Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
notaris te [vestigingsplaats] ,
verschenen in persoon,
1.De procedure
17 februari 2025 een datum voor een tweede zitting aangevraagd. Die tweede zitting is aanvankelijk bepaald op 26 maart 2025 en nadien verplaatst naar 2 april 2025.
2.De feiten
in drie blokken van aaneengesloten opgangen” (met verrekening van de waardeverschillen tussen de blokken). Partijen zijn hierover niet tot overeenstemming gekomen.
Verdeling per vennoot zo veel als mogelijk door aaneengesloten panden/ opgangen”. Bij e-mail van 5 september 2023 heeft de advocaat van [gedaagde 2] ingestemd met het stappenplan. Sandstenen heeft hiermee niet ingestemd. Zij heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat zij twee van de acht panden met voorrang zou mogen kiezen omdat zij de panden heeft aangebracht. LB Woning en [gedaagde 2] hebben niet ingestemd met dit voorkeursrecht van Sandstenen.
2.6. Bij brief van 7 maart 2024 van de advocaat van LB Woning aan de advocaat van Sandstenen heeft de eerste – kort gezegd – herhaald dat niet wordt ingestemd met het door Sandstenen geclaimde voorkeursrecht. Ook is in de brief opgenomen dat Sandstenen weliswaar zegt tot een spoedige verdeling te willen komen, maar dit feitelijk blokkeert. In een laatste poging om tot overeenstemming te komen is onder meer voorgesteld de panden aaneengesloten per vennoot te verdelen en over te gaan tot verrekening tussen de vennoten bij over- of onderbedeling. Gevraagd is of Sandstenen hiermee akkoord gaat, bij gebreke waarvan verhinderdata zijn aangevraagd voor een aanhangig te maken kort geding.
- hertaxatie van de panden door Cushman & Wakefield;
- partijen conformeren zich aan de uitkomst van de hertaxatie;
- op basis van de hertaxatie zullen partijen in goed gezamenlijk overleg tot overeenstemming trachten te komen over de verdeling van de panden naar rato van hun aandeel in de vof (50/25/25), waarbij de panden per pand/opgang aaneengesloten worden verdeeld en waarbij bij over- of onderbedeling verrekening tussen de vennoten plaatsvindt;
- indien dit niet binnen één maand tot overeenstemming leidt dan vindt de verdeling plaats door middel van loting op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten;
- ieder afzonderlijk lot vertegenwoordigt twee aaneengesloten panden, waarbij LB Woning twee naast elkaar gelegen loten (en dus vier aaneengesloten panden) krijgt toegewezen;
- loting vindt plaats door een notaris van het kantoor [naam maatschap] te [vestigingsplaats] .
20 december 2024 te berichten of zij overeenstemming hebben bereikt, bij gebreke waarvan hij reeds aankondigde op 20 december 2024 om 15.00 uur de loting te zullen uitvoeren.
3.Het geschil
i. de notaris te gebieden om uitvoering te geven aan de loting uit het vonnis van 5 juni 2024;
ii. de notaris te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat hij geen uitvoering geeft aan die loting, tot een maximum van € 100.000,-;
iii. [gedaagde 2] te gebieden aan de vereffening en verdeling uit het vonnis van 5 juni 2024 haar medewerking te verlenen en alle (rechts)handelingen te verrichten die daarvoor nodig zijn;
iv. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van
€ 10.000,- per dag dat zij haar medewerking niet verleent aan een voor de vereffening en verdeling benodigde (rechts)handeling, tot een maximum van
€ 100.000,- per (rechts)handeling is bereikt, met een maximum van € 1.000.000,- in totaal;
4.De beoordeling
20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) geldt in een executiegeschil – kort gezegd – het volgende. Indien een partij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wenst te executeren, terwijl die uitvoerbaar bij voorraad verklaring in dat vonnis niet is gemotiveerd en daarover dus nog geen afweging van belangen heeft plaatsgevonden, dient de rechter in een executiegeschil die afweging alsnog te maken.
(1) [gedaagde 2] en LB Woning leggen het vonnis van 5 juni 2024, met name het begrip “aaneengesloten” panden, ieder op hun eigen manier uit. Omdat Sandstenen wel partij was in het eerdere kort geding, maar niet in dit kort geding, ligt het niet voor de hand dat de voorzieningenrechter in dit kort geding het vonnis van 5 juni 2024 (nader) gaat uitleggen. Er kan dan ook niet zonder meer worden geoordeeld dat de uitleg die LB Woning aan het vonnis geeft de juiste is.
(2) Uit de in het geding gebrachte correspondentie volgt weliswaar dat [gedaagde 2] het standpunt van LB Woning over de wijze van loting steeds heeft gedeeld, hetgeen ook volgt uit het feit dat zij zich in het eerdere kort geding heeft gevoegd aan de zijde van LB Woning, maar uit die correspondentie valt niet af te leiden dat ook Sandstenen zich (expliciet) akkoord heeft verklaard met de nu door LB Woning voorgestane wijze van loting. Ondanks dat Sandstenen geen partij is in dit kort geding, dient de voorzieningenrechter rekening te houden met haar belangen.
(3) Het feit dat zich in het pand met nummer [nummer 1] een coffeeshop bevindt is geen onderwerp van debat geweest in het eerdere kort geding. Dat de door LB Woning voorgestane wijze van loting tot gevolg heeft dat zij nimmer in aanmerking kan komen voor het pand met de coffeeshop is evenmin onderwerp van debat geweest in het eerdere kort geding. Dat Cushman & Wakefield dat pand volgens [gedaagde 2] te hoog heeft getaxeerd, waardoor volgens haar een nadere verrekening op basis daarvan ongunstig uitvalt, is een omstandigheid die zich heeft voorgedaan na het wijzen van het vonnis van 5 juni 2024.
(4) In het vonnis van 5 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat LB Woning een spoedeisend belang heeft bij verdeling en vereffening. LB Woning kan echter nog immer, indien zij dit wenst, een spoedige verdeling en vereffening bewerkstelligen door akkoord te gaan met verkoop van de acht panden en verdeling van de opbrengst dan wel door akkoord te gaan met de door [gedaagde 2] voorgestane wijze van loting (waardoor LB Woning ook kans heeft op het pand met de coffeeshop). Om haar moverende redenen heeft LB Woning niet ingestemd met deze voorstellen.
(5) De notaris heeft voorshands terecht aangevoerd dat toewijzing van de jegens hem ingestelde vordering hem gezien de slechte onderliggende verhoudingen tussen de drie vennoten in een lastig parket brengt. Toewijzing van de vorderingen jegens de notaris en jegens [gedaagde 2] , op straffe van dwangsommen, kan eveneens gezien de onderliggende slechte verhoudingen, alleen maar leiden tot nieuwe executiegeschillen.
Dit alles maakt dat het belang van behoud van de bestaande toestand (als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019) zwaarder weegt dan het belang om het vonnis van 5 juni 2024 ten uitvoer te leggen, zonder de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. De vorderingen zullen dus worden afgewezen.
1.107,00