ECLI:NL:RBAMS:2025:233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/252161-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling nabij Amsterdam Centraal met een schaar

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 5 augustus 2024 in Amsterdam, in de buurt van Amsterdam Centraal, met een schaar heeft gestoken in de richting van het slachtoffer, waarbij deze boven zijn wenkbrauw en in zijn been werd geraakt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, die stelde dat hij zich verdedigde tegen een aanval van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat het incident escaleerde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht, en het risico op recidive. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van het feit en de impact op de samenleving in haar overwegingen heeft meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/252161-24
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven op het adres [adres 1] , thans feitelijk zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 november 2024 en 31 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een schaar en/of mes, althans een scherp voorwerp, in het been en/of het gezicht, althans het lichaam van die [aangever] , heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] met een schaar en/of mes, althans een scherp voorwerp, te steken en/of te prikken in het been en/of gezicht, althans het lichaam van die [aangever] .

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit (poging tot zware mishandeling) kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de verschillende getuigenverklaringen en de bevindingen van de politie, waaruit volgt dat het verdachte is geweest die [aangever] (hierna: [aangever] ) in het been en in het gezicht heeft gestoken. Door met een schaar te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [aangever] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair tenlastegelegde feit. Het staat voor de raadsvrouw vast dat de lichte verwondingen van [aangever] door verdachte zijn toegebracht, maar gelet op de onduidelijke toedracht, het ontbreken van een aangifte en het ontbreken van een medische verklaring, kan niet worden vastgesteld dat daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanwezig was. Verdachte wilde [aangever] niet verwonden, maar wilde dat hij zou vertrekken en uit zijn buurt zou blijven.
De raadsvrouw stelt zich verder op het standpunt dat er wel voldoende bewijs is voor het subsidiair ten laste gelegde prikken in het been. Verdachte dient echter ook vrijgesproken te worden van de mishandeling, gelet op het beroep op noodweer(exces).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , de verklaring van verdachte dat hij met een schaar heeft gestoken en het door de verbalisanten geconstateerde letsel vast dat verdachte [aangever] op 5 augustus 2024 met een schaar heeft gestoken. Hierbij is [aangever] boven zijn wenkbrauw en in zijn been geraakt.
Om tot een bewezenverklaring van feit 1 primair te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De vervolgvraag is dan of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is. de aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
De rechtbank overweegt dat naar algemene ervaringsregels het maken van stekende bewegingen met een schaar de aanmerkelijke kans in het leven roept dat bij [aangever] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Snij- en steekwonden kunnen immers – in het algemeen, maar zeker in het gezicht – zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks met een schaar stekende bewegingen gemaakt in de richting van [aangever] , waarbij hij hem ook boven diens wenkbrauw heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Daarmee is het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gegeven.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich op 5 augustus 2024 heeft schuldig gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [aangever] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
primair:
op 5 augustus 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een schaar, in het been en het gezicht van die [aangever] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1
Noodweer(exces)
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [aangever] op verdachte afkwam en hem schopte, waarna de zaak escaleerde en verdachte hem op afstand wilde houden met een schaartje. Verdachte mocht zich verweren tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waardoor hem een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe komt.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) verworpen dient te worden, omdat er geen sprake was van een noodzaak tot verdediging op het moment dat [aangever] terugkwam.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Deze verdediging mag de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Als er een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is op basis van het dossier en hetgeen op de terechtzitting naar voren is gekomen van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] , die naast verdachte zat, volgt dat verdachte muziek aan het luisteren was en [aangever] aan kwam fietsen en schreeuwde naar verdachte. [aangever] maakte daarnaast vechtgebaren richting verdachte. Verdachte probeerde dit te negeren, maar [aangever] bleef hem uitdagen. Nadat [aangever] verdachte een trap had gegeven tegen zijn linkerarm, ging [aangever] weg. Vervolgens kwam [aangever] terug. Verdachte liet een scherp voorwerp zien en stond op. Hierna begon het gevecht. Verdachte haalde hierbij uit naar het gezicht van [aangever] en raakte dat. Getuige [getuige 2] verklaart dat de man met de box (de rechtbank begrijpt: verdachte) een schaar pakte. Hij zag de mannen waren aan het vechten en daarna zag hij dat de man met de fiets (de rechtbank begrijpt: [aangever] ) bloed had op zijn gezicht en been. Volgens deze getuige begon de man met de box (verdachte) met vechten.
Op grond van de door de rechtbank vastgestelde feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident, zoals hiervoor opgenomen, en hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de beoordeling van het bewijs, is de rechtbank van oordeel dat het weliswaar [aangever] was die verdachte eerst uitdaagde en hem een trap gaf, maar dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat op het moment dat [aangever] terugkwam sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [aangever] . Het was voor verdachte op dat moment niet noodzakelijk om zich te verdedigen; hij begon met vechten. Verdachte heeft zelf ook tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten gezegd: “Ik heb hem meerdere keren gewaarschuwd, maar hij luisterde niet. Ik heb hem toen met een schaar gestoken”.
Het beroep op noodweer slaagt dus niet.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Omdat niet aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte komt de rechtbank niet toe aan het beroep op noodweerexces.
5.2
Advies van de deskundige omtrent de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapportage van 21 november 2024, opgemaakt door dr. J. van der Meer, psychiater. De deskundige komt in het rapport tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis van het gemengde type als waarschijnlijkheidsdiagnose en een stoornis in het gebruik van cannabis van onbekende ernst. De genoemde stoornissen zijn chronische aandoeningen die ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig zullen zijn geweest. Uit het rapport volgt dat de impulsiviteit en stoornis in de regulatie van agressieve impulsen ertoe hebben geleid dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring overmatig heeft gereageerd op de aangever. Door de impulsiviteit van verdachte en de gestoorde agressieregulatie was verdachte in verminderde mate in staat om zijn gedrag te sturen en om de gevolgen van het handelen te overzien. Aan de andere kant was er geen psychiatrische stoornis die het handelen van verdachte volledig bepaalde en past de aard van het tenlastegelegde en wat verdachte hierover verklaart (het zichzelf willen verdedigen tegen agressie van de aangever) niet bij volledige ontoerekenbaarheid. De psychiater adviseert om het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage over en volgt het advies dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluit.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem primair bewezen geachte poging tot zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafmaat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, rekening te houden met de aanleiding van het feit. Verdachte is verder door de detentie zijn woning kwijt geraakt en zal opnieuw moeten beginnen. Verdachte wil graag naar een kliniek om van daaruit naar een woning en ambulante begeleiding door te stromen. De raadsvrouw acht een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan één maand voorwaardelijk met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn voorgesteld, passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door [aangever] met een schaar in het been en gezicht te steken. Weliswaar begon [aangever] met uitdagen, maar door verdachtes handelwijze nadat [aangever] terugkwam heeft verdachte overmatig gereageerd op het gedrag van [aangever] en het risico genomen dat deze ernstig letsel zou oplopen. Bovendien zorgen dergelijke feiten, zoals het in dit geval steken met een schaar op de openbare weg op een drukke zomerse avond, voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 7 oktober 2024 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, waaronder voor geweldsfeiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage, waaruit volgt dat het bewezen verklaarde verdachte slechts in verminderde mate is toe te rekenen. De rapportage houdt verder in dat er een hoog algemeen risico op recidive is. Het risico op recidive van het ontstaan van ernstig lichamelijk letsel wordt matig ingeschat. Geadviseerd wordt om bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde te stellen dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt voor de verschillende stoornissen. Geadviseerd wordt om de behandeling in beginsel klinisch te beginnen, aangezien een eerdere ambulante behandeling het huidige ten laste gelegde niet kon voorkomen en er bovendien veel sociale problematiek is die mogelijk moeilijk zal zijn om op te lossen. Bovendien kan tijdens de klinische behandeling een begin worden gemaakt met de behandeling voordat betrokkene terugkeert in de maatschappij. Ook kan in de kliniek de sociale problematiek (waaronder de woonproblemen) hanteerbaar worden gemaakt, zodat betrokkene niet onbehandeld en zonder huisvesting op straat komt te staan. Na de klinische behandeling wordt geadviseerd om betrokkene verder te behandelen bij een forensisch FACT team. Een voldoende hoog voorwaardelijk strafdeel zal nodig zijn om betrokkene te motiveren om de behandeling ook vol te houden als de genoemde zaken tegen zitten.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het reclasseringsrapport van 19 december 2024 opgemaakt door [naam] . Uit deze rapportage volgt dat de reclassering zich kan vinden in het advies van de psychiater. Gelet op de psychische- en middelenproblematiek, de sociale problematiek en het hoge recidive risico ziet de reclassering een noodzaak voor inzet van reclasseringstoezicht. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De rechtbank vindt het ter voorkoming van herhaling noodzakelijk dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld en zal die verplichting daarom verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank acht het daarbij van belang dat verdachte vanuit detentie wordt overgebracht naar een nader te bepalen zorginstelling. Gelet op de duur van de detentie dient op korte termijn begonnen te worden met de voorbereiding daarvan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen (tussen 09:00 uur en 12:00 uur) na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Reclassering op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Als veroordeelde geplaatst wordt in een zorginstelling voor een klinische behandeling, zal de reclassering contact opnemen met veroordeelde en hoeft hij zich momenteel niet te melden op het kantoor van de reclassering.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich – na goedkeuring door de rechter – laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor die heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mr. K.A. Brunner en mr. J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2025.
[.]