ECLI:NL:RBAMS:2025:2325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
13/345125-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing, voorhanden hebben van een pistool en munitie en voorhanden hebben van een vilmes

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing, het voorhanden hebben van een pistool en munitie, en het voorhanden hebben van een vilmes. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van het binnenlopen van een restaurant in Amsterdam op 28 oktober 2024, waar hij met een vuurwapen de eigenaar bedreigde en om geld vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, waarbij hij een vuurwapen en munitie voorhanden had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uren. Bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een drugsverbod. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde partij meegewogen in de strafoplegging. De verdachte was ten tijde van de feiten 19 jaar oud, en het adolescentenstrafrecht werd toegepast, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/345125-24
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2025. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig. De rechtbank heeft direct na de behandeling mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , en hetgeen door zijn raadsvrouw, mr. G. Grujić, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair:
poging tot afpersing van [benadeelde partij] door restaurant [restaurant] binnen te lopen, een vuurwapen op die [benadeelde partij] te richten en te roepen “Cash please” of “Cash cash” op 28 oktober 2024 in Amsterdam;
subsidiair:
poging tot diefstal met geweld van [benadeelde partij] door restaurant [restaurant] binnen te lopen, een vuurwapen op die [benadeelde partij] te richten en te roepen “Cash please” of “Cash cash” op 28 oktober 2024 in Amsterdam;
2.
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 28 oktober 2024 in Amsterdam;
3.
het voorhanden hebben van een vilmes op 28 oktober 2024 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het tenlastegelegde onder feit 1 primair en onder feiten 2 en 3 is bewezen. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 28 oktober 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat aan die [benadeelde partij] en/of restaurant [restaurant] toebehoorde,
- in gezichtsbedekkende kleding het voornoemde restaurant is binnengelopen, en
- een vuurwapen op die [benadeelde partij] heeft gericht, en
- vervolgens "Cash please" en/of "Cash, cash" heeft geroepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 28 oktober 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie en meerdere patronen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool (omgebouwd), van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Gap, kaliber 9mm (origineel 9mm P.A. Knall), en
- een patroon, kaliber 9mm P.A. Knall en
- meerdere patronen, kaliber 9mm x 19, en
- meerdere patronen, kaliber 9mm PAK (Knal),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;
3.
op 28 oktober 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vilmes voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat als bijzondere voorwaarden worden opgelegd een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een drugsverbod, dagbesteding en inzicht geven in zijn financiën, waaronder de schuld bij zijn vader. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren wordt opgelegd, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 28 oktober 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot een gewapende overval op restaurant [restaurant] . Bij binnenkomst heeft verdachte vrijwel direct een vuurwapen op [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), de eigenaar van het restaurant, gericht. Verdachte maakte hierbij kenbaar dat hij geld wilde. Nadat duidelijk werd dat er geen contant geld aanwezig was in het restaurant, wilde verdachte vertrekken. Het is [benadeelde partij] samen met een bezorger gelukt om verdachte, die zich daarbij bleef verzetten, op dat moment te overmeesteren. [benadeelde partij] is enorm geschrokken van de overval. Drie weken vóór de overval was zijn restaurant ook al doelwit van een inbraak. [benadeelde partij] durft zijn vrouw, die ook in het restaurant werkt, niet meer alleen in het restaurant te laten. Ook heeft hij zich afgevraagd of hij nog wel door wil gaan met het restaurant.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen [benadeelde partij] en ook anderen ernstig vrees heeft aangejaagd. Dit soort overvallen zijn voor de direct betrokkenen, personeel en bezoekers, zeer ingrijpend en traumatisch en brengen doorgaans nadelige psychische gevolgen met zich mee. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen. Feiten als deze horen bovendien tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken.
Gedurende de poging tot overval heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De praktijk wijst uit dat het bezit van vuurwapens vaak leidt tot het gebruik daarvan. Dit leidt niet zelden tot levensgevaarlijke situaties, ook voor omstanders. Naast het bezit van een vuurwapen en munitie is bij verdachte thuis nog een grote hoeveelheid munitie en een vilmes aangetroffen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte in het bezit is van meerdere wapens en munitie.
Het adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar adviesrapport geadviseerd tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en maakt de conclusies uit het adviesrapport tot de hare. De rechtbank zal daarom het adolescentenstrafrecht toepassen.
De LOVS-oriëntatiepunten
De rechtbank heeft acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, ofwel de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over op te leggen straffen voor dezelfde soort feiten. De LOVS-oriëntatiepunten voor de jeugd voor een gewapende overval, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van een mes zijn respectievelijk jeugddetentie vanaf 4 maanden, jeugddetentie vanaf 6 weken en een werkstraf voor de duur van 30 uren.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 december 2024. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het adviesrapport van de Reclassering Nederland van 3 februari 2025, waarin de reclassering heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de tijd die hij in detentie heeft doorgebracht een omslagpunt voor hem is geweest. Hij heeft een nieuwe kant van zichzelf ontdekt en wil werken aan zijn geestelijke gesteldheid. Verdachte heeft zijn opleiding inmiddels afgerond. Per 1 maart 2025 zal hij starten met een nieuwe baan voor vijf dagen in de week. Zijn schulden zijn inmiddels afgelost door zijn ouders en hij wil zijn ouders zo snel mogelijk terugbetalen. Sinds zijn detentie heeft verdachte geen drugs meer gebruikt en hij verklaart hier ook geen behoefte meer aan te hebben. Ook heeft verdachte gebroken met vrienden die een verkeerde invloed op hem hadden.
De strafoplegging
Alles afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke duur van de proeftijd. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden opleggen: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een drugsverbod, dagbesteding en inzicht geven in zijn financiën, waaronder ook de schuld bij zijn vader.

8.Beslag

Bij verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Patroon
1 STK Pistool
2 STK Patroon
34 STK Patroon
1 STK Mes
1 STK Mes
1 STK Mes
1 STK Hennep
1 STK Wapen
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij afstand doet van de voorwerpen, zo ook de voorwerpen vermeld onder de nummers 5 en 7 tot en met 9. Deze goederen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Onttrekking aan het verkeer
De volgende inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de voorwerpen vermeld onder de nummers 1 tot en met 4 en 6, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder feiten 2 en 3 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd en € 1.190,57 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 1.140,57 aan beveiligingskosten en € 50,00 aan reiskosten. Daarnaast worden proceskosten conform het liquidatietarief en € 907,50 aan vergoeding van kosten tot vaststelling van de schade gevorderd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding tot immateriële schade in zijn geheel moet worden toegewezen en dat de vordering tot materiële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 942,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2024. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De benadeelde partij moet in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot vergoeding van de immateriële schade te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vergoeding tot materiële en immateriële schade
Vast staat dat door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan benadeelde partij [benadeelde partij] . De vordering is door de verdediging niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank tot een bedrag van € 992,60 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, omdat dit bedrag bestaat uit btw voor de beveiligingskosten en de benadeelde partij op de terechtzitting heeft verklaard dat hij deze kosten kan verleggen.
De rechtbank is van oordeel dat aan [benadeelde partij] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Er is sprake van een normschending van dien aard dat zonder meer voor de hand ligt dat [benadeelde partij] hierdoor nadelige gevolgen heeft ondervonden, wat heeft geleid tot een aantasting in zijn persoon. Immers is door verdachte vanaf korte afstand een vuurwapen op [benadeelde partij] gericht. Ook zonder medische verklaring neemt de rechtbank aan dat [benadeelde partij] hierdoor immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij] wordt als waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Door de benadeelde partij zijn proceskosten conform het liquidatietarief en € 907,50 aan vergoeding van kosten tot vaststelling van de schade gevorderd.
Op de terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij genoemd dat de kosten tot vaststelling van de schade bestaan uit de tijd die zij in deze zaak heeft gestoken. Op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b en c, BW en artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op de kosten die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak zijn gedaan, de regels betreffende proceskosten van toepassing. Onder ‘kosten ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak’ vallen de kosten voor alle werkzaamheden die een advocaat moet uitvoeren om zich een beeld te vormen van de zaak, de daarop eventueel te baseren rechtsvordering en de proceskansen, inclusief het vergaren van feiten, de juridische analyse en het verzamelen van bewijs. Niet is gebleken dat de werkzaamheden van de raadsvrouw van de benadeelde partij hierbuiten vallen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de kosten tot vaststelling van de schade in deze zaak vallen onder de regels betreffende de proceskosten. De rechtbank zal de totale proceskosten aan de hand van het liquidatietarief kanton bepalen op € 476,00 (2 punten à € 238,00).

10.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 317 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
47 (zevenenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Verbindt aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren.
Tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- inzicht geeft in zijn financiën, waaronder zijn schuld aan zijn vader.
Verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Veroordeelt verdachte ook tot een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvan
150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt dat, als verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Gelast
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
  • 1 STK Mes (PL1300-2024258390-G6574481);
  • 1 STK Mes (PL1300-2024258390-G6574484);
  • 1 STK Hennep (PL1300-2024258390-G6574485);
  • 1 STK Wapen (PL1300-2024258390-G6574489).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Patroon (PL1300-2024258390-G6574236);
  • 1 STK Pistool (PL1300-2024258390-G6574224);
  • 2 STK Patroon (PL1300-2024258390-G6574214);
  • 34 STK Patroon (PL1300-2024258390-G6574490);
  • 1 STK Mes (PL1300-2024258390-G6574482).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 1.992,60 (duizend negenhonderdtweeënnegentig euro en zestig cent), bestaande uit € 992,60 (negenhonderdtweeënnegentig euro en zestig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (zijnde 28 oktober 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot materiële en immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.992,60 (duizend negenhonderdtweeënnegentig euro en zestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 476,00 (vierhonderdzesenzeventig euro) aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en R. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2025.
[…]