ECLI:NL:RBAMS:2025:2322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
81/037876-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dood door schuld na dodelijk ongeval in kunststofrecyclingbedrijf

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als voorman werkzaam was bij een kunststofrecyclingbedrijf. De verdachte werd beschuldigd van dood door schuld na een dodelijk ongeval op 13 april 2023, waarbij een collega, [slachtoffer], om het leven kwam door een ongeval met een shredder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoorzichtig en nalatig had gehandeld door de shredder in te schakelen zonder te verifiëren of [slachtoffer] zich buiten de machine bevond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde handelingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist dat de shredder uitsluitend voor bepaalde materialen bestemd was. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur op, met een proeftijd van 1 jaar, en oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de impact van het ongeval op zijn leven, in aanmerking moesten worden genomen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte nooit de intentie had om het ongeval te veroorzaken en dat hij zijn verantwoordelijkheid als voorman niet had verzaakt, maar dat hij wel had moeten controleren of [slachtoffer] veilig was voordat hij de machine inschakelde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/037876-24
Datum uitspraak: 11 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende op het adres [adres] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2025. Het onderzoek is (enkelvoudig) gesloten ter terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.J.P. van Barneveld, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

2.1.
Inleiding
Verdachte was als voorman werkzaam bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [bedrijf] is onderdeel van [bedrijvengroep] . Dit is een internationaal concern gespecialiseerd in de recycling van kunststof met meerdere vestigingen in Nederland en het buitenland. [bedrijf] exploiteert sinds de jaren ‘90 een kunststofrecyclingbedrijf aan [adres 2] . Op deze locatie wordt tuinbouwverpakkingsmateriaal zoals plastic bloempotjes en trays afkomstig van de bloemenveiling in Aalsmeer verwerkt. Dit polystyreenplastic (hierna: PS) wordt met een zogenoemde PS-waslijn schoongemaakt en gerecycled. Het PS materiaal staat in de hal opgeslagen en kan daar door de werknemers van [bedrijf] worden gepakt en aan de PS-waslijn worden aangeboden. Aan het begin van de PS-waslijn staat een balenbreker waarmee het PS materiaal klein wordt gemaakt. Vervolgens gaat het PS materiaal via een lopende band omhoog en komt dit via de bovenkant in een verticale shredder van het merk Vecoplan terecht. Daarna wordt het verkleinde PS materiaal via een lopende band afgevoerd zodat het kan worden schoongemaakt.
Op 13 april 2023 vond er tijdens de nachtdienst een dodelijk ongeval in de Vecoplan shredder plaats. Naar aanleiding van dit ongeval heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) een onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is het Openbaar Ministerie tot de volgende tenlastelegging (van kort gezegd: dood door schuld van verdachte) gekomen.
2.2.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 13 april 2023 te Zeewolde
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of onzorgvuldig en/of nalatig heeft gehandeld door:
- een rol polystyreen (PS) in de sorteertrechter van een shredder te plaatsen, terwijl de shredder uitsluitend bestemd was voor “het vergruizen van PS-trays” (DOC-005-04), niet voor dergelijke rollen polystyreen; en/of
- nadat de rol meermalen vast kwam te zitten in de shredder telkens te trachten de storing zelf te verhelpen en deze niet te melden/over te laten aan de technische dienst; en/of
- in de functie van voorman, samen met [slachtoffer] , verschillende keren binnen de veiligheidsafstand van de shredder te komen zonder daarbij het stappenplan te volgen, zoals dat was opgenomen in de interne veiligheidsinstructie (DOC-005-07); en/of
- de shredder in te schakelen, zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] uit de (gevarenzone van de) machine was,
als gevolg waarvan [slachtoffer] in de in werking zijnde shredder is bekneld geraakt,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het bewijs en zich ten aanzien van de vraag of er sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Samenvatting
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen op grond van de bewijsmiddelen en de hierna volgende overwegingen. Zij komt wel tot een gedeeltelijke vrijspraak.
3.3.2.
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de eerste drie in de tenlastelegging genoemde handelingen en overweegt als volgt. Allereerst kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte wist of moest weten dat de shredder uitsluitend bestemd was voor het vergruizen van PS-trays en dat de PS-rollen die hij in de machine heeft gestopt, niet op deze manier mochten worden verwerkt. Zo heeft verdachte verklaard dat deze rol in de fabriekshal stond waar ook de shredder zich bevond en dat hij alle PS uit de fabriekshal mocht verwerken. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat soortgelijke rollen wel vaker in deze machine werden verwerkt. In het dossier bevinden zich geen schriftelijke werkinstructies waarin is voorgeschreven welk materiaal in deze shredder wel of niet mocht/kon worden verwerkt. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat verdachte hierop is gewezen. Dat hij deze PS-rol wel heeft verwerkt in de shredder kan hem daarom niet worden verweten.
Ten tweede kan verdachte niet worden verweten dat hij het vastlopen van de shredder meermaals zelf heeft geprobeerd te verhelpen, in plaats van dit over te laten aan de technische dienst. In het dossier bevindt zich een document (DOC 005-007), geheten “belangrijke veiligheidsinstructie shredder” (hierna: de veiligheidsinstructie). Daarin is beschreven welke instructies en stappen moeten worden gevolgd voor het geval er materiaal vast zit in de shredder. Daarin is niet voorgeschreven dat in een dergelijke situatie de technische dienst moet worden ingeschakeld.
Met betrekking tot de derde aan verdachte verweten handeling overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte en/of [slachtoffer] niet in de gevarenzone mocht komen. Wel blijkt uit het dossier dat bij het verhelpen van de storing, in ieder geval de laatste keer, niet de veiligheidsinstructie is gevolgd. Verdachte en [slachtoffer] bevonden zich deze keer namelijk samen in de shredder, terwijl niemand anders (een tweede man) aanwezig was. Deze overtreding van de veiligheidsinstructie staat echter niet in causaal verband tot de dood van [slachtoffer] . Toen verdachte de shredder verliet en naar het bedieningspaneel liep, werd hij namelijk feitelijk alsnog de tweede man. Daarna schakelde hij de machine pas in. De situatie waarin verdachte (en [slachtoffer] ) de veiligheidsinstructies schonden, was op dat moment dus al voorbij. Deze omstandigheid heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
3.3.3.
Bewijs en bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 13 april 2023 samen met [slachtoffer] aan het werk was. [2] Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting het volgende verklaard. Verdachte werkte als voorman. De Vecoplan-shredder waarmee werd gewerkt was die nacht een aantal keer vastgelopen. Om de blokkade van de machine te verhelpen, klom verdachte samen met [slachtoffer] in de shredder. De derde werknemer die die nacht aan het werk was, [naam] , bleef dan buiten de shredder. De shredder werd door middel van de hoofdschakelaar op het bedieningspaneel beneden uitgeschakeld en de knop op de shredder werd ingedrukt. Deze knop bevond zich aan de bovenkant van de shredder, naast de trap waarmee de machine kon worden betreden. Ook werd een magneetbord over het bedieningspaneel geplaatst, waarop werd aangegeven dat de machine niet mocht worden ingeschakeld. Op het moment dat verdachte en [slachtoffer] de shredder verlieten, werd de knop aan de bovenkant van de shredder uitgeschakeld, werd het bordje op het bedieningspaneel weggehaald en werd de shredder met de hoofdschakelaar weer aangezet. [3] Deze manier van werken is ook in de veiligheidsinstructie voorgeschreven. [4]
Verdachte heeft verder verklaard dat nadat hij en [slachtoffer] de laatste keer de blokkade hadden verholpen, hij [slachtoffer] heeft aangestoten, naar hem heeft gebaard en in het Engels tegen hem heeft gezegd dat hij achter verdachte aan de shredder moest verlaten. Verdachte verkeerde vervolgens in de veronderstelling dat [slachtoffer] achter hem aan liep en hij ging er vanuit dat [slachtoffer] achter hem aan de shredder uit was gekomen. Of verdachte ook zelf de knop naast de shredder heeft uitgetrokken, waardoor de shredder weer kon worden ingeschakeld, weet hij niet meer, maar in ieder geval is hij naar het bedieningspaneel gelopen en heeft hij het magneetbordje van het bedieningspaneel gehaald. Hij kon [slachtoffer] vanaf die plek niet zien, want het was niet mogelijk om vanaf het bedieningspaneel in de shredder te kijken. Verdachte heeft [slachtoffer] ook niet uit de shredder zien komen. Hij ging er vanuit dat [slachtoffer] de shredder had verlaten en ondertussen ergens anders met andere werkzaamheden bezig was. Vervolgens heeft verdachte de shredder weer ingeschakeld. Op dat moment hoorde hij een hard gegil en toen bleek dat [slachtoffer] zich nog in de shredder bevond. [5] Blijkens het schouwverslag in het dossier is [slachtoffer] met zijn onderbenen vast komen te zitten in de shredder. Hierdoor zijn beide benen geamputeerd, als gevolg waarvan hij ter plekke is overleden. [6]
Verdachte heeft verder verklaard dat hij in het Engels en door middel van handgebaren met [slachtoffer] communiceerde. Bovendien was er continu hard geluid aanwezig in de fabriekshal en was het dus lastig om elkaar te verstaan. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij nog een keer had moeten kijken en beter had moeten controleren of [slachtoffer] uit de shredder was. [7]
Oordeel ten aanzien van de causaliteit
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande allereerst vast dat verdachte de shredder heeft ingeschakeld terwijl [slachtoffer] zich nog in de machine bevond. Door dit handelen is [slachtoffer] overleden.
Oordeel ten aanzien van de schuld
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het overlijden van [slachtoffer] ook aan de schuld van verdachte te wijten is. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat verdachte als voorman werkte. In die functie had hij een grote verantwoordelijkheid voor de medewerkers met wie hij werkte. Deze verantwoordelijkheid maakt dat van verdachte mocht worden verwacht dat hij zich bewust was van de gevaren van het werk met dit soort machines en dat hij extra goed zou opletten. De omstandigheden waaronder verdachte met [slachtoffer] moest communiceren, zoals hiervoor beschreven, maakt dat nog meer oplettendheid was vereist. Verdachte is er echter, zonder dit te controleren, van uitgegaan dat [slachtoffer] de shredder had verlaten. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij dit wel controleerde, voordat hij de shredder weer inschakelde. Verdachte heeft ook erkend dat hij anders had moeten handelen. De rechtbank komt gezien het voorgaande dan ook tot de conclusie dat verdachte anders had kunnen en moeten handelen. Het handelen van verdachte kan als zeer onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam, onzorgvuldig en nalatig worden aangemerkt. Verdachte heeft verwijtbaar gehandeld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht gezien het voorgaande bewezen dat verdachte op 13 april 2023 te Zeewolde zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld door de shredder in te schakelen, zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] uit de machine was, als gevolg waarvan [slachtoffer] in de in werking zijnde shredder is bekneld geraakt, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte betreurt het ongeval zeer en vindt het vreselijk dat (zijn vriend) [slachtoffer] om het leven is gekomen. Daarnaast is verdachte zijn baan bij [bedrijf] kwijtgeraakt en heeft hij veel last van hetgeen gebeurd is. De verdediging heeft de rechtbank tot slot verzocht om (onder verwijzing naar soortgelijke zaken) een taakstraf op te leggen van 100 uren.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Uit rubriek 3.3.3 blijkt dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld terwijl hij als voorman anders had kunnen en moeten handelen. Dit doet er echter niet aan af dat de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte nooit had gewild dat dit ongeluk zou plaatsvinden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 10 maart 2025 betreffende verdachte. De reclassering ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden te verbinden aan een eventuele straf.
Verdachte was ter zitting herhaaldelijk emotioneel. Het ongeval en het overlijden van [slachtoffer] hebben een grote impact op hem gehad. Hij heeft verklaard dat het niet goed met hem gaat. Hij voelt zich erg schuldig over het ongeluk en gaat daaronder gebukt. Daarnaast is verdachte naar aanleiding van dit ongeval zijn baan bij [bedrijf] verloren. Inmiddels heeft hij een nieuwe baan gevonden, waarin hij alles eraan doet om zo veilig mogelijk te werken. Bovendien heeft verdachte vanaf het begin van het onderzoek meegewerkt met de Arbeidsinspectie en is hij altijd open geweest over zijn aandeel in het ongeluk.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard en ernst van het feit en gezien de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, normaliter een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren passend zou zijn. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de impact die het feit op hem heeft gehad ziet de rechtbank aanleiding om deze taakstraf volledig voorwaardelijk op te leggen. Aangezien het feit al bijna 2 jaar geleden is, verdachte in de tussentijd niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit en hij zich bovendien bewust is van de verwijtbaarheid van zijn handelen, bepaalt de rechtbank bij deze voorwaardelijke straf een proeftijd van 1 jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 307 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
dood door schuld
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Hamburg) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften. De genoemde paginanummers betreffen telkens de doorgenummerde pagina’s van het dossier, tenzij anders vermeld. De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
2.V-002-01, p. 78.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2025.
4.DOC-005-07, p. 442.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2025.
6.DOC-007-01, p. 989.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2025.