ECLI:NL:RBAMS:2025:2410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
13/098783-24 (zaak A) en 13/356904-24 (zaak B) (ter terechtzitting
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot plaatsing in een inrichting voor veelplegers na diefstal en drugsmisdrijven

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd. De zaak betreft twee parketnummers: 13/098783-24 (zaak A) en 13/356904-24 (zaak B). De verdachte is beschuldigd van diefstal van een bakfiets en het medeplegen van diefstal van sieraden en kleding, alsook het bezit van drugs. Tijdens de zitting op 3 april 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M. Firet, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.E. Kötter, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelt dat de verdachte strafbaar is en legt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de problematiek van de verdachte, waaronder verslaving en instabiliteit in zijn leven. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies van Fivoor in overweging genomen, dat de noodzaak van de ISD-maatregel benadrukt. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als voldoende wordt beschouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 0128932220Parketnummers: 13.098783.24 en 13.356904.24 (ter terechtzitting gevoegd) [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/098783-24 (zaak A) en 13/356904-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 01/289322-20
Datum uitspraak: 15 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1987,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Firet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.E. Kötter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A, primair
diefstal van een bakfiets op 21 maart 2024 in Amsterdam
Zaak A, subsidiair
heling van een bakfiets op 21 maart 2024 in Amsterdam
Zaak B, feit 1
medeplegen van diefstal van sieraden en/of kleding van Primark op 9 november 2024 in Amsterdam
Zaak B, feit 2
aanwezig hebben van MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine op 9 november 2024 in Amsterdam.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A, primair en zaak B onder 1 en 2, tenlastegelegde feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A, primair
op 21 maart 2024 te Amsterdam een bakfiets van het merk Urban Arrow, die aan [naam] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Zaak B, feit 1
op 9 november 2024 te Amsterdam tezamen met een ander een grote hoeveelheid sieraden en kleding, die aan Primark (filiaal Damrak) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
Zaak B, feit 2
op 9 november 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een bakfiets en het medeplegen van winkeldiefstal van kleding en sieraden. Verder was verdachte tijdens zijn aanhouding in het bezit van amfetamine. Diefstal is een hinderlijk feit dat voor overlast zorgt bij de betrokkenen. Eveneens blijkt hieruit dat verdachte geen respect heeft voor andermans eigendommen. Verder geldt dat door het in bezit hebben van drugs, ongeacht de hoeveelheid, verdachte bijdraagt aan de marktwerking van de vraag naar drugs en het aanbod van drugs, waardoor de wereld van de ondermijnende criminaliteit in stand blijft. De rechtbank rekent verdachte dat aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor Verslavingsreclassering GGZ, van 19 maart 2025, opgemaakt door M.Y. Slootweg, reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De sociaal-maatschappelijke omstandigheden van verdachte zijn instabiel. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen structurele dagbesteding en kampt met schulden.
Tijdens zijn schorsingstoezicht (13/098783-24) had verdachte geregeld dat hij voor onbepaalde tijd kon wonen en werken bij een kennis. In gesprekken met de reclassering gaf hij aan zijn leven een andere wending te willen geven en open te staan voor begeleiding. Hij slaagde er echter niet in om voldoende mee te werken en zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Recente pogingen om verdachte – bij wijze van laatste kans - via schorsingsvoorwaarden richting meer stabiliteit te begeleiden zijn mislukt door een gebrek aan medewerking en commitment. De reclassering ziet hierdoor geen mogelijkheden meer om reclasseringsinterventies binnen een voorwaardelijk kader in te zetten. Wij zijn van mening dat er inmiddels niet alleen aan de harde, maar ook aan de zachte criteria voor de ISD-maatregel wordt voldaan. Het advies is om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Wij verwachten dat deze maatregel en het langdurige en strikte karakter ervan hem kan helpen om meer stabiliteit op verschillende leefgebieden te bereiken, zoals abstinentie van middelen, het vinden van passende dagbesteding en het verkrijgen van stabiele huisvesting door bijvoorbeeld uitstroom naar een passende begeleide woonplek.
Het risico op recidive en op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet risicofactoren zoals gebrek aan probleeminzicht, beperkte copings-vaardigheden, middelengebruik en een onstabiel netwerk. Daarnaast ontbreekt een stabiele daginvulling en komt verdachte zijn afspraken wisselend of onvoldoende na. Het risico op onttrekking wordt als hoog ingeschat, gezien zijn instabiele woon- en leefsituatie en eerdere mislukte trajecten met de reclassering. Hierdoor wordt gedragsbeïnvloeding binnen een voorwaardelijk kader niet haalbaar geacht en wordt de onvoorwaardelijke ISD-maatregel
geadviseerd.
Het opstellen van een adequaat begeleidingsplan binnen het kader van de onvoorwaardelijke ISD- maatregel, waarin aandacht besteed dient te worden aan alle criminogene factoren, lijkt momenteel de meeste kans van slagen te hebben. Gelet op de verslavings- en maatschappelijke problematiek van verdachte achten wij het van belang dat binnen deze maatregel diagnostiek plaatsvindt zodat voor verdachte een passend (klinisch) hulpverleningstraject wordt ingezet, hetgeen naar onzes inziens zou kunnen bijdragen aan stabilisatie van zijn leefsituatie alsmede ter voorkoming van delictgedrag, mits verdachte zich meewerkend opstelt.
Wij hebben niet de indruk dat verdachte onder de indruk zal zijn van de eventuele ‘stok achter de deur’ als er een voorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. Zo wist
verdachte tijdens zijn laatste schorsingstoezicht al dat de ISD-maatregel boven zijn hoofd hing, maar dit lijkt hem niet (extra) te hebben gemotiveerd om zich aan zijn bijzondere voorwaarden te conformeren.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 3 april 2025 de reclasseringswerker M.Y. Slootweg, verbonden aan Fivoor Verslavingsreclassering GGZ, als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard achter het advies tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te blijven staan en benadrukt dat vanuit de reclassering al eerder heel duidelijk aan verdachte is gemaakt, dat het schorsingstoezicht een laatste kans was om te laten zien dat hij zich in een drangkader aan voorwaarden kan houden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 maart 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 21 maart 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf (parketnummers 15/256251-19, 15/261347-20 en 15/151198-20), terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens voornoemd uittreksel is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht op basis van het reclasseringsrapport en de deskundige en volgt het advies van de reclassering om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij wat van zijn leven wil maken en belangrijke mensen in zijn leven niet wil teleurstellen en dat hij wil dat zijn vader trots op hem is. Hij komt daarbij authentiek en invoelbaar over. De rechtbank heeft er echter geen vertrouwen in dat het verdachte op eigen kracht zal lukken om zijn leven op orde krijgen. Dat het verdachte tijdens zijn schorsing niet is gelukt om zich aan voorwaarden te houden, terwijl een ISD-maatregel boven zijn hoofd hing, vindt de rechtbank zorgelijk. De bewezen verklaarde feiten in zaak B zijn bovendien gepleegd tijdens dit schorsingstoezicht. Ter zitting heeft hij aangegeven dat het tijdens zijn schorsing niet goed is gegaan, maar dat hij nu gemotiveerd is om te veranderen omdat hij zijn vader en zijn honden mist en een vriendin heeft die buiten op hem wacht. Deze omstandigheden waren echter ook tijdens zijn schorsing aanwezig. De rechtbank benadrukt dat de ISD-maatregel voor verdachte ook een kans biedt om zijn leven op orde te krijgen, omdat zonder structuur van een dwangkader het een ingewikkeld en kwetsbaar traject zal worden. Op belangrijke levensterreinen is er namelijk geen stabiliteit. Verdachte heeft geen woning en er zijn zorgen over verslaving en mogelijk psychische problematiek. Tijdens de ISD-maatregel kan er stapsgewijs worden toegewerkt naar de fase buiten de ISD-inrichting. Als het tijdens dit traject even niet lukt kan een stapje terug worden gedaan zodat verdachte zich kan herpakken. Bij een voorwaardelijke maatregel is die ruimte er niet. Een voorwaardelijke ISD-maatregel biedt daarom onvoldoende kader om de recidive blijvend te beperken.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Beslag

Onder verdachte zijn vier stuks gereedschap in beslag genomen. De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Aangezien met behulp van deze voorwerpen het in zaak A, primair bewezenverklaarde is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de eis tot oplegging van de ISD-maatregel.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft hierover geen standpunt ingenomen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie van 6 januari 2025 in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 01/289322-20 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis 1 augustus 2022 van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Omdat de rechtbank de ISD-maatregel zal opleggen, is de rechtbank echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geen meerwaarde heeft. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38m, 38n, 43a, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, primair
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan
zaak B, feit 1
medeplegen van diefstal
zaak B, feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK slijpmachine (goednummer 6478860, Makita)
  • 2 STK schroevedraaier (goednummer 6478863)
  • 1 STK gereedschap (goednummer 6478866)
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01/289322-20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2025.