621-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en geweld. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 1 april 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, aanwezig was. De opgeëiste persoon was ook aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij enkele eerdere processen die ten grondslag liggen aan het EAB, maar dat hij wel op de hoogte was van deze processen en vertegenwoordigd werd door zijn advocaat. De rechtbank heeft vragen geformuleerd voor de uitvaardigende justitiële autoriteit over de rechten en plichten van de opgeëiste persoon in deze procedures. De rechtbank heeft ook de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de opgeëiste persoon besproken, die was herroepen vanwege nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028621-25
Datum uitspraak: 15 april 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 11 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2025 door
the District Court in Wrocław, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 april 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and valid cumulative judgement of the Regional Court for Wrocław-Krzyki of 26.06.2019, reference symbol of documents VII K 278/19, (which comprised the judgement of the Regional Court of Wrocław-Krzyki of 18.11.2018, reference symbol of documents: VII K 443/18, upheld on the strength of the judgement of the District Court in Wrocław of 28.03.2019, reference symbol of documents: IV Ka 26/19 and a cumulative judgement of the Regional Court for Wrocław-Krzyki of 08.01.2019, reference symbol of documents: VII K 607/18), upheld on the strength of the judgement of the District Court in Wrocław of 07 January 2020, reference symbol of documents: IV Ka 1225/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog tien maanden en 14 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 7 januari 2020, IV Ka 1225/19.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Samenvoegingsarrest (IV Ka 1225/19) dat ten grondslag ligt aan het EAB
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit het EAB volgt dat
the District Court in Wrocławop 7 januari 2020 als laatste instantie de zaak ten gronde heeft behandeld en dat er geen gewoon rechtsmiddel hiertegen openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces van dit arrest toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelarrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was met zijn advocaat aanwezig bij het proces in eerste aanleg. In de aanvullende informatie van 26 maart 2025 staat vermeld dat de opgeëiste persoon de oproeping voor het proces in hoger beroep in persoon heeft opgehaald en dat hij tijdens het hoger beroepsproces door zijn advocaat is vertegenwoordigd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces in hoger beroep en heeft uit eigen beweging afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Beslissing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De opgeëiste persoon is bij beslissing van 28 januari 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Bij beslissing van
the District Court in Wrocławvan 9 juni 2022 is die voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen.
De beslissing van 9 juni 2022 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]
Uit het EAB blijkt dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling is herroepen vanwege het plegen van nieuwe strafbare feiten. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [6] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon is voor de nieuwe strafbare feiten op 25 februari 2022 door
the District Court in Gliwice(IX K 1122/21) veroordeeld. Uit de aanvullende informatie van
26 maart 2025 volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij dit proces, maar dat hij op de juiste wijze is opgeroepen en is geïnformeerd dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen en dat de correspondentie naar het in het vooronderzoek opgegeven adres is gestuurd.
De rechtbank acht deze aanvullende informatie niet afdoende om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon in het proces van het
triggerendefeit zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank verzoekt daarom de officier van justitie de volgende vragen de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1) Is de opgeëiste persoon in deze procedure op zijn rechten en plichten als verdachte gewezen, in het bijzonder de verplichting om de autoriteiten op de hoogte te stellen van elke adreswijziging?
2) Zo ja, wanneer en op welke wijze is deze instructie gegeven aan de opgeëiste persoon?
Onderliggend arrest met nummer IV Ka 26/19
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [7] Ook dit proces heeft in twee opeenvolgende instanties plaatsgevonden. Uit het EAB volgt dat
the District Court in Wrocławop 28 maart 2019 als laatste instantie de zaak ten gronde heeft behandeld en dat er geen gewoon rechtsmiddel hiertegen openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces van dit arrest toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 26 maart 2025 volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij dit proces in hoger beroep, maar dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij is vertegenwoordigd door zijn advocaat.
De rechtbank acht deze aanvullende informatie niet afdoende om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon in dit proces in hoger beroep zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank verzoekt daarom de officier van justitie om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen onderdeel d) van het EAB voor dit proces in te vullen en de volgende vragen voor te leggen:
1) Was de advocaat van de opgeëiste persoon door hem gemachtigd om hem in het hoger beroepsproces te verdedigen en heeft de gemachtigd advocaat dit ook daadwerkelijk gedaan?
2) Zo nee, was de advocaat gemachtigd om hoger beroep in te stellen namens de opgeëiste persoon?
3) Op welke wijze is de opgeëiste persoon opgeroepen voor het proces in hoger beroep?
4) Strekt de adresinstructie zich ook uit over het proces in hoger beroep?
5) Zo ja, hoe is de opgeëiste persoon daarvan op de hoogte gesteld?
Onderliggend samenvoegingsvonnis met nummer VII K 607/18
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze samenvoegingsbeslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde.
Onderliggend vonnis (XII K 594/14) van het onderliggende verzamelvonnis
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze samenvoegingsbeslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde.
Onderliggend vonnis (V K 419/17) van het onderliggende verzamelvonnis
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon – die toen gedetineerd was - is bij de eerste zitting van het proces geweest. Daarna heeft hij aangegeven niet te willen worden aangevoerd voor de overige zittingen van het proces. Zijn advocaat heeft hem vertegenwoordigd bij de uitspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en heeft uit eigen beweging afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Onderliggend vonnis (II K 1642/17) van het onderliggende verzamelvonnis
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van
26 maart 2025 staat dat de opgeëiste persoon op de juiste wijze is gedagvaard voor deze zaak.
De rechtbank acht deze aanvullende informatie niet afdoende om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon in het proces zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank verzoekt daarom de officier van justitie om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen onderdeel d) van het EAB voor dit proces in te vullen en de volgende vragen voor te leggen:
1) Is de opgeëiste persoon in deze procedure op zijn rechten en plichten als verdachte gewezen, in het bijzonder de verplichting een adres door te geven en de autoriteiten op de hoogte te stellen van elke adreswijziging?
2) Zo ja, wanneer en op welke wijze is deze instructie gegeven aan de opgeëiste persoon?
Onderliggende vonnis (VII K 342/18) van het onderliggende verzamelvonnis
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
verduistering;
diefstal, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot
29 april 2025 om 09.30 uurom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de verzoeken en vragen onder 3.1 ten aanzien van de vonnissen met nummers IX K 1122/21, IV Ka 26/19 en II K 1642/17 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en een tijdige kennisgeving aan zijn raadsman tegen voornoemde datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (