ECLI:NL:RBAMS:2025:2393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
13/400442-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en overtreding verblijfsverbod met oplegging ISD-maatregel

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en het overtreden van een verblijfsverbod. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte op 16 december 2024 in Amsterdam meerdere winkelartikelen heeft gestolen uit de winkel Normal en op 10 oktober 2024 een blik bier uit de Dekamarkt heeft weggenomen. De verdachte was op het moment van de feiten gedetineerd en heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich bewust was van het verblijfsverbod dat hem was opgelegd. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van één jaar geëist, wat de rechtbank heeft toegewezen, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in aanmerking komt voor bijzondere voorwaarden vanwege zijn onrechtmatige verblijfsstatus en het ontbreken van mogelijkheden voor reclassering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van één jaar, met als doel repatriëring naar zijn geboorteland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/400442-24 (A) en 13/325056-24 (B) (ttz. gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 10 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe (waarnemend voor mr. A.G.P. de Boon en mr. J.S. Dobosz) en reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in zaak A op 16 december 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal van winkelartikelen in de Normal;
2. het opzettelijk overtreden van een gebiedsverbod;
en dat hij zich in zaak B op 10 oktober 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal van een blik bier in de Dekamarkt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in de zaken A en B kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het in zaak A onder 1 tenlastegelegde
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.2.
Het oordeel over het in zaak A onder 2 tenlastegelegde
Aan verdachte is op 3 december 2024 een verblijfsverbod uitgereikt met behulp van een tolk Pools. Het betreft een verblijfsverbod voor het overlastgebied Centrum dat op 30 september 2024 is opgelegd namens de burgemeester van Amsterdam voor de periode van 5 oktober 2024 tot en met 4 januari 2025. Verdachte is op 16 december 2024 aangehouden op de [straat] in Amsterdam. Dit betreft een locatie waar verdachte zich blijkens het verblijfsverbod niet mocht bevinden. Verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat het verbod aan hem was uitgereikt en dat hij wist dat hij daar niet mocht komen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Omdat de verdachte beide feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen voor de feiten in zaak A.
4.3.3.
Het oordeel over het in zaak B onder 1 tenlastegelegde
Op basis van de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 oktober 2024 in de Dekamarkt een blikje bier uit het schap heeft gepakt en in de winkel heeft opgedronken. Verdachte heeft hierna het lege blikje ingeleverd bij de emballageautomaat en de emballage bon ingeleverd bij de kassière. Na ontvangst van het statiegeld loopt verdachte voorbij de kassa. De verklaring van verdachte dat hij de intentie had om het blikje te betalen is niet aannemelijk geworden. Door de inhoud van het blikje op te drinken heeft verdachte zich het blikje bier toegeëigend. De rechtbank acht ook dit feit bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1
op 16 december 2024 te Amsterdam, meerdere winkelartikelen die aan winkelbedrijf Normal (filiaal [adres 1] ), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 16 december 2024 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een verblijfsverbod, kenmerk Z/24/2830003-5988117, krachtens een wettelijk voorschrift, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 5 oktober 2024 tot en met 4 januari 2025 niet mocht bevinden in het centrum van Amsterdam, door zich op voornoemde datum om 14:34 uur op het adres [straat] , in voornoemd gebied te bevinden;
Zaak B
op 10 oktober 2024 te Amsterdam, een blik bier ter waarde van 1,19 euro, dat aan winkelbedrijf Dekamarkt (filiaal gelegen aan [adres 2] ), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van een jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de zachte criteria. Nog niet eerder is bekeken of verdachte hulpverlening kan krijgen in de vorm van bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft verzocht om de terugkeer naar [geboorteland] als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke gevangenisstraf te koppelen. De ISD-maatregel is immers het ultimum remedium. Subsidiair heeft de raadsman voorgesteld om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen waaraan dezelfde voorwaarde kan worden verbonden. Meer subsidiair, voor het geval de rechtbank de eis van de officier van justitie toch zal volgen, verzoekt de raadsman om te bepalen dat er een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen bij verschillende winkels. Dat zijn vervelende feiten waardoor schade en overlast wordt veroorzaakt bij de winkeliers. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een verblijfsverbod. Deze verboden worden opgelegd ter bescherming van de openbare orde, bijvoorbeeld in verband met drugsgebruik of overlast op straat. Door het verbod te negeren en zich schuldig te maken aan diefstallen, laat verdachte zien geen respect te hebben voor de autoriteit en het eigendom van anderen. De rechtbank rekent verdachte dat aan.
Het advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 14 maart 2025, opgemaakt door [naam reclasseringswerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte heeft de Poolse nationaliteit en verblijft op dit moment volgens de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onrechtmatig in Nederland. Momenteel is hij in afwachting van de beroepsprocedure tegen zijn ongewenstverklaring. Hij mag de beslissing in Nederland afwachten, maar verdachte mag hier feitelijk gezien niet meer zijn. Verdachte heeft onvoldoende financiële middelen, wat in relatie staat tot de gepleegde feiten. De reclassering ziet risicoverhogende factoren zoals de instabiliteit op het gebied van huisvesting, dagbesteding, inkomen, het gebrek aan een steunend netwerk in Nederland en mogelijk het psychosociaal welzijn. Daarnaast is ook sprake van problematisch middelengebruik, wat delictgerelateerd is. Verdachte heeft niet eerder hulp vanuit de reclassering gekregen. Dit is echter momenteel ook niet mogelijk vanwege zijn onrechtmatige verblijfsstatus. Verdachte heeft in 2023 voor hulp bij Amoc aangeklopt, maar is daar door onbekende reden uit beeld verdwenen. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor een reclasseringstoezicht omdat de interventies binnen een toezicht zijn gericht op de resocialisatie in Nederland, terwijl verdachte hier niet mag verblijven. Wel zou verdachte baat hebben bij hulp gelet op de risicoverhogende factoren die de reclassering signaleert. Verdachte kan vanwege zijn verblijfsstatus geen zelfvoorzienend bestaan opbouwen dan wel aanspraak maken op structurele sociale voorzieningen in Nederland. Gelet op voorgaande adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Binnen de intramurale setting van een ISD-maatregel zal worden onderzocht, hoe verdachte, eventueel met zorg, zou kunnen terugkeren naar [geboorteland] .
Ter terechtzitting van 27 maart 2025 heeft de rechtbank reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] , als deskundige gehoord. Zij heeft het reclasseringsadvies bevestigd. Bij de reclassering bestaat de indruk dat verdachte – nu de ISD-maatregel boven zijn hoofd hangt – zegt te willen vertrekken uit Nederland, terwijl hij dat al eerder had kunnen regelen. Daarnaast betekent een eventuele gegrondverklaring van het beroep tegen zijn ongewenstverklaring niet direct dat hij aanspraak kan maken op sociale voorzieningen in Nederland. Verdachte moet dan eerst zelfvoorzienend zijn.
Motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Voor deze bewezen verklaarde misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 12 februari 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 16 december 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank stelt vast dat verdachte inmiddels meerdere gevangenisstraffen heeft opgelegd gekregen en ondergaan als gevolg van de door hem gepleegde diefstallen. Deze hebben er niet toe geleid verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe feiten.
Vanwege de illegale status van verdachte kan de reclassering hem niet begeleiden of ondersteunen in het kader van bijzondere voorwaarden. Het verzoek van de raadsman om verdachte de mogelijkheid te bieden om alsnog zelfstandig Nederland te verlaten vanwege het principe dat de ISD-maatregel een ultimum remedium is, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte over voldoende financiële middelen beschikt om Nederland te verlaten en hij heeft daarnaast nog geen paspoort. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte komt bij een voorwaardelijke ISD-maatregel vrij zonder plan. Het belang van de samenleving, dat verdachte geen overlast en schade meer zal veroorzaken, staat nu voorop.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de illegale status van verdachte, het niet zelfvoorzienend zijn en het ontbreken van andere mogelijkheden voor de reclassering om verdachte te begeleiden, alleen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel resteert. Verdachte heeft ter zitting verklaard uit Nederland te willen vertrekken zodra hem die kans wordt geboden. Redenen waarom de rechtbank de ISD-maatregel voor de termijn van één jaar aan verdachte zal opleggen, conform de vordering van de officier van justitie. De invulling van de ISD-maatregel zal zich voornamelijk richten op repatriëring. De rechtbank oordeelt dat de periode van een jaar voldoende moet zijn om verdachte te helpen om terug te keren naar Polen. De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Bovendien ziet de rechtbank geen aanleiding om een tussentijdse toetsing te bepalen nu de ISD-maatregel slechts voor één jaar wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1 en zaak B:
telkens: diefstal.
Ten aanzien van zaak A onder 2:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en C.W. Bianchi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2025.
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]